Islamitische wetgeving: Ethisch reveil, McCarthyisme en staatsvorming
Gisteren organiseerden de MOI en ELSA Nijmegen een debat met als titel: Islamitische wetgeving, democratie en mensenrechten naar aanleiding van de WRR rapporten over Shari’a. In dit rapport onderzoekt de WRR hoe het islamitische activisme zich sinds de jaren zeventig in de moslimwereld heeft ontwikkeld. De nadruk ligt op intellectuele ontwikkelingen, de veranderende opstelling van islamitische politieke bewegingen en de betekenis van de sharia (islamitisch recht) voor het recht van moslimlanden. De meest opvallende conclusie van het rapport is het advies van de WRR aan de Nederlandse regering om contacten te onderhouden met islamitische politieke bewegingen, zoals de Hamas.
Sprekers waren: Prof. dr. Anne-Marie Van den Bossche: Radboud Universiteit, gespecialiseerd in het Europees gemeenschapsrecht die heel keurig de opening verzorgde van deze toch wel bijzondere activiteit. Het is de eerste activiteit nieuwe stijl van de MOI die bezig is om haar programma te veranderen en aan te passen. Het was tevens de eerste activiteit van de studenten van Elsa Nijmegen.
De lezingen werden gegeven door
* Maurits Berger: Senior Fellow Instituut Clingendael. Auteur van: Klassieke sharia en vernieuwing, WRR 2006.
* Jan Michiel Otto: Hoogleraar Recht en Bestuur in Ontwikkelingslanden, Directeur Van Vollenhoven Instituut van de Universiteit Leiden. Auteur van: Sharia en nationaal recht. Rechtssystemen in moslimlanden tussen traditie, politiek en rechtsstaat, WRR 2006.
Dick Douwes van de Erasmus Universiteit Rotterdam fungeerde als discussant.
Ondergetekende was voorzitter en dit verslagje is op persoonlijke titel geschreven.
Maurits Berger wees er vooral op dat wanneer mensen het over de Shari’a hebben, we ons dienen af te vragen wat iemand nu eigenlijk bedoelt. De Shari’a is meer dan islamitische wetgeving.
- Bedoelt men Shari’a als slogan? Een slogan die vaak een streven naar rechtvaardigheid aangeeft, maar nauwelijks ingevuld wordt.
- Of hebben we het over de Shari’a als rechtswetenschap? Een eeuwenoude wetenschap waarbij op basis van de diverse bronnen van de Islam regels zijn opgesteld. Regels die misschien nu verouderd of zelfs barbaars aandoen, maar die in de context van toen een grote verbetering betekenden.
- Of hebben we het over de Shari’a als toegepast recht in verschillende huidige samenlevingen? De Shari’a die zich dan richt op de ordening van de maatschappij.
Ad. 1)
Richt zich dus op een streven naar rechtvaardigheid. Wanneer dat bedoelt, zo maakt Berger duidelijk, zullen veel moslims beamen dat de Shari’a erg goed is en dat deze ook ingevoerd moet worden. Wanneer dan echter doorgevraagd wordt, hoe zoiets er concreet uit moet zien, blijft men vaak het antwoord schuldig of komt men met allerlei tegenstrijdige antwoorden. Probeer het zelf maar eens met het begrip rechtvaardigheid en maak een rondgang langs de politieke partijen. Niemand zal er tegen zijn, iedereen vindt dat het moet, maar de concrete invulling verschilt nogal.
ad. 2)
Bij de Shari’a als rechtswetenschap spelen volgens Berger een aantal aspecten een rol. Eén ervan is dat het eeuwenoude monopolie van de ulama (schriftgeleerden) met betrekking tot het interpreteren van de bronnen is aangetast. Dit monopolie lag niet bij de staat of de rechters, maar bij de ulama. Allereerst komt dit door de opkomst van nieuwe moslimstaten. De staatsinrichting van deze staten, vaak ook deels gebaseerd op Europese wetgeving met enkele bepalingen uit de Shari’a heeft grote gevolgen gehad voor de positie van de ulama. De wetgever (parlement, autoritaire leiders) maken de wetten en de rechters spreken recht. De ulama staan daarbij (deels) buitenspel. Een tweede ontwikkeling is dat allerlei jonge intellectuelen het recht claimen de bronnen te interpreteren en deze zelf raadplegen waarbij de 14 eeuwenoude geschiedenis van interpretatie wordt genegeerd.
Ad 2)
Het invoeren van de Shari’a heeft te maken met de opkomst van natie-staten. De natie-staat kan gezien worden als de vereniging van volk en grondgebied en de poging om deze tot een homogene eenheid te maken. Eén van de manieren hiervoor is islamisering van bovenaf. De delen van de Shari’a die worden ingevoerd zijn dan bijvoorbeeld het familierecht en de hadd-bepalingen (die letterlijk in de Quran staan). De Shari’a is in dat laatste geval vaak een aanvulling op het gewone strafrecht. Het punt daarbij is verder dat de Shari’a geen kant en klaar rechtsysteem is dat zomaar toegepast kan worden. Eén van de belangrijkste activiteiten van islamisten is dan ook het zelf ontwikkelen van zo’n systeem.
Jan Michiel Otto ging vooral in op de theorie en praktijk van de Shari’a-bepalingen in diverse landen. Vragen die hij daarbij stelde zijn onder andere:
- Wat is het belangrijkste recht?
- Wie bepaalt dat?
- Hoe verhouden Shari’a en mensenrechten zich tot elkaar?
- Wat is de plaats van lokale wetgeving en gewoonterecht?
Ook uit zijn verhaal blijkt het nauwe verband tussen de opbouw van de natie-staat na de dekolonisatie waarbij Arabisch nationalisme en socialisme hun waarde als alternatieven voor de staatsinrichting langzamerhand hebben verloren. Hij wees ook op de grote verschillen in theorie en praktijk tussen de verschillende landen. Naar zijn mening is de Shari’a zoals die in verschillende landen wordt toegepast niet altijd strijdig met de mensenrechten met een duidelijke uitzondering voor waarden als gelijkheid (man/vrouw), godsdienstvrijheid en lichamelijke integriteit.
Dick Douwes besprak vervolgens op luchtige, maar kritische toon de beide lezingen (hieronder vermengd met bijdragen uit de zaal). Eén van de belangrijke punten die hij aan de orde stelde was de toon van de lezingen. Beide lezingen ademden volgens hem een beetje de toon dat het allemaal wel meevalt. Dick Douwes wees op bepaalde praktijken in Somalië en Pakistan. Een geluid dat later ook in het publiek te horen was naar aanleiding van de opmerking dat bijvoorbeeld de doodstraf op afvalligheid wel in de Pakistaanse grondwet staat, maar dat deze niet uitgevoerd was. Anne Marie van den Bosche wees er later nog eens op dat Nederland dat verschijnsel natuurlijk ook kende met zijn eigen doodstraf die lange tijd in het wetboek stond zonder nog uitgevoerd te worden. Dat kan waarschijnlijk de ongerustheid niet wegnemen. Een belangrijke toevoeging van Berger en Otto was nog wel de rol van de rechters. Deze nemen een belangrijke rol in (opnieuw speelt dus de verhouding statelijk recht – shari’a een rol) en kunnen bepaalde toepassingen dus ook tegenhouden. Het feit dat Pakistaanse rechters ook in commonwealth verband actief zijn, versterkt hun onafhankelijke positie (overigens kunnen rechters ook positieve ontwikkelingen tegenhouden: zo is in Marokko de vraag of de hervorming van het familierecht niet gedwarsboomd wordt door conservatieve rechters).
Dick Douwes wees daarbij ook op de rol van het gewoonterecht. Zolang het gewoonterecht niet strijdig is met de Shari’a is de Shari’a tolerant ten opzichte van het gewoonterecht (iets wat zowel positief als negatief kan uitpakken). Wat betreft Somalië speelt, opnieuw, de natie-staat een rol. Somalië kan met alle recht beschouwd worden als een mislukt project dat als doel had een natie-staat te creeeren. De Shari’a is daar ook een poging om de maatschappelijke orde te herstellen. Niet ideaal, maar het alternatief is evenmin erg aantrekkelijk zoals Otto verduidelijkte.
Een belangrijk onderscheid dat Dick Douwes maakte is dat tussen inclusief en exclusief. Doordat de Shari’a op punten dus tolerant is ten opzichte van gewoonterecht, nationaal recht en lokaal recht, kan het beschouwd worden (op die punten) als inclusief recht. Het trekt anderen bij de groep. Shari’a wordt echter in toenemende mate gebruikt als exclusief recht. Wie iets doet wat niet goedgekeurd is door de Shari’a is geen moslim en wordt dus buitengesloten. Hierbij is een parallel te trekken naar het Nederlandse normen- en waardendebat. De behoefte die er is in Nederland (onder andere verwoord door Balkenende) om duidelijk te definiëren wat Nederlandse normen en waarden, Nederlandse cultuur is, de Nederlandse canon, loopt men het risico mensen buiten te sluiten die daar niet aan voldoen. Waarbij bij de nadruk inclusief één of enkele kenmerken genoeg zijn, om iemand bij de groep te trekken is bij exclusieve toepassingen één kenmerk genoeg om iemand buiten te sluiten. De interpretatie van Shari’a die bij de klassieke invulling vooral lag op familierecht en privaatrecht (in mindere mate op strafrecht en nauwelijks op het gebied van staatsrecht), is nu steeds meer verschoven naar rituelen en deugden.
Zowel de invoering van Shari’a als het Nederlandse normen en waardendebat kunnen daarom in veel gevallen gezien worden als een oproep tot ethisch reveil wat onder andere te zien is bij praktijken als islamitisch huwen en bij de discussie over man-vrouw relaties. Vrouwenrechten en homorechten bijvoorbeeld worden volgens sommigen bedreigd door de komst van (intolerante) migranten. Man en vrouwrelaties zijn daarmee belangrijke symbolen geworden van de Nederlandse cultuur en het is dan ook niet verwonderlijk dat de discussie over de Shari’a zich vooral daarop concentreert.
Een ander belangrijk punt zo stipte Dick Douwes nog aan is de verhouding tussen Shari’a en de umma (de wereldwijde moslimgemeenschap). De Shari’a geldt alleen voor de umma. Wat is dan de plaats van Europa? Mensen als Tariq Ramadan houden zich bezig met die vraag en proberen daarbij een specifiek minderheidsrecht te ontwikkelen.
Maurits Berger stelde vervolgens dat het inderdaad van belang was niet te licht te denken over de Shari’a (en ook niet te zwaar). Ook al zijn bijvoorbeeld Hadd (hudood) wetten maar zo’n 2% van de totale Shari’a, het zijn wel heel belangrijke 2%. Hij beaamde dat de Shari’a bijvoorbeeld in Egypte een duidelijk aspect van ethisch reveil in zich had en ook het exclusieve. Dat laatste uit zich bijvoorbeeld in een vorm ‘islamitisch mccarthyisme‘ waarbij individuen vrij willekeurig tot niet-moslim kunnen worden bestempeld hetgeen een dergelijk persoon in een zeer gevaarlijke situatie brengt. Niet zozeer vanwege vervolging van de staat, maar eerder omdat de kans groot is dat derden vinden dat zij de doodstraf dan maar moeten voltrekken. De staat kan overigens wel op andere manieren het leven van individuen die een dergelijke beschuldiging tegen zich hebben gekregen, lastig maken bijvoorbeeld op het gebied van huwelijken.
De conclusie na het debat mag zijn dat Shari’a geen eenduidig begrip is, dat het verschillend wordt uitgevoerd en dat de interpretatie en uitvoering mede afhankelijk is van historische, politieke en lokale omstandigheden waardoor onder meer de Shari’a verbonden is geraakt met het project van de natie-staat. Eén van de gevolgen daarvan is de aantasting van de positie van schriftgeleerden verder gestimuleerd door het toegenomen onderwijsniveau in diverse moslimlanden waardoor mensen op eigen houtje de islamitische bronnen gaan interpreteren. Dat de Shari’a inderdaad op punten strijdig is met de mensenrechten, maar dat het alternatief zoals totale anarchie in Somalië, misschien nog wel slechter is. Dat de huidige ontwikkelingen ervoor zorgen dat de Shari’a steeds meer een exclusief recht wordt mede ook doordat in een natie-staat gedefinieerd moet worden wie er wel bijhoort en wie niet; een ontwikkeling die parallel loopt aan ontwikkelingen in bijvoorbeeld Nederland.
Al met al kan gezegd worden dat het interessante avond was met veel (62) bezoekers die duidelijk goed geluisterd hadden, maar hun bezorgdheid ook niet onder stoelen of banken staken.