Op zoek naar de profeet Mohammed – De overleveringen via Al-Zuhri
Gastauteur: Nicolet Boekhoff – Van der Voort
We weten ogenschijnlijk heel veel over het leven van de stichter van de islam, de profeet Muhammad. Elk jaar verschijnt er weer een nieuwe biografie met gedetailleerde informatie over zijn militaire campagnes, zijn huwelijken en zijn dagelijkse bezigheden. Bijna al deze informatie is beschikbaar in de vorm van overleveringen of tradities, in het Arabisch ahadith, die door zijn volgelingen zijn doorgegeven. Deze overleveringen zijn vandaag de dag terug te vinden in verzamelingen die minstens 200 jaar na de dood van de profeet zijn samengesteld.
Enkele wetenschappers hebben de vraag gesteld of deze overleveringen daadwerkelijk de gebeurtenissen beschrijven of latere ontwikkelingen in de islam weergeven. Anders gezegd: gaan ze over de historische Muhammad of over het beeld dat zijn latere volgelingen van hem en de gebeurtenissen hebben, dus om een soort mythische Muhammad? Gaat het om geschiedenis of legende, of misschien iets ertussenin?
Wat kan helpen om deze vraag te beantwoorden zijn de overleveraarsketens (asanid) die meestal voor de beschrijving van de gebeurtenis staan. De keten zou het pad weergeven waarlangs de overlevering doorgegeven is, namelijk vanaf de samensteller van de verzameling waar de overlevering zich in bevindt, tot aan de ooggetuige van de gebeurtenis, dus bijvoorbeeld via welke personen de verzamelaar Ibn Hisham het verhaal van Ka’b heeft gehoord.
Een van de namen die regelmatig voorkomt in de keten van overleveringen over het leven van de profeet Muhammad, is die van Ibn Shihab al-Zuhri, een beroemde geleerde uit Medina, de woonplaats van de profeet en de tweede heilige stad na Mekka. Al-Zuhri leefde vanaf het laatste kwart van de 7e eeuw tot halverwege de 8e eeuw, wat betekent dat hij zo’n 40 tot 50 jaar na de dood van de profeet Muhammad geboren is. Hij behoorde tot de generatie van de Opvolgers, degenen die geboren zijn na de dood van de profeet en dus zelf geen contact met hem hebben gehad, maar wel overleverden van Muhammad’s metgezellen. Hij had zelf bij een aantal gerenommeerde geleerden uit Mekka en Medina gestudeerd en werkte lange tijd tot aan zijn dood voor een aantal kaliefen van het Umayyadenhof, die het islamitische rijk regeerden van het islamitische jaar 41-132/ ofwel van 661-750 christelijke jaartelling.
Het plaatje dat ik op de voorkant van mijn proefschrift heb gezet is dus geen afbeelding van hoe al-Zuhri er waarschijnlijk uit zag, maar geeft weer hoe ik al-Zuhri voor me zag, voordat ik me had verdiept in de gegevens over zijn leven. Voor zijn werk voor de Omayyadenkaliefen werden zijn schulden betaald, kreeg hij een geregelde toelage en een landgoed, dus waarschijnlijk zal hij niet op de grond voor een muur hebben gezeten tijdens het overleveren.
Zoals ik al eerder zei is het de vraag of de overleveringen in de latere werken historische gebeurtenissen beschrijven of het beeld weergeven dat latere generaties van hun profeet hadden. Moslimse en niet-moslimse wetenschappers zijn het met elkaar eens dat het overleveringsmateriaal vervalsingen, fouten, tegenstrijdige informatie, verfraaiing van de informatie en dergelijke bevat. In hoeverre is het echter mogelijk om authentiek materiaal van vervalst of gedeeltelijk vervalst materiaal te onderscheiden?
Daarnaast hebben we ook nog te maken met de problematiek van het overleveren zelf. Een verhaal dat overgeleverd wordt van persoon op persoon, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk of in combinatie: mondeling op basis van schriftelijke aantekeningen, zal veranderen als het van persoon op persoon wordt overgeleverd. Je kunt dat vergelijken met het doorgeven van een stuk klei. Bij mondelinge overlevering is de klei heel zacht en vervormd makkelijk. De kern blijft hetzelfde zijn, maar de vorm zal anders zijn, zoals andere woorden, andere volgorde van het verhaal. Bij mondelinge overlevering obv aantekeningen heb je te maken met zachte klei met harde stukken erin. De zachte stukken kunnen vervormen, maar de harde stukken, de notities, die opgeschreven woorden, blijven vaak hetzelfde tijdens het overleveren. Bij schriftelijke overlevering, wat hardere klei, zijn er weinig veranderingen, hoewel er een stuk vanaf gehaald kan zijn of er kleine vervormingen in de klei zijn. Bij schriftelijk moet u denken aan het dicteren van een tekst of het controleren van een tekst die een student voorlas aan zijn leraar.
Elke overleveraar zal vingerafdrukken op de klei achterlaten in de vorm van woordjes, stukken tekst, verhaalelementen die alleen bij die overleveraar (en zijn studenten) te vinden zijn. Om te kijken of de overleveringen in de latere werken die aan al-Zuhri zijn toegeschreven, ook echt van hem afkomstig waren, ben ik bij drie verhalenop zoek gegaan naar zijn overleveringsvingerafdrukken. Daarvoor heb ik zoveel mogelijk varianten van dat verhaal verzameld. Ik heb alle ketens van de teksten in een diagram bij elkaar gezet, wat het volgende plaatje oplevert. Ik heb de versies van al-Zuhri’s studenten met elkaar vergeleken. Elke versie had een of meerdere kenmerken die niet bij de andere studenten te vinden waren, van elke student heb ik een overleveringsvingeradruk terug kunnen vinden. De versies van de vier studenten hadden ook veel gemeenschappelijk, wat de gegevens uit de overleveraarsketens bevestigt, want ze zijn allemaal van al-Zuhri afkomstig.
Om te controleren of al-Zuhri zijn overlevering vervolgens ook van de persoon had die hij in de keten als zijn informant aangeeft (de vier namen uit het schema bleken van een en dezelfde persoon te zijn), heb ik al-Zuhri’s versie vergeleken met een of meerdere versies die volgens de overleveraarsketens niet van hem afkomstig waren. Het bleek dat alle drie de verhalen inderdaad van al-Zuhri afkomstig waren en dat alle versies van zijn studenten van elkaar verschilden en karakteristieke overleveringsvingerafdrukken bevatten. Dit betekent dat bewezen is dat al-Zuhri’s studenten het verhaal van hun leraar hadden gekregen en het weer verder overleverd hadden. De versies van de studenten lijken echter zo veel op elkaar dat al-Zuhri hen moet hebben onderwezen op basis van uitgewerkte notitieboeken.
De analyse heeft ook laten zien dat de versie van een student van al- Zuhri, Ma’mar b. Rashid, afweek van die van de andere studenten. De versies van de andere studenten waren meer uitgewerkt dan die van Ma’mar en leken in veel gevallen ook sterk op elkaar. Voorbeelden van uitwerkingen zijn locaties die in Ma’mar’s versie vaag aangeduid zijn, maar in de versies van de andere studenten benoemd. Namen van personen die in Ma’mar’s versie afgekort zijn, zijn bij de anderen volledig vermeld. Bepaalde verhaalelementen zijn wel aanwezig in Ma’mar’s versie, maar over het algemeen genomen niet bij de anderen en vice versa.
De Umayyadenkalief Hisham heeft al-Zuhri waarschijnlijk in zijn laatste decennium ertoe aangezet om een boekwerk voor het hof te maken. Later heeft al-Zuhri ook studenten buiten het hof van de kalief deze boeken laten overschrijven. Andere resultaten waren dat al-Zuhri’s drie overleveringen teruggingen op verhalen uit de tijd rond de eeuwwisseling of eerder en dat hij zijn materiaal bewerkt heeft tussen de tijd dat hij het ontving en de tijd waarin hij het aan zijn studenten ging overleveren, waarbij hij overstapte van aantekeningen voor persoonlijk gebruik tot meer of minder uitgewerkte notitieboeken. Bij hem is een trent waarneembaar om zijn bronnen beter te specificeren en een groeiende belangstelling voor het verband van verhalen over de profeet met Koranverzen en juridische zaken. Langzamerhand ontstaat er zo meer kennis over de ontwikkeling van de biografie van de profeet Muhammad in de tijd voor de grote verzamelingen.
Nicolet Boekhoff (Utrecht, 1970) studeerde Talen en culturen van het Midden-Oosten (specialisatie Islam) aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ze was als junioronderzoeker tussen 2002 en 2008 werkzaam bij de afdeling Arabisch en islam van de Radboud Universiteit Nijmegen. Momenteel is ze docent bij diezelfde afdeling. Dit onderzoek valt onder het programma van het Research Institute for Philosophy, Theology and Religious Studies van de Radboud Universiteit. De tekst van dit stuk is uitgesproken tijdens het zogenaamde lekenpraatje aan het begin van de verdediging van het proefschrift. Afgelopen maandag vond de verdediging plaats. De titel van haar proefschrift is Between history and legend. The biography of the prophet Muhammad by Ibn Shihab al-Zuhri.
Of hij al dan niet heeft bestaan, doet er feitelijk niet toe. Wat er wel toe doet is dat anderhalf biljoen “slaven van allah” de mytische profeet aanbidden als “het voorbeeld van de perfecte man”, al dan niet wetend dat die zelfverklaarde profeet een beest van een mens was, in de meest pejoratieve betekenis van het woord.
@Kafir Harby: Of de profeet heeft bestaan of niet weet u niet en het doet er niet toe. Maar u weet wel dat de profeet ‘een beest van een mens’ was? Daar klopt toch iets niet.
@kafir harby: de auteur heeft nooit gezegd dat Mohammed een mythische persoon was, ze stelt enkel de vraag op basis van haar onderzoekingen. Ze heeft ook nergens beweerd dat hij een beest was. Ik denk dat jij gewoon een onwetende sukkel bent die graag de pap in de mond krijgt, maar niet echt zelf kritisch kan kijken naar bepaalde zaken. Deze auteur heeft al fantastisch werk afgeleverd met haard vorige boek “Analysing Muslim Traditions” en samen met Harald Motzki (die de literatuurprijs in iran mocht ontvangen) zijn zij de voorlopers op de westerse onderzoekers op vlak van ahadeeth en seerah/maghazi. Dus voor je iemand aanvalt (tengevolge van extremistisch gedrag?), wees eerst zeker dat je eerst alles leest, en daarna ook nog begrijpt wat er gezegd wordt..