Een wekelijks portie burgerschap 50 – Naturalisatieceremonies, ambtenaren en inburgeraars
Uit de burgerschapskalender:
Op naturalisatiedag overhandigen gemeenten tijdens een feestelijke ceremonie het Nederlandse paspoort aan nieuwe burgers die hun inburgeringsexamen met succes hebben afgelegd. Als afsluiting van het integratieproces wordt er stilgestaan bij de rechten en plichten die bij het Nederlanderschap horen. Zo’n oranje tompouce die de kersverse Nederlanders na de ceremonie krijgen, zou dat nou een recht of een plicht zijn?
15 december naturalisatiedag
Sinds 2006 kennen we in Nederland naturalisatieceremonies. Het moest een ceremonie worden, want naturalisatie moest volgens minister Verdonk extra ‘cachet’ krijgen. Antropoloog Oskar Verkaaik heeft dit mooi beschreven in zijn artikel The Cachet Dilemma – Ritual and agency in new Dutch nationalism in het gezaghebbende tijdschrift American Ethnologist (vol. 37, pp. 69-82). In dit artikel beschrijft hij hoe de praktijk rondom deze ceremonies gegroeid is door de lokale ambtenaren die de inhoud van dit ‘feestje’ bepalen. Waar ambtenaren soms aanvankelijk nogal wat moeite hadden met deze wel heel nationalistische ceremonie (juist vanwege de term ‘cachet’) is men zich gaandeweg hier minder druk over gaan maken. De standaardisering van de ceremonie maakt dat het onderdeel wordt van de bureaucratische routine; het nationalistische aspect verdwijnt daarmee niet, maar wordt bijna onzichtbaar. Het noemen van oranje tompouce hierboven is zo’n voorbeeld. Het mag wat banaal aan doen, maar in Nederland schuilt het nationalisme juist in dit soort alledaagse, ogenschijnlijk niet noemenswaardige uitingen van nationalisme. Nationalisme krijgt daarmee een vriendelijk gezicht en in zo’n ceremoniële toespraak wordt het gereduceerd tot een kwestie van interculturele communicatie en het overbruggen cultureel verschil. Cultuur en identiteit worden ogenschijnlijk neutraal technische aangelegenheden om interactie tussen bevolkingsgroepen mogelijk te maken. De ceremonie werd gaandeweg een moment waarop ambtenaren een boodschap kwijt konden die ze normaal gesproken nergens kwijt konden gezien de bureaucratische procedures en protocollen van naturalisatie. Soms bekritiseerde men daarbij het bestaande beleid, maar men werd ook gegrepen door de wijze waarop rituelen cq. ceremonies werken; het maakt iets plechtigs van iets dat toch vrij plat is (het verwerven van het juiste papiertje). De toespraken die gehouden worden gaan over Nederlandse identiteit waarbij niet alleen gewezen wordt op de tulpen en molens, maar waar ook andere zaken aan de orde komen zoals burgerschap, civil society enzovoorts.
De plechtigheid van de ceremonie en ook het aspect van ‘cachet’ dat daarmee samenhangt, maakt duidelijk dat er een bepaalde notie van burgerschap aan de basis ligt. Of eigenlijk een dubbele notie. Allereerst is er het formele burgerschap (het papiertje), maar ten tweede is er ook een burgerschap dat betrekking heeft op het deel uit maken en zich verbonden voelen met de morele gemeenschap; een notie van Nederland als gemeenschap gebaseerd op bepaalde voorstellingen van wat goed is en wat deugdzaam burgerschap is (gelijk man en vrouw, seksuele vrijheden, vrijheid van meningsuiting enzovoorts). Het verkrijgen van het formele burgerschap is voltooid met deze ceremonie, maar het tweede die van de morele gemeenschap niet zo blijkt uit het stuk van Verkaaik. Migranten krijgen voor en tijdens die ceremonie een bepaald ideaalplaatje van de Nederlandse samenleving over gedragen. Ambtenaren weten dat heel goed en na de ceremonie zijn er dan ook de nodige grapjes die enige schaamte blootleggen over datgene wat zojuist is gebracht; een ideaalplaatje klopt immers per definitie niet. Dat gedeelte is onderdeel van het hele ritueel, maar migranten maken dat natuurlijk niet mee, het is alleen voor de ambtenaren. Migranten worden daarmee dus uitgesloten van wat wel genoemd wordt ‘cultural intimacy’; het besef dat een gedeelde identiteit (de Nederlander) in realiteit vaak zeer ambigue en ambivalent is. Vergelijk het met expats die hier komen en leren dat Nederland ook op de werkvloer zeer egalitair is, dat je niet teveel openlijk respect en bewondering voor je baas moet tonen want dat is slijmen. Tegelijkertijd kent de werkvloer vaak wel degelijk een hiërarchie, maar dan één die zeer subtiel en niet zo goed zichtbaar is, pas als je er tegenaan botst wordt het duidelijker. In de naturalisatieceremonie en in het inburgeringstraject komen dat soort zaken nauwelijks aan bod; er wordt gestolde idealistische versie van Nederlandse identiteit en cultuur doorgegeven. Dat gebeurt altijd, alleen nu er sinds enkele jaren zoiets bestaat als een inburgeringstraject en naturalisatieceremonie krijgt deze versie extra gewicht doordat hij dwingend wordt opgelegd aan de inburgeraars.
De vraag is natuurlijk nu hoe de deelnemers dit allemaal opvatten en beleven. Verkaaik gaat daar niet heel diep op in jammer genoeg, maar hij onderscheidt toch wel drie groepen. Allereerst is er de groep (ongeveer 20%) die de ceremonie waardeert en voor wie naturalisatie een emotioneel moment is na vaak jarenlange procedures en onzekerheid. Voor hen betekent een Nederlands paspoort dat zij eindelijk hun land van herkomst weer kunnen bezoeken (dat is inderdaad paradoxaal zoals Verkaaik stelt). Zij waarderen de ceremonie en ook het ideaalplaatje dat geschetst wordt; daar doet men het immers voor. Relativerende opmerkingen over de Nederlandse cultuur door de ambtenaren brengen hen dan ook in de war. De meerderheid echter beschouwt het Nederlandse paspoort gewoon als een simpel papiertje dat hun kansen op de arbeidsmarkt vergroot en hun beslommeringen met de Nederlandse overheid vergemakkelijkt. De ceremonie is voor hen in de eerste plaats een teken van de Nederlandse obsessie met de eigen cultuur; niet vervelend maar ook niet erg verleidelijk. Deze groep heeft een sterk seculiere inslag waarbij cultuur en religie gezien worden als privé-zaken. Zij tolereren het ideaalbeeld dat wordt overgedragen zonder zich hieraan over te geven. De derde groep bestaat uit de optanten: volwassenen die in Nederland geboren zijn en er altijd geleefd hebben; veelal kinderen van de gastarbeiders. Ze zijn hier opgegroeid, hebben Nederlands onderwijs gevolgd en spreken de Nederlandse taal, maar worden ook gezien en behandeld als buitenstaanders (allochtonen). Zij hebben een reputatie opgebouwd door het verstoren van de mooie, blije ceremonie (die het moet zijn volgens de ambtenaren) met opstandig gedrag. Voor de groep optanten is de ceremonie echter niet zozeer een ritueel dat hen betrekt bij Nederland, maar één dat hen er (opnieuw) van apart zet. Zij zien de ceremonie als beledigend en in tegenstelling tot de eerste twee groepen zijn zij net als de ambtenaren zeer goed op de hoogte van de ambiguïteit en ambivalentie van de Nederlandse cultuur en identiteit. Hun verzet betwist dat ideaalbeeld en de clichés die ermee gepaard gaan en tegelijkertijd ontwikkelen zij zo ook een een zekere ‘cultural intimacy’ onder elkaar omdat ze op de hoogte zijn van een publiek geheim. De ambtenaren (die in het algemeen helemaal niet onwelgevallig staan tegenover de optanten) ergeren zich hier aan en ontwikkelen dan ook negatieve ideeën over deze groep bij wie zij er niet in slagen om een idee van gemeenschappelijkheid te ontwikkelen (wat bij de andere groepen dus wel lijkt te lukken, hoe oppervlakkig ook).
Het zou interessant zijn om een vervolgonderzoek te doen naar de drie genoemde groepen. De eerste twee groepen zullen er waarschijnlijk vroeg of laat achter komen dat de transformatie die plaats vindt in het ritueel van naturalisatie (van migrant naar burger) niet volledig is. Immers, men is wel formeel burger maar nog geen onderdeel van de morele gemeenschap; men wordt aangemerkt als allochtoon en dient daarom nog steeds te integreren. Maar ook hoe ontwikkelt de derde groep zich verder; hun transformatie is evenmin volledig en dat weten ze al op het moment dat ze meedoen aan de ceremonie. Onderzoek onder de ambtenaren blijft ook nodig. Immers, burgerschap, identiteit en secularisme zijn niet alleen vage noties in het debat over migranten, integratie en islam, maar (en dat laat Verkaaik prachtig zien) krijgen een bepaalde kracht doordat ze (dwingend) worden overgedragen door instituties in de samenleving die de beschermers zijn van de bestaande arrangementen, waarden en normen. En ook dat zijn geen abstracties, het zijn mensen die het overdragen en vormgeven: ambtenaren.
In Fuglerud’s ‘Constructing Exclusion’ (2004) he examines the ‘Micro-sociology of an immigration department’ and how on the level of bureaucracy people become capable and willing to
‘appropriate political decisions’ and secondly their ‘readiness to use legal and administrative measures to avoid social and moral issues being made the subject of political deliberations’(2009: 25).
Fuglerud argues that when doing research on national identity it is worth looking at the level of bureaucracy (something that is undermined by anthropologists), since this is the place where the political discourse is being put in practice.