NRC Handelsblad – Wie niet vóór ons is, lijdt aan 'dhimmitude'
Wie niet vóór ons is, lijdt aan ‘dhimmitude’ een recencsie van het boek van Bat Ye’or: Eurabië De geheime banden tussen Europa en de Arabische wereld, door Michiel Leezenberg.Meulenhoff, 392 blz., €29,90.
Denken in termen van samenzweringen is politiek gezien wat naïef, maar niet bij voorbaat onzinnig: diverse verborgen ondernemingen, zoals het Gladio-netwerk in Italië of de Russische infiltratie van de West-Europese vredesbeweging, waren maar al te reëel.
In Eurabië probeert Bat Ye’or (pseudoniem van Gisèle Littman, een in Egypte geboren joodse vrouw die in 1957 haar geboorteland moest verlaten) een complot aan te tonen tussen Europeanen en Arabieren. Zelf heeft Ye’or haar werk lachend aangeprezen als de ‘Protocollen van de Wijzen van Brussel’; maar ze benadrukt dat ze haar theorieën onderbouwt met bewijsmateriaal. Haar werk heeft een enorme invloed op anti-Europese neoconservatieven in Amerika, en op islamhaters in Nederland. Dat maakt het belangrijk om haar ideeën nuchter op hun merites te beoordelen.
Eerder publiceerde Ye’or The Dhimmi, over de positie van de niet-moslims in de voormoderne islamitische wereld, waarin ze probeerde de soms wat al te rooskleurige voorstellingen dienaangaande te corrigeren. Dat boek is erg eenzijdig, maar door zijn omvangrijke hoeveelheid bronnenmateriaal toch nuttig. Van Ye’or is ook de term dhimmitude afkomstig: die duidt op de onderdanige houding van niet-moslims die bij voorbaat tegemoetkomt aan islamitische eisen.
In het onlangs vertaalde Eurabië richt ze zich op de recentere geschiedenis. Ze beschrijft hoe in 1973, op initiatief van Frankrijk en Libië, een Europees-Arabische dialoog op gang werd gebracht; kort daarop werd de ‘Parlementaire associatie voor Europees-Arabische samenwerking’ opgericht, die streefde naar erkenning van het recht op een Palestijnse staat en van de PLO als waarnemer bij de VN en als partner in verdere onderhandelingen.
Nu is het natuurlijk geen geheim dat Europa, met Frankrijk voorop, al decennia lang sterker pro-Palestijns is dan Amerika. Volgens Ye’or gaat er achter deze initiatieven een sinistere ‘Eurab i s ch e ‘ ideologie schuil, die niet alleen wezenlijk antizionistisch en zelfs antisemitisch is, maar ook de superioriteit van de islam ten opzichte van joden- en christendom predikt, bijvoorbeeld door de verheerlijking van de tolerante die Moors Spanje zou hebben gekenmerkt.
Volgens Ye’or werd deze ideologie ingegeven door een dhimmitude-achtige Europese angst voor Palestijnse terroristische aanslagen, en door de hoop die met een anti-Israëlisch beleid te ontlopen.
Dat is nogal wat. Slaagt Ye’or erin om deze heimelijke motieven aannemelijk te maken? Probleem is dat ze niet goed lijkt te weten wat ze nou eigenlijk wil betogen.
Elders verkondigt ze namelijk dat de Europees-Arabische dialoog helemaal niet werd gedreven door angst, maar door de economische en geostrategische wens het Middellandse Zeegebied te overheersen. En weer ergens anders beweert ze dat de EEG in de jaren zeventig een welbewust beleid voerde om met behulp van massale migratie uit Arabische landen de Europese bevolkingssamenstelling te veranderen, en daarmee de joods-christelijke beschaving van Europa te vernietigen en te vervangen door een islamitische.
Deze voortdurende verwarring tussen interculturele dialoog, geostrategische politiek en demografisch beleid is fataal voor Ye’ors betoog. Ze komt ook met geen kruimel overtuigend bewijs aan voor haar boudere beweringen: het enige feitenmateriaal dat ze opdiept betreft vrome verhalen over een interculturele dialoog en krachteloze Europese initiatieven tot een meer pro-Palestijnse politiek.
Ook haar beweringen over het vermeende bevolkingsbeleid van de EEG doen weinig meer dan handig inspelen op reële zorgen over de grote demografische veranderingen van de afgelopen decennia.
Bovendien gaat Ye’or wel heel selectief om met feiten. Zo was de grote moslimimmigratie naar Europa al in de jaren zestig begonnen, ruim voor de Euro-Arabische samenzwering volgens haar een aanvang nam. Bovendien was een aanzienlijk deel van de immigranten afkomstig uit Turkije, een bondgenoot van Amerika en Israël, en bepaald geen vriend van de Arabieren. Ye’or verzwijgt deze Turkse dimensie geheel; die komt duidelijk niet in haar kraam te pas.
Als historische analyse is Eurabië dus waardeloos: het bezwijkt onder elementaire begripsverwarring en onder zijn al te losse omgang met de feiten. Maar dit boek is, anders dan Ye’or en haar aanhangers suggereren, ook niet wetenschappelijk maar politiek van aard: het wordt niet gedreven door feiten en argumenten, maar door politieke belangen.
In haar ijver om andermans ideologische motieven bloot te leggen, toont Ye ‘or onbedoeld ook haar eigen politieke insteek. Achter haar historische betoog gaat een onversneden en kritiekloze pro-Israëlische propaganda schuil, die elke Palestijnse aspiratie afwijst als ‘verbonden met haat en nazisme’, en die in elke niet-confronterende benadering van moslims een verwerpelijke vorm van dhimmitude ziet. Het ‘compromisloze verzet’ tegen de Arabisch-islamitische jihad dat ze predikt, berust minder op historische analyse of beleidsgericht politiek inzicht dan op een vooringenomen vriend-vijanddenken. Hetzelfde geldt wellicht voor degenen die in haar werk een betrouwbare wetenschappelijke analyse zien.
MICHIEL LEEZENBERG