Toevalligerwijs in een slechte actiefilm – de Volkskrant
Toevalligerwijs in een slechte actiefilm – New Articles – de Volkskrant
Toevalligerwijs in een slechte actiefilm
Door Janny Groen en Annieke Kranenberg
De laatste keer dat Rachid zijn beste vriend sprak, maakten ze ’s avonds na elven een wandeling rond de Sloterplas in Amsterdam-West. Ze waren met z’n drieën: Rachid, Mohammed B. en een buurjongen. De drie kenden elkaar uit dezelfde betonnen flat in de Hart Nibbrigstraat. Ze spraken over vroeger, toen ze nog jong en onbezonnen waren. Rachid moest lachen. Mohammed niet. Hij was heel stil, herinnert Rachid zich. ‘Mohammed vond dat de groep niet serieus bezig was met het geloof. Ik zei dat ik voortaan beter mijn best zou doen zijn leer te begrijpen.’ Zo namen ze afscheid.
De volgende dag, op 2 november 2004, hoorde Rachid van zijn broertje dat Theo van Gogh was vermoord. Hij zette de televisie aan en hoorde het signalement van de dader: baard, bril, djellaba. Rachid dacht onwillekeurig aan zijn vriend, maar verwierp die gedachte weer snel.
Dat werd anders toen het rond vijf uur ’s middags voor zijn ouderlijk huis in de Hart Nibbrigstraat wemelde van de legeruniformen van de explosieven opruimingsdienst. Het begon Rachid te dagen en vervolgens deed hij het ‘domste’ wat hij had kunnen doen. Hij reed naar Mohammeds woning in de Marianne Philipsstraat. Hij hoopte dat zijn vriend met een glimlach open zou doen, maar de deur bleef dicht. ‘Op dat moment wist ik: hij heeft het gedaan.’
In een roes reed hij terug, niet wetende dat de recherche hem volgde. Bij een splitsing werd hij klemgereden. Agenten met getrokken pistolen kwamen op hem af. ‘Wat heeft dit te betekenen?’, vroeg Rachid geschrokken. ‘Mond houden!’, schreeuwden ze.
Toen nam zijn leven een drastische wending. Door zijn vriendschap met Mohammed belandde hij veertien maanden in een cel en werd hij gezien als lid van de Hofstadgroep. Een terroristische organisatie die volgens het Openbaar Ministerie vroeg of laat over zou gaan tot geweld. Nog steeds heeft Rachid – een schrandere en bedeesde Marokkaanse Nederlander – het gevoel dat hij in een slechte actiefilm moest meespelen. Ook al wees hij de scenarioschrijvers keer op keer op het ongeloofwaardige script, ze waren niet voor een eerlijker alternatief te porren.
Daarom wil Rachid eenmaal zijn visie geven op wat zich tijdens de zogenoemde huiskamerbijeenkomsten afspeelde. ‘Het beeld dat het OM heeft neergezet, klopt niet.’ Ook wil hij duidelijk maken wat de consequenties zijn van een terrorisme-etiket, en dat er net zoveel leugens als waarheden zijn verkondigd over Mohammed. Een vriend met wie hij maar weinig woorden hoefde te wisselen om elkaar te kunnen begrijpen. Over de islam dachten ze evenwel volstrekt verschillend: ‘Geweld kan nooit een oplossing zijn.’
Op het moment van zijn arrestatie had Rachid nog geen seconde aan de enveloppes gedacht die hij vijf dagen eerder van Mohammed in bewaring had gekregen. Drie waren er voor de ‘familie B.’ In een enveloppe zat 1.650 euro en in de andere twee een testament en een afscheidsbrief, zo bleek nadien.
Of Rachid die enveloppen aan Hassan (Mohammeds broer) wilde geven ‘als er iets met mij gebeurt’, vroeg Mohammed. ‘Wat kan er gebeuren dan?’, informeerde Rachid, die vermoedde dat Mohammed van plan was naar Syrië te reizen voor een koranstudie. ‘Het is beter om het niet te weten’, antwoordde Mohammed. ‘Ik dacht dat hij het niet vertelde, omdat hij bang was dat mensen hem van zijn Syrië-reis wilden afhouden. Je ziet aan hem wanneer je niet moet doorvragen. Als Mohammed ‘nee’ zei, vroeg je niet door.’
De vierde enveloppe was gericht aan Zakaria, die later ook werd vrijgesproken in de Hofstadzaak. Daarin zat een usb-stick met jihadistische teksten. In eerste instantie verklaarde Rachid tegenover de politie dat hij Zakaria niet kende. ‘Dat is de enige leugen die ik heb verteld’, stelt Rachid. ‘Die moord* Straks dachten ze dat ik daarmee te maken had. Natuurlijk was dat niet zo. Anders had ik die brieven wel verstopt en was ik niet naar Mohammeds huis gereden. Als ik wist wat hij van plan was, had ik er alles aan gedaan om het te voorkomen. Voor Theo, voor Mohammed en voor zijn ouders.’
Rachid leerde zijn buurjongen Mohammed op zijn 12de kennen tijdens het voetballen op straat. Echte vrienden werden ze toen ze samen een krantenwijk hadden. Iedere dag fietsten ze vanuit West naar het chiquere Zuid om daar het NRC-Handelsblad te bezorgen. ‘We verstopten onze krantentas in de bosjes, omdat we er in onze buurt niet mee gezien wilden worden. Dat was niet stoer.’
Rachid en Mohammed trokken naar elkaar toe, omdat ‘we wat wilden maken van ons leven’. Er was een duidelijke scheidslijn in de buurt, legt Rachid uit. Tussen jongens die hosselen (crimineel bezig zijn) en jongens die keurig hun zakgeld verdienden.
Rachid wilde per se op het rechte pad blijven, nadat hij als 12-jarige een tijdje had opgetrokken met ‘jongens die nu kut-Marokkanen worden genoemd’. Ze maakten zich vooral schuldig aan diefstal. Nadat Rachid drie dagen had vastgezeten, had hij z’n lesje geleerd.
‘Ik was een meelopertje, zweverig. Mohammed niet. Hij was altijd zichzelf en zwichtte nooit voor de groepsdruk.’ Hoewel Mohammed het isolement niet zocht, was hij ergens een loner. Rachid herinnert zich dat Mohammed als tiener al zei: ‘Ik wil de wereld over reizen, alleen op een boot.’
Een bedaarde, serieuze jongen die een voorbeeldfunctie wilde vervullen. Dat was een kant van Mohammed. Hij was ook temperamentvol, zegt Rachid. Hij kon moeilijk tegen kritiek. ‘We hadden samen een schoonmaakbaantje. Mohammed deed erg z’n best, stofte achter kastjes, zodat de baas hem niet kon bekritiseren. Ik was makkelijker, maar ik kan ook beter tegen kritiek.’
Soms werd Mohammed agressief. ‘Zodra hij het gevoel kreeg dat iemand over zijn grens ging en hem negatief bejegende kon hij letterlijk en figuurlijk van zich afslaan. Maar hij zocht niet zelf de confrontatie.’ Door dat onverhoedse temperament belandde hij in de zomer van 2001 drie maanden in de cel wegens openlijke geweldpleging en bedreiging.
De detentieperiode had Mohammed aan het denken gezet. Hij was de Koran gaan lezen. ‘Destijds waren we niet zo met het geloof bezig. We wilden wel, maar waren onrustig. Niet helemaal happy. We dachten dat de islam ons rust zou brengen.’ Mohammed had genoeg van z’n puberale levensstijl (Rachid wil hierover uit respect voor zijn en Mohammeds familie niet uitweiden, maar uit andere informatie blijkt dat de jongens toen blowden en dronken). Afscheid nemen van zijn oude leventje was niet eenvoudig. Zijn woning aan de Marianne Philipsstraat was verworden tot een jongerensoos . ‘Het was open huis bij Mohammed’, zegt Rachid. ‘Het was er altijd gezellig.’
Rachid kan zich een moment nog haarscherp herinneren. ‘Mohammeds moeder was ernstig ziek. Zijn huis zat vol, iedereen was afwezig. Ik zag dat Mohammed in zichzelf was gekeerd: zo kan het niet langer. Hij wilde z’n verantwoordelijkheid nemen.’
Na de dood van zijn moeder, in het najaar van 2001, maakte Mohammed schoon schip. Hij meldde zich als vrijwilliger bij buurtcentrum Eigenwijks. En hij wilde van zijn woning af, die hij te veel met zijn oude bestaan associeerde. Een vriend kende een paar Marokkaanse jongens die illegaal in Nederland verbleven en het huis wilden onderhuren. Dat waren Nouredine el F. en Zine L.A. Zij kenden de Syriër Abu Khaled, die door de AIVD wordt beschouwd als de geestelijk leider van de Hofstadgroep. ‘Zo is het gekomen.’
Dit groepje verkondigde een strikte geloofsopvatting, waarbij niet-moslims en andersgelovigen worden verketterd (takfir). Door de komst van Abu Khaled ontstond een ‘soort strijd onder jongeren in de buurt’, zegt Rachid. Wilde je bij de gematigde moslims horen of bij het clubje van Abu Khaled, dat zich moeilijk liet verenigen met een leven hier? ‘We zaten in de auto en Mohammed twijfelde. Hij wist niet wat hij van die mensen moest vinden, maar voelde zich wel tot hun leer aangetrokken.’ Mohammed wilde niet de weg van de minste weerstand kiezen, hij wílde beproefd worden.
Langzaamaan raakte hij begeesterd en bezocht hij regelmatig zijn eigen onderverhuurde duplexwoning. In de kleine woonkamer verzamelden zich jongens uit de buurt om wat op te steken over het geloof. Althans, dat was de bedoeling, zegt Rachid. ‘Iedereen had z’n eigen motivatie om te komen. De een kwam omdat hij zich verveelde, de ander omdat hij vroeger ook al kwam.’ Rachid ging voor Mohammed. ‘Niet heel vaak, daarvoor had ik het te druk. En ik houd niet zo van grote groepen.’
Het was niet zo, zegt Rachid, dat er op bepaalde dagen en tijdstippen georganiseerde lessen werden gegeven. ‘We praatten over de islam, maar ook over politiek en ditjes en datjes.’ Rachid heeft nooit het gevoel gehad dat hij iets deed wat niet mocht. ‘Er werden dingen gezegd die anderen misschien verwerpelijk vinden, maar ik dacht niet dat dat strafbaar was.’ Zo vonden Abu Khaled en zijn geestverwanten dat een goede moslim niet mag stemmen, omdat alleen de wetten van Allah deugen. ‘Ik ging daar tegenin, want je kunt niet negeren dat je hier leeft. Zij vonden dat je geen geen rekening hoeft te houden met je omgeving. En: hoe meer mensen je tegen de haren in strijkt, hoe oprechter je bent in je geloof. Daar maakten ze naar mijn mening een denkfout.’
Rachid zag dat Mohammed zich alleen nog maar op het geloof richtte. ‘Dat vond ik jammer. Ik zei dat hij best kon werken. Ook Abu Khaled drong er bij Mohammed op aan dat hij moest solliciteren. Maar hij wilde niet.’ In juni 2004 werd Mohammeds uitkering stopgezet. Kort daarna zegde hij zijn huur op. ‘Financieel zat hij klem.’
Intussen bezocht Rachid steeds minder vaak Mohammed. Hij voelde zich niet senang bij de leer. Die zorgde ervoor dat hij vervreemde van niet-moslims. ‘Ik wist niet meer zo goed wie ik was.’
Hij merkte dat Mohammed de periode voor de moord zwaarmoediger werd. ‘De meeste jongens kwamen voor de gezelligheid. Mohammed zei: ‘Het is hier geen coffeeshop!’ Hij wilde dat ze serieus over de islam praatten. Mohammed begon zijn geloof in de groep te verliezen.’
De veertien maanden detentie zijn Rachid bijzonder zwaar gevallen. Hij was weliswaar braaf, maar ook een a-typische gevangene. ‘Sommige bewaarders gingen milder met moordenaars om dan met mij. Eentje probeerde me er telkens in te luizen. Toen ik zeep wilde halen, beweerde hij dat ik had geprobeerd te telefoneren. Ik kreeg tien dagen isoleer, echt een hel. Die bewaarder kreeg later zelf een taakstrafje wegens het mishandelen van zijn vrouw.’
Exact een jaar na de moord op Van Gogh moest moest hij weer de isoleer in. In zijn cel werd een soort gum op de muur aangetroffen.‘Dat zat er al toen ik kwam. Maar de directrice wist zeker dat het semtex was. Dat hadden de speurhonden geroken.’ Onderzoek wees uit dat het om boetseerklei uit de recreatieruimte ging.
Het moment dat er iets bij hem knapte, weet Rachid nog precies. ‘Dat was na zes maanden. Opeens bleven alle geluiden in mijn hoofd steken.’ Normaal heb je een filter voor overbodig geluid. Bij mij is alles voortdurend aanwezig.’ Mentaal is hij zwaar beschadigd, constateerden ook de artsen. ‘In mijn werk kan ik moeilijker functioneren dan voorheen: mijn concentratie is weg, ik slaap slecht. Ik ben overgevoelig geraakt voor geluid. Een buitenstaander denkt misschien: het valt wel mee. Maar dat is niet zo. Ik heb mijn mening over gevangenissen, dat het hotels zijn, grondig bijgesteld.’
Op 10 maart 2006 werd Rachid vrijgesproken. Zeven Hofstadverdachten staan momenteel terecht in hoger beroep. Het gerechtshof doet op 23 januari uitspraak. Los van de jongens die echt wat hebben gedaan, zoals granaatwerper Jason W., meent Rachid dat een aantal van hen vrijgesproken dient te worden. ‘Die kwamen meer voor de lol bij Mohammed.’
Rachid vertelt z’n verhaal niet om hen vrij te pleiten, benadrukt hij. Het zijn vage kennissen, met wie hij geen contact heeft. De enige die hij graag zou willen spreken is zijn oude vriend. Maar die wil niet, zo liet Mohammeds broertje weten. ‘Zo is Mohammed. Hij berust in zijn situatie: hij heeft het gedaan, dan moet je niet zeuren.’
Rachid zou hem willen vragen hoe het met hem gaat. ‘Dat is alles. Ik verwijt hem niet wat er met mij is gebeurd. Het zal een doel hebben. Moslims geloven dat je in je leven wordt beproefd. Maar toch* Waarom ik? Ik ben vrijgesproken, maar ik ben nog niet vrij.’
Rachid wil alleen met zijn voornaam in de krant.