Zelfdoding, vrouwen en etniciteit – Suicidal behaviour in relation to gender and ethnicity
Drs. D.D. van Bergen – Staff of Sociology – Faculty of Social Sciences, VU University Amsterdam
There are indications that young women (15-24 years) from Hindustani, Turkish and Moroccan background suffer from severe mental health problems and more often contemplate and attempt to commit suicide than either autochthonous Dutch young women or young men from their ethnic group. This PhD project aims to establish whether this is so and to account for the apparent relation between suicidal behaviour, gender and ethnicity. In an epidemiological part it will be established whether they are indeed more suicidal. A qualitative part aims to get insight in the interplay of factors that lead these young women to contemplate suicide.
We investigated the prevalence and explored the vulnerability to suicidal ideation across several ethnic minority versus ethnic majority adolescents in the city of Utrecht in The Netherlands. Exploratory analyses were conducted on a dataset obtained from the Municipal Health Services in Utrecht. We examined whether ethnic minority adolescents are at risk for suicidal ideation because of a family background of migration, social-economic position and certain family factors, which influence psychological constellations. We found that levels of suicidal ideation among adolescents of Turkish background were significantly higher than in both majority and other minority adolescents, The Turkish adolescents at risk for suicidal ideation reported that they do not enjoy being at home with their families. Psychological factors, in particular lack of self-pride and the idea of not becoming successful in life, appeared to be important, as well as feelings of loneliness. Suicidal ideation was not found equally across all ethnic minority groups. A history of migration, ethnic minority status, or low socioeconomic status were not sufficient to explain the variation across ethnicities. Our results suggest that specific social-cultural factors, contextualized in the individual and located in the family environment, are relevant in explaining the disproportionate rates for Turkish adolescents in Utrecht.
Reeds in 1994 wist het Sociaal Cultureel Planbureau in zijn Rapportage Jeugd 1994 te melden dat allochtone jongeren somberder zijn over hun toekomst, zich eenzamer voelen en vaker een poging doen tot zelfdoding. Dit zou nauw samenhangen met opleidingsniveau. Pogingen tot zelfdoding zouden relatief vaker voorkomen bij Surinaamse en Antilliaanse jongeren (12 procent) vergeleken met autochtone jongeren (5 procent) en Turkse en Marokkaanse jongeren (11 procent).
In 2005 trok psychiater Carla Rus aan de bel:
Fatale spagaat bedreigt moslim- en hindoetieners – Trouw
Psychiater Carla Rus is getroffen door de overeenkomsten tussen twee suïcidale tienermeisjes die bij haar in behandeling waren. Zo’n tien jaar geleden meldde zich een streng-gereformeerd meisje bij haar.
Rus: „Ze zat in 5-vwo, had veel behoefte aan zelfontplooiing, ze wilde uitgaan. Maar haar ouders verboden haar zo’n beetje alles. Ze bevond zich in een spagaat tussen de restricties van thuis en de vrije levenswijze van haar klasgenoten.” Na de eerste megadosis slaappillen kwam ze bij Rus terecht.
Omdat Rus zelf ook gereformeerd opgevoed is, bedacht ze al snel dat ze er een – ruimdenkende – dominee bij wilde hebben. Het werkte. „Na gesprekken met de dominee leerden haar ouders dat ze het meisje iets meer los moesten laten.”
Recenter meldde zich bij Rus weer een meisje uit 5-vwo, moslim in dit geval. „Dezelfde symptomen, dezelfde spagaat. Ze mocht zo ongeveer alleen maar naar school.”
De afloop was anders. Ook na de eerste suïcidepoging waren de ouders voor Rus moeilijk te bereiken. „De moeder was zeer ingetogen, de vader was zo streng dat hij me de deur uit zette. Natuurlijk moest ik denken aan het meisje op de Veluwe. Ik ben imams gaan bellen, maar die kozen eenzijdig de kant van de ouders. Nadat een vriendinnetje van het meisje zelfmoord pleegde omdat ze werd uitgehuwelijkt, sloeg ook zij de hand aan zichzelf.”
Het is bepaald niet het enige suïcidegeval bij jonge moslima’s dat Rus in haar praktijk heeft meegemaakt. Af en toe wordt ze moedeloos van de reacties van ouders. „Soms is het verkapte eerwraak. Dan kom ik na afloop in zo’n gezin, en dan merk ik dat er eigenlijk geen verdriet leeft; men had er baat bij dat het gebeurde. Eén keer toonde een broer zich zelfs opgetogen: zijn zusje had het in zijn ogen verdiend.”
Rus legde een verband met de religieus-culturele achtergrond van jonge moslims en hindoes, aangezien het aantal zelfmoordpogingen gemiddeld vijf keer zo hoog (het aantal geslaagde pogingen twee keer zo hoog) zou zijn als onder autochtone meisjes. Een conclusie die werd onderschreven door een onderzoek van Salverda naar hindoemeisjes in Den Haag. Deze meisjes zou het ontbreken aan steun bij de eigen groep. Hans Krikke wees op het dubbelleven van de meisjes:
Fatale spagaat bedreigt moslim- en hindoetieners – Trouw
De leerlingen van het Haagse Terracollege, die hij interviewde, leiden volgens hem ’een dubbelleven’. „Ze zijn loyaal aan twee waardensystemen die haaks op elkaar staan”, zegt Krikke. „Buitenshuis schrijf je ’ik’ met een hoofdletter, is het de bedoeling dat je verliefd wordt en op z’n minst gaat knuffelen. Maar thuis zou dat de eer van vader en broers aantasten.”
Maagdelijkheid is volgens Krikke ’de achilleshiel van vader’. „Zodra de meisjes de middelbare school verlaten, veranderen hun vader en broers in bewakers. En moeder stelt zich vaak op als een trouwe adjudant van vader.”
De dubbele loyaliteit, of de ’spagaat’, is verwarrend en uiteindelijk deprimerend. Volgens Krikke komt de onmogelijke positie voort uit de scheve verhoudingen tussen mannen en vrouwen, de gedwongen partnerkeuze en de gebrekkige communicatie tussen ouders en kinderen. „Als er in een traditioneel hindoe-gezin al over de problemen van een kind gepraat wordt, schakelen de ouders een pandit in. Die komt dan langs om de ellende te bezweren met zwarte magie. Daar haalt zo’n tiener in veel gevallen de schouders bij op.”
Krikke wees ook op de rol van andere omgevingsfactoren:
Fatale spagaat bedreigt moslim- en hindoetieners – Trouw
Hans Krikke vindt dat ook voor autochtone Nederlanders een belangrijke rol is weggelegd. „Xenofobie en islamofobie zet deze gezinnen extra onder druk. Als moslim kun je tegenwoordig niets meer goed doen. Dus trekken veel ouders zich terug in hun traditie, waarin ze zich wél gewenst voelen. Voor hun kinderen trekken ze de teugels daardoor nog strakker aan. De cultuurclash speelt zich dus met name thuis af, en jongeren delven daar vaak het onderspit.”
Zelfdoding als taboe en de ‘cultuurclash’ kan relateerd worden aan religieuze overwegingen en/of beeldvorming over religie en de buitenwereld. Tegelijkertijd kan religie ook als steun dienen zo stelde Rus:Fatale spagaat bedreigt moslim- en hindoetieners – Trouw
Over het algemeen verkleint religie de kans op zelfmoord, zo blijkt uit buitenlandse onderzoeken. Volgens psychiater Carla Rus kunnen bepaalde gebruiken en rituelen een belangrijke, steunende rol vervullen, en kan religie betekenis geven aan moeilijke situaties. “Met name bij ouderen met een chronische ziekte is het geloof een buffer tegen stress. Waarschijnlijk doordat zij een sterkere persoonlijke geloofsbeleving hebben dan jongeren.“
Persoonlijke devotie blijkt namelijk een belangrijker factor in de bescherming tegen psychische stress dan institutionele religie. Institutionele religie is de enige dimensie die een negatieve samenhang heeft met geestelijke gezondheid. Terwijl kerkbezoek bij ouderen een beschermende factor tegen eenzaamheid is, kan het voor jongeren juist beperkend werken. Rus: “Zij lijden meer onder de ge- en verboden van het instituut kerk, die hen in de weg staan bij zelfontplooiing.“ Als de religieuze socialisatie te sterk wordt, kan religie de kans op zelfmoord vergroten. Rus: “Dat zie je bij de moslim-, en hindoemeisjes die in een spagaat terechtkomen tussen twee werelden.“
Hoe deze meisjes dan terecht komen ‘tussen twee werelden’ en welke rol socialisatie precies speelt bleef echter voortdurend onder belicht, nog afgezien dat mensen, antropologisch gezien, nooit tussen twee culturen / werelden kunnen zitten: mensen zitten nooit in een cultureel vacuum. Wanneer we cultuur opvatten als de mogelijkheden en beperkingen die mensen hebben om betekenis te geven aan de wereld om hen heen met behulp van het beschikbare repertoire aan voorstellingen, praktijken en ervaringen, komen we iets meer te weten. Het gaat dan om keuzes maken. Dat is iets wat ook centraal staat in het onderzoek van Diana van Bergen die donderdag 25 juni is gepromoveerd aan de VU op haar proefschrift over zelfdoding in relatie tot etniciteit en gender. Turkse en Surinaams-Hindostaanse meisjes doen veel vaker een zelfmoordpoging dan Nederlandse jonge vrouwen. Anderzijds doen Marokkaanse meisjes juist minder vaak een zelfmoordpoging. Vooral de mate waarin meisjes in belangrijke levenskeuzes beperkt worden, speelt een grote rol.
Uit cijfers van de GGD in Rotterdam bleek dat 19,2 procent van de Surinaams-hindostaanse meisjes ooit een zelfmoordpoging had ondernomen. 14,6 procent van de Turkse meisjes bleek een zelfmoordpoging te hebben gedaan, van de Nederlandse meisjes 8,8 procent. Maar slechts 6,2 procent van de Marokkaanse meisjes gaf aan ooit een zelfmoordpoging te hebben gedaan. Alleen een migratieachtergrond of een etnische minderheidsstatus kan volgens van Bergen daarom het verhoogde risico op suïcidaal gedrag van migrantenmeisjes niet verklaren.
Om na te gaan welke factoren wel suïcidaal gedrag kunnen veroorzaken, interviewde Van Bergen vijftig vrouwen die eerder een zelfmoordpoging hadden ondernomen. Van Bergen interviewde zowel vrouwen met een migratieachtergrond als autochtone vrouwen. In de levensverhalen van de migrantenvrouwen die een zelfmoordpoging hadden gedaan, bleek vooral de strijd met de familie over essentiële keuzen in hun leven centraal te staan. Verwacht werd dat Turkse, Marokkaanse en Surinaams-hindostaanse vrouwen aan zouden geven te weinig autonomie te hebben. Dat bleek echter vooral het geval te zijn voor Turkse en Marokkaanse meisjes.
Veel van de Turkse en Marokkaanse vrouwen gaven aan dat zij door hun ouders en familie gedwongen werden dingen te doen die zij achteraf eigenlijk niet wilden. Meisjes werden bijvoorbeeld van school gehaald om te trouwen met een man die door de familie was uitgezocht, of te zorgen voor familieleden. De inperking en dwang werd bovendien vaak gerechtvaardigd door culturele beelden van vrouwen die zich zouden moeten schikken naar de wens van de familie. Dit tastte niet alleen hun vrijheid aan, maar ook hun zelfbeeld.
Ondanks deze overeenkomst tussen de Marokkaanse en Turkse vrouwen, laten de cijfers van de GGD zien dat Marokkaanse meisjes veel minder vaak een zelfmoordpoging ondernemen. Volgens van Bergen is het mogelijk dat de meisjes tegenwoordig met minder restricties te maken hebben, sneller de strijd aangaan met hun familie, of juist sneller afstand nemen van hun familie wanneer zij wel sterk beperkt worden door hun ouders. Een andere mogelijkheid is dat zij zich minder gebonden voelen aan de culturele beelden van zelfopoffering en ondergeschiktheid.
Daling suïcidepogingen onder Marokkaanse meisjes – Binnenland – de Volkskrant
Volgens Van Bergen is een mogelijke oorzaak voor het relatief hoge aantal zelfmoordpogingen dat migrantenmeisjes meer worden beperkt bij het nemen van belangrijke levensbeslissingen. In de gesprekken die ze met Turkse en Marokkaanse meisjes voerde, komen uithuwelijking en de verplichting thuis te blijven om bijvoorbeeld voor familieleden te zorgen, nadrukkelijk naar voren.
Het dalende suïcidecijfer bij Nederlands-Marokkaanse meisjes is volgens Van Bergen mogelijk te verklaren uit hun toenemende autonomie binnen de gemeenschap. ‘Meisjes van Marokkaanse afkomst hebben minder last van restricties, gaan eerder de confrontatie aan met familie en nemen sneller afstand als ze zich te veel beperkt voelen door hun ouders.’ Marokkaanse meisjes treden volgens de sociologe makkelijker naar buiten met problemen dan hun Turkse leeftijdsgenoten. Waarschijnlijk kloppen ze eerder aan bij hulpinstanties.
Nederlandse meisjes bleken veel minder te kampen te hebben met beperkingen van hun vrijheid; zij werden juist vaak genegeerd of verwaarloosd door hun familie en ondernamen daarom een poging tot zelfmoord. Tegen alle verwachting in gold dit echter ook voor Surinaams-hindostaanse meisjes. Niet alleen werden deze meisjes geconfronteerd met een gebrek aan affectie en geborgenheid, hun ouders waren ook vaak autoritair en gebruikten vaker fysiek geweld.
Daling suïcidepogingen onder Marokkaanse meisjes – Binnenland – de Volkskrant
Uit de gesprekken met Hindoestaans-Surinaamse meisjes kwamen weer andere verhalen naar voren. ‘Het ging daar niet zozeer om inperking van persoonlijke vrijheden, maar juist meer om een gevoel van verwaarlozing door familie’, zegt Van Bergen. ‘Dat sluit veel meer aan bij de gevoelens die autochtone meisjes hadden voordat ze een zelfmoordpoging deden: gebrek aan affectie en geborgenheid in de directe omgeving.’
Migratie bleek verassend genoeg geen erg grote rol te spelen voor de geïnterviewde vrouwen. Het samenspel van gebrek aan autonomie, culturele beelden over de ondergeschikte rol van vrouwen, een slecht zelfbeeld, en een gemis van verbondenheid in het gezin zijn voor deze vrouwen veel belangrijkere punten. Van Bergen pleit ervoor om vrouwen te ondersteunen bij het verbeteren van hun zelfbeeld en de culturele beelden over de opoffering van vrouwen te bekritiseren.
Daling suïcidepogingen onder Marokkaanse meisjes – Binnenland – de Volkskrant
Bij de bestrijding van suïcide zouden dan ook de beweegredenen centraal moeten komen staan, concludeert de sociologe. ‘In de Turkse gemeenschap moet de aandacht voor de kwalijke gevolgen van een beperkte keuzevrijheid aangekaart worden. Bij Hindoestaans-Surinaamse meisjes is juist aandacht voor het gebrekkige verbondenheid met familie en gezin van groot belang.’ Sleutelfiguren in de gemeenschap kunnen hierin volgens Van Bergen een grote rol spelen.
De weergave van het onderzoek van Van Bergen heb ik gebaseerd op een artikel in de Volkskrant en Scienceguide.nl. Ik zou het zelf nog eens moeten lezen, maar zo op het eerste gezicht lijkt me het een alleraardigst onderzoek dat als het gaat om de culturele factor bij zelfdoding veel verfijnder is dan de grove pennenstreken van Krikke en Rus eerder. Het gaat, zoals ik het nu zie, in alle gevallen om keuzes maken. Turks- en Marokkaans-Nederlandse meiden die teveel beperkt zouden worden in hun keuzevrijheid, waarbij het erop lijkt dat Marokkaans-Nederlandse meiden meer mogelijkheden hebben (of weten te vinden) om toch ondersteuning te vinden. Bij de autochtoon-Nederlandse meiden en de Hindostaans-Nederlandse meiden gaat het dan eerder om een gebrekkige begeleiding bij de keuzevrijheid; teveel vrijheid is zo ongeveer verwaarlozing als een kind het zelf moet uitzoeken en geen (affectieve) ondersteuning krijgt. Iets dat schijnbaar voor kan komen bij zowel gezinnen gekenmerkt door een autoritair opvoedingsklimaat als bij gezinnen bij een opvoedingsklimaat zonder liefdevol gezag.
De cijfers overigens van de GGD in Rotterdam zijn ronduit alarmerend. Ik heb geen idee hoe representatief deze cijfers zijn, maar vraag me wel af of we net zoveel hierin gaan investeren als in het terugdringen van overlastgevend gedrag van jongeren (jongens).