Transnationaal burgerschap: wij zijn allemaal migranten
Afgelopen zaterdag in NRC een artikel van Ruud Lubbers, Naema Tahir en VU-hoogleraar Halleh Ghorashi. In dit artikel pleiten zij voor transnationaal burgerschap:
TR A N S N AT I O N A A L BURGERSCHAP Wij moeten onszelf, oude en nieuwe Nederlanders, ook gaan zien als ‘transnationale burgers’, waarbij het tegelijkertijd leven vanuit verschillende culturen en identiteiten geaccepteerd en zelfs als positief gezien wordt.
Vroeger functioneerden mensen, maatschappijen, economieën voornamelijk lokaal of nationaal. Zeker door de snelle technologische ontwikkeling in de communicatie (media, internet) en het transport, is een fundamenteel ander patroon ontstaan. Een patroon van onderlinge afhankelijkheid, waarin niet het nationale territorium de maat der dingen is, maar waarin het nationale ‘overstegen’ is: transnationaal geworden. Dit impliceert ook ander gedrag van mensen, burgers, migranten. Zij gaan daar naar toe, fysiek, virtueel of cultureel,waar zij zich het beste kunnen ontplooien, waar zij hun geluk denken te vinden. De wereld is hun woonplaats. Dat betekent echter niet dat die mensen de cultuur waar zij uit voortkomen, willen of kúnnen loslaten. Die heeft hun identiteit in grote mate gevormd. Het is eerder zo dat zij elementen uit nieuwe culturen aan hun identiteit toevoegen, of beter gezegd: zij leven tegelijkertijd in en vanuit verschillende culturen.
De migrant moet, net als iedereen, het gevoel krijgen geaccepteerd te worden, en zich natuurlijk ook zelf inspannen door deelname aan de verschillende geledingen van de samenleving.
Daar hebben zij natuurlijk groot gelijk in. De tijd dat alleen het rondje om de plaatselijke kerktoren van belang was, is reeds lang voorbij. Moderne communicatiemiddelen, economische vrijhandel gecombineerd met economische handelsblokken zoals de EU, de ‘war against terror’, migratie enzovoorts hebben burgers wereldwijd meer van elkaar afhankelijk gemaakt. Het begrip transnationaal burgerschap is niet hetzelfde als het aloude multiculturalisme met de mantra integratie met behoud van de eigen identiteit. Burgerschap heeft veel meer de verplichting in zich voor de individuele burger om te participeren in de samenleving als geheel in plaats van alleen in het eigen kringetje. Burgerschap is geen neutraal begrip, het bevat wel degelijk een normatieve lading al is die soms erg vaag zoals respect en tolerantie voor en een bijdrage aan je eigen omgeving en reflectie op het eigen denken en handelen.
Begrippen als burgerschap en participatie zouden daarmee het normatieve van integratie overbodig maken. Integratie, volgens de auteurs, impliceert dat ‘we’ vinden dat de Nederlandse cultuur superieur is. We kunnen echter ook stellen dat we vinden dat de Nederlandse cultuur leidend of gangbaar is in Nederland. Op zich zit daar eigenlijk ook niet het probleem bij integratie. Het probleem is dat wanneer de Nederlandse cultuur als leidend, gangbaar of zelfs superieur gezien wordt, het lijkt alsof de Nederlandse cultuur een homogeen en duidelijk afgebakend geheel is. Dat is het niet. Het is een veelkleurig repertoire waar mensen zelf en in onderhandeling met anderen gebruik van maken en nodig hebben om de wereld om hen heen te kunnen begrijpen. Dat kan betekenen een nadruk op christelijke elementen, maar ook op seculiere elementen. De opvatting dat migranten de Nederlandse cultuur moeten aanvaarden of zich er niet tegen moeten keren, is daarmee een probleem. Mogen ze zich niet keren tegen bepaalde opvattingen en bepaalde verschijnselen? Dan neem je migranten, of je nu van burgerschap of integratie uitgaat, niet erg serieus.
Toch bevat het transnationale burgerschap ook nog wel wat problemen. Allereerst lijkt het het tij tegen te hebben. In de laatste verkiezingen hebben vooral die partijen gewonnen die met de rug naar het buitenland staan; terug naar het rondje om de kerk als het ware. Ten tweede, zeker in het geval van laagopgeleide migranten, hebben ook migranten vaak de neiging zich allereerst in eigen kring te bewegen net zoals de autochtone Nederlanders. De vraag is of transnationaal burgerschap niet iets teveel gevraagd is voor hen; het lijkt me vooral aardig voor de economische, culturele en intellectuele elite. Collega Kim op Hetkanwel.net wijst ook nog op een belangrijk punt. Dat globalisering en transnationalisme belangrijker is geworden, wil nog niet zeggen dat de natie-staat heeft afgedaan. Onze verzorgingsstaat is gebaseerd op die natie-staat; alleen mensen die bij die natie-staat horen, kunnen (op enkele aspecten na) gebruik maken van die verzorgingsstaat en zij zijn ook diegenen die de belasting ervoor betalen. Hoe verhoudt dit zich tot burgers die de wereld tot hun woonplaats hebben gemaakt? Verwant daarmee is de vraag, ook al mogen migranten gerust kritisch staan ten opzichte van het land van bestemming, er toch niet een zekere loyaliteit en steun voor dat land noodzakelijk om de sociale cohesie te behouden en aspecten van die natie-staat werkbaar te houden.
Het voordeel is wel, boven het multiculturele model en Verdonks integratiebeleid, dat transnationaal burgerschap er veel meer rekening meehoudt dat Nederland een plek heeft in het spinnenweb van globalisering. Mede doordat Nederland zo klein is en gebaat is bij open grenzen, maar ook door deelname aan bijvoorbeeld operaties in Irak en Afghanistan, is het onmogelijk voor Nederland om zich af te sluiten voor de buitenwereld. Migranten vormen daarmee niet alleen een probleem voor de natie-staat, maar ook een kans om de eigen positie van Nederland te versterken en de samenleving te verrijken op sociaal, cultureel, intellectueel en economisch gebied. Dat lijken we de laatste jaren een beetje vergeten te zijn.
Voor het gehele artikel uit het NRC:  Vier de komst van migranten, haal alles uit hen wat ze in zich hebben – en dat is veel
Halleh Ghorashi is bijzonder hoogleraar Management van Diversiteit aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Ruud Lubbers is mede-initiatiefnemer van de Worldconnectors. Hij was Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) van 2001 tot 2005 en premier van 1982 tot 1994. Naema Tahir is juriste en werkzaam bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Auteur van ‘Een moslima ontsluiert’ (2005) en ‘Kost- baar bezit’ (2006) en columniste voor nrc.next.
In het najaar van 2006 werden de studenten van het Universitair Asiel Fonds (UAF) geconfronteerd met aanzienlijk aangescherpte regelgeving door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Een e-mail van een twintigjarige vluchtelinge – die al acht jaar in Nederland is, met goed gevolg het vwo doorliep en nu medicijnen studeert in Leiden – is illustratief voor het schrijnende Nederlandse beleid.
In uitstekend Nederlands beschrijft zij haar kafkaëske ervaringen met de ‘terugkeertraining’ die het COA organiseert. Op straffe van 15 euro boete bij verzuim (de wekelijkse toelage voor een asielzoeker is 39 euro) moest zij afreizen naar een terugkeercentrum, zodat zij colleges en een belangrijk tentamen mist.
Van het COA krijgt zij te horen dat „[…] een terugkeertraining veel belangrijker is, omdat je toekomst toch niet in Nederland ligtâ€. Dat is wat je tijdens zo’n training van ’s ochtends vroeg tot 4 uur ’s middags te horen krijgt. „Waar ben je eigenlijk mee bezig?â€, vroegen ze me. „Geneeskunde? Waar doe je het voor? Je moet straks toch terug.†En elke keer dat we pauze hadden, kwamen ze even langs en vroegen letterlijk: „U bent zeker al ingestort?â€
Het is maar één van de vele voorbeelden van de dagelijkse schending van de rechten van duizenden migranten (vluchtelingen én arbeidsmigranten) en tekenend voor de harde mentaliteit van verkramping en uitsluiting in Nederland. Het vorige kabinet heeft de deur dichtgegooid. De rolluiken zijn neergelaten.
Daarmee ontzegt Nederland zich de positieve input die migratie kan leveren: niet alleen via de hooggeschoolde migranten en vluchtelingen die onze kenniseconomie een oppepper kunnen geven, maar ook door laaggeschoolde migranten die werk kunnen verrichten waar we nu geen mensen voor kunnen vinden.
Er is natuurlijk een groot onderscheid tussen vluchtelingen, arbeidsmigranten en de ‘tweede of derde generatie’ uit voormalige ‘gastarbeider’ gezinnen. Verschillende omstandigheden nopen tot verschillende oplossingen.
Maar de richting waarin deze oplossingen worden gezocht, moet volledig anders. Centraal daarin moet een aantal kernbegrippen staan: participatie, ‘circulaire’ arbeidsmigratie en transnationaal burgerschap.
PARTICIPATIE Niet integratie van allochtonen moet de centrale opgave zijn, maar participatie van (Nederlandse en buitenlandse) medeburgers.
Integratie impliceert dat een migrant de Nederlander volledig moet kennen en begrijpen, hij moet eigenlijk Nederlander worden.
Dat is vrijwel onmogelijk. Integratie suggereert ook dat de Nederlander beter is en de nieuwkomer inferieur. Van die scheve verhouding moeten we af.
Het bevorderen van participatie is een veel vruchtbaarder weg dan een eenzijdige nadruk op integratie. Wij pleiten niet voor een terugkeer naar het oude idee van multiculturele coëxistentie, dat in de praktijk uitpakte in onverschilligheid en het negeren van de ander.
Nee, participatie veronderstelt openheid en betrokkenheid – met elkaar, met de maatschappij – van beide kanten. Participatie betekent uitgaan van positieve krachten en zoeken naar gemeenschappelijke gronden, in plaats van het eindeloos benadrukken van (cultuur)verschillen.
De Nederlandse samenleving in al haar geledingen – niet alleen in de overheid,maar ook in het werk, gezondheidszorg, scholen, culturele instellingen en sportclubs – moet openstaan voor de positieve bijdragen die migranten reeds leveren en verder kunnen leveren. De belemmeringen voor participatie moeten van onderop in ieder van die geledingen aangepakt worden. Op iedere werkplek moeten praktische oplossingen en voorzieningen getroffen worden om eventuele belemmeringen weg te nemen. Aan de andere kant kan van de migranten ook gevraagd worden actief deel te nemen aan bijvoorbeeld buurtactiviteiten, sportactiviteiten, verenigingsleven et cetera. In veel gevallen hoeft dit punt niet eens gemaakt te worden: migranten zijn per definitie ondernemers en ‘overlevers’. Als hun participatie niet lukt, moet de vraag worden gesteld wat er mis is gegaan en hoe participatie verder gestimuleerd en geregeld kan worden. Aan de andere kant moet erkend worden dat veel migranten, uit alle generaties, al op grote schaal participeren in onze samenleving.
Participatie lost echter niet alles op. Recent onderzoek naar radicalisering laat de zogeheten ‘integratieparadox’ zien: de migranten die actief in de samenleving participeren zijn juist gevoeliger voor negatieve verhalen omdat ze directer met andere culturen en vooroordelen in aanraking komen. Daarom komt juist onder die groepen de neiging voor te radicaliseren.
Maar uit participatie in het economische, sociale en politieke leven kan een grotere maatschappelijke betrokkenheid voortvloeien. Een migrant beseft, als hij gelijkwaardig kan deelnemen, dat hij, om nog verder te komen, aan Het huidige integratie- en migratiebeleid moet op de helling.
En wel per direct. Participatie, transnationaal burgerschap en veelvuldige migratie moeten de kernbegrippen worden.
hogere eisen moet voldoen: het nog beter spreken van de taal, een op de Nederlandse situatie aangepaste opleiding en intensievere omgang, kennis en oprechte belangstelling voor mensen buiten zijn eigen groep. Mensen die echt participeren zullen zich minder snel verstoppen achter hun cultuur of religie. Zij gaan naar school, naar hun werk, onderhandelen en leren en komen in aanraking met andersdenkenden.
Zo zien ze hoe het anders kan. En ze wÃllen ook anders. De pijn van de inferioriteit die hen in het huidige Nederland wordt aangepraat, hoeven migranten echt niet. Mensen willen niet achterblijven terwijl iedereen hen voorbijstreeft.
Integratie in Nederland is op dit moment bijna hetzelfde als assimilatie, en legt een sterke nadruk op (het loslaten van) de religieuze en culturele identiteit. Het versterkt de ongelijkheid, het gevoel van minderwaardigheid en sluit mensen uit. Wanneer een cultuur onder vuur komt te liggen, is geslotenheid en de bescherming van de eigen cultuur tegen verandering de meest logische reactie. Mensen moeten het gevoel hebben dat ze in hun waarde worden gelaten voordat ze ongewenste culturele patronen willen of kunnen doorbreken, anders zullen ze eerder geneigd zijn hun cultuur te verdedigen.
Participatie betekent dat alle mensen, oude en nieuwe Nederlanders, elkaar bezien als deelnemers in één en dezelfde samenleving, waarin zij actief, nieuwsgierig en betrokken kennisnemen van de ander. En waarin zij zich over en weer inspannen om participatie mogelijk te maken en belemmeringen op te ruimen. Dan verstoppen mensen zich niet meer achter religie of cultuur, maar treden de ander op een open manier vanuit die achtergrond tegemoet.
Participatie betekent dat mensen hun culturele of religieuze achtergrond niet wordt afgenomen, zodat zij ook niet bang hoeven te zijn om buitenstaander te worden.
TR A N S N AT I O N A A L BURGERSCHAP Wij moeten onszelf, oude en nieuwe Nederlanders, ook gaan zien als ‘transnationale burgers’, waarbij het tegelijkertijd leven vanuit verschillende culturen en identiteiten geaccepteerd en zelfs als positief gezien wordt.
Vroeger functioneerden mensen, maatschappijen, economieën voornamelijk lokaal of nationaal. Zeker door de snelle technologische ontwikkeling in de communicatie (media, internet) en het transport, is een fundamenteel ander patroon ontstaan. Een patroon van onderlinge afhankelijkheid, waarin niet het nationale territorium de maat der dingen is, maar waarin het nationale ‘overstegen’ is: transnationaal geworden. Dit impliceert ook ander gedrag van mensen, burgers, migranten. Zij gaan daar naar toe, fysiek, virtueel of cultureel,waar zij zich het beste kunnen ontplooien, waar zij hun geluk denken te vinden. De wereld is hun woonplaats. Dat betekent echter niet dat die mensen de cultuur waar zij uit voortkomen, willen of kúnnen loslaten. Die heeft hun identiteit in grote mate gevormd. Het is eerder zo dat zij elementen uit nieuwe culturen aan hun identiteit toevoegen, of beter gezegd: zij leven tegelijkertijd in en vanuit verschillende culturen.
De migrant moet, net als iedereen, het gevoel krijgen geaccepteerd te worden, en zich natuurlijk ook zelf inspannen door deelname aan de verschillende geledingen van de samenleving.
Maatschappelijke erkenning is de voorwaarde voor persoonlijke ontwikkeling. Veel migranten leven nu met een gevoel van ontheemding.
Hun wordt, door de Nederlandse samenleving, de binding met de eigen cultuur ontzegd. Hun identiteit wordt dus ontkend.
Door de pijn van ontheemding zoeken zij controle, zekerheid, in de eerste plaats bij de mensen die zij het beste kennen en het meeste vertrouwen.
En bij hun religie.
Zolang er, als alternatief voor het Nederlanderschap of Pakistaans zijn, geen mogelijkheid is om zich als transnationaal burger zeker te voelen in de Nederlandse maatschappij, is het logisch dat wordt gekozen voor de religieuze identificatie. Die biedt bescherming tegen de angsten waarmee migranten, veel meer nog dan de oude Nederlanders, te kampen hebben.
Op de weg naar een vernieuwd Nederland, dat de luiken weer omhoog trekt, kunnen migranten, en vooral allochtone moslima’s, een cruciale rol spelen. Als succesvolle, participerende transnationale burgers kunnen migranten een brugfunctie vervullen. Tussen culturen, landen en religies. Tussen traditie en moderniteit.
En ook van de huidige nationale, naar binnen gerichte mentaliteit naar een open, op de wereld gerichte houding waarin respect voor diversiteit in mondiale verbanden centraal staat.
Vooral vrouwelijke migranten kunnen daarin een grote rol spelen. Daarbij zou meer aandacht moeten komen voor de strategieën die zij zelf hanteren om binnen hun eigen omgeving en in beperkende omstandigheden te emanciperen.
In plaats van te denken in termen van de ‘geëmancipeerde wij’ versus de ‘onderdrukte z ij ’. Wij moeten niet onze emancipatiemodellen op hen projecteren, maar hun veiligheid binnen hun eigen culturele ruimte bieden, zodat zij van binnenuit die cultuur durven bekritiseren en van delen ervan afstand nemen.
‘CIRCULAIRE’ MIGRATIE Niet alleen kunnen migranten, met hun overlevingsdrang, hun grote inventiviteit en doorzettingsvermogen en hun originele inzichten, een positieve invloed hebben op de Nederlandse maatschappij. Omgekeerd kunnen zij ook veel betekenen voor de landen waar zij vandaan komen. Daarvoor is een grondige wijziging van het (internationale) migratiebeleid noodzakelijk: ‘circulaire’ migratie moet mogelijk en zelfs gestimuleerd worden. Migranten moeten tijdelijk terug kunnen gaan naar hun land en de in Nederland opgedane kennis en ervaring overbrengen. Tijdelijke werkvergunningen moeten verschaft worden, met een zekere mate van sociale zekerheid en werkgelegenheid, ook voor de broodnodige lager geschoolde arbeiders in bijvoorbeeld de landbouw en de zorg. Daarbij is het van groot belang dat mensen, als ze teruggaan naar hun land, niet het recht op verblijf in Nederland verspelen zoals nu het geval is, en waardoor migranten dus juist hier blijven, legaal of illegaal.
Er is al vaak gewezen op de grote sommen geld – remittances – die door migranten worden overgemaakt naar hun families. Dat helpt miljoenen mensen in ontwikkelingslanden uit de armoede. Maar de sociale, culturele en intellectuele ‘remittances’ zijn misschien nog wel belangrijker dan de financiële. De diaspora kan daarbij een grote rol spelen. Een goed opgeleide, georganiseerde en participerende diaspora biedt toegang tot kennis, technologie, investeringsmogelijkheden, deviezen, zakelijke contacten, et cetera. Zij kan ook democratische waarden, emancipatie, kritisch burgerschap of de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen overbrengen. In plaats van het aftappen van intellect – de braindrain, een zeer reële bedreiging voor (vooral de armste) ontwikkelingslanden – zouden we ‘breincirculatie’ moeten stimuleren.
Om deze rol optimaal te kunnen vervullen moeten migranten maximale vrijheid hebben om heen en weer te reizen tussen land van herkomst en land(en) van bestemming en ook afwisselend voor langere tijden in beide werelden kunnen wonen. Daarnaast kunnen bestemmingslanden (zoals Nederland) veel beter gebruikmaken van de kennis en ervaring van organisaties in de diaspora bij de gedetailleerde invulling van migratiebeleid, ontwikkelingsbeleid en andere betrekkingen met landen van herkomst. Dit kan alleen als we de migranten als talenten beschouwen.
Dit soort fundamentele beleidswijzigingen moet (ook en vooral) internationaal worden bewerkstelligd. Nu concurreren de Europese lidstaten met elkaar: wie haalt en behoudt de meeste talenten uit ontwikkelingslanden?
Wie heeft het strengste migratiebeleid?
Dit leidt tot een beschamende ‘race to the bottom’. Voor arbeidsmigranten zou een veel coherenter Europees beleid ontwikkeld moeten worden, gebaseerd op een duidelijke balans tussen wat Europa nodig heeft aan vaardigheden en professionele arbeidskwaliteit, en wat teruggekeerde migranten vervolgens kunnen bijdragen aan hun land. In die nieuwe gereguleerde migratiemarkt zal zowel tijdelijke – circulaire – als permanente migratie plaatsvinden, van hoog- én laagopgeleide migranten.
Zo geformuleerd – en zeker in de context van de veranderende demografische structuren in Europa – is arbeidsmigratie eerder de oplossing dan het probleem. Economen zijn het erover eens dat een liberalisering van de mondiale arbeidsmarkt de wereldeconomie een enorme stimulans geeft. Dat Europa momenteel pas op de plaats maakt, mede in het licht van de uitbreiding naar het oosten, neemt niet weg dat ook het Middellandse Zeegebied niet uit het oog verloren mag worden. Daar, en in sub- Sahara-Afrika, moet meer gedaan worden aan ontwikkeling en handel teneinde migratie uit deze gebieden te helpen reduceren. Daarnaast moeten langzaam maar zeker tijdelijke en permanente arbeidsmigranten uit die gebieden tot de EU worden toegelaten. Daarbij moet dan wel de behoefte van de Europese Unie in ogenschouw worden genomen. Dat betekent dus een selectieve migratie. Het Internationale Forum over Migratie en Ontwikkeling, dat in juni 2007 in Brussel plaatsvindt, biedt mogelijkheden om internationale overeenstemming over deze voorstellen te bereiken.
Wij hebben een reeks bouwstenen opgesomd van een alternatieve houding ten aanzien van migratie. Participatie en acceptatie van transnationaal burgerschap maken migranten flexibeler.
Mentaal, omdat zij geen loyaliteitsconflicten meer hebben door een gedwongen keuze tussen culturen of identiteiten. En fysiek, omdat zij veel mobieler zijn door het mogelijk maken van circulaire migratie. Mits goed op elkaar afgestemd in een breed en coherent samenspel tussen nationaal en internationaal beleid, is zo een ‘triple win’ mogelijk, en gaat de vooruitgang van de een niet ten koste van de ander.
Maar we mogen die opgave niet afwentelen op de beleidsmakers. Politici, media, intellectuelen en de maatschappij als geheel moeten de handschoen oppakken. Behoudzucht, ook als die vanuit sociale motieven plaatsvindt, leidt tot het sluiten van de deuren en de ogen. Wij moeten allemaal gaan participeren als transnationale burgers om die grote transnationale wereld tot een betere plek te maken. In het belang van de oude Nederlanders, de nieuwe Nederlanders, van onze Nederlandse samenleving en economie, en van de economieën van de landen waar de migranten vandaan komen. Dat betekent dat we met elkaar in een open dialoog moeten gaan, met wederzijdse openheid en diep gevoeld respect. Dat wij, met het recht op onze culturele identiteit, moeten leren en gebruikmaken van de positieve kanten en vernieuwende inzichten van elkaar. Mensen stromen over de wereld, onderzoeken, brengen nieuwe ideeën, inzichten, gewoontes met zich mee die de plaatselijke culturen kunnen verrijken.
Zij verfrissen, zij vernieuwen de samenleving, zij brengen de broodnodige dynamiek.
Dat is niet iets om de ogen voor te sluiten, maar om te vieren.
Halleh Ghorashi, Ruud Lubbers en Naema Tahir nemen deel aan het nieuwe initiatief Round Table of Worldconnectors for People and the Planet. Worldconnectors zijn prominente en betrokken Nederlanders uit alle sectoren van de samenleving die zich inzetten voor een duurzame, rechtvaardige en vreedzame wereld.
Ik moet zeggen genoten te hebben van het NRC-stuk, maar had inderdaad ook wat vragen. Je zegt dat transnationaal burgerschap misschien wel teveel gevraagd is voor laagopgeleide allochtone Nederlands. Lijkt me een terechte opmerking. Maar dat geldt wellicht ook voor een grote groep autochtone Nederlanders. Transnationaal burgerschap vraagt nogal wat: het beheersen van ‘vreemde’ talen (m.n. Engels); de capaciteit om zich in bovenplaatselijke netwerken te begeven; toegang tot bovenplaatselijke netwerken; voldoende financiële middelen om het NRC te kunnen betalen :-); etc. Het is begrijpelijk dat een hoogopgeleide elite een dergelijk transnationaal burgerschap zoekt: zij heeft er de middelen en capaciteiten voor, ze heeft er toegang toe, en zij bevindt zich vaak al in een transnationale situatie.
Niettemin: het blijft een mooi artikel en een positief geluid. En ik zou dolgraag betrokken willen zijn bij de Round Table of Worldconnectors for People and the Planet, ware het niet dat ik niet tot de culturele elite behoor…. 🙂
Het gaat inderdaad ook over een grote groep autochtone Nederlanders en niet noodzakelijkerwijze laagopgeleid. Er zijn onder autochtone Nederlanders immers ook groepen die volop geconfronteerd worden met de gevolgen van globalisering zonder dat ze er invloed op kunnen uitoefenen. Dit is een verschil denk ik met de transnationale elite.