‘Minder moslims dan gedacht’ – Kanttekeningen bij de cijfers en waarom is dit nieuws eigenlijk?
Groot nieuws vandaag! We overschatten het aantal en percentage moslims, zo blijkt uit een Ipsos Mori survey zoals gepubliceerd in The Guardian. Het ging over veel meer (check de cijfers met betrekking tot homoseksualiteit en abortus bijvoorbeeld), maar de discussie gaat toch voornamelijk over moslims. Met name de Fransen zouden het flink overschatten: daar dachten mensen dat 31% van de bevolking moslim was (tegenover 7,5% zoals in 2010 door Pew vastgesteld). In 2020 zou dan 40% van de moslim zijn terwijl de schatting door Pew slechts 8,3% is. Voor Nederland schatte het publiek dat rond de 15% moslim zou zijn in Nederland terwijl Pew uitgaat van 6%. Voor de prognose is het gat nog groter: 25% in 2020 terwijl het volgens Pew zou gaan om 6,2%. Voor de cijfers van Pew, zie The Future of World Religions & Religious Composition by Country.
Zo dat weten we dan ook weer.
Maar zo makkelijk is het niet. Ten eerste gaat Pew in haar berekeningen uit van 1.000.000 moslims in Nederland in 2010. Maar het CBS gaat sinds 2009 uit van 820.000 moslims, na haar eerdere schatting van 960.000 bijgesteld te hebben. Die was gebaseerd op een schatting van het percentage moslims in de landen van herkomst, terwijl de cijfers van 2009 gebaseerd zijn op zelfidentificatie in enquêtes. Nog steeds niet helemaal ideaal zo wordt duidelijk gemaakt in het rapport Moslim in Nederland uit 2012, maar waarschijnlijk toch betrouwbaarder dan de oude schattingen.
Ten tweede, uitgaan van een zelfdefinitie zoals nu in Moslim in Nederland 2012 gebeurt, is wel gecompliceerder dan op het eerste gezicht lijkt. Laten we een voorbeeld nemen van een onderzoek onder christenen in Nederland. Becker (2003) laat zien dat het CBS voor de jaren negentig een buitenkerkelijkheid vaststelde van bijna 40%, terwijl het SCP kwam tot 60%. Het verschil heeft te maken met de vraagstelling. Het CBS gebruikte de eentrapsvraag waarbij geënquêteerden werd gevraagd tot welke kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering ze behoren. In het rijtje waaruit ze konden kiezen, staat ook de optie ‘geen’. 40% van de ondervraagden koos hiervoor. Het SCP gebruikte de ‘tweetrapsvraag’, waarbij men eerst vroeg of de geënquêteerde zichzelf tot een kerk of levensbeschouwelijke groepering rekende. Hierop antwoordde 60% ‘nee’. Degenen die ‘ja’ aangaven, konden kiezen uit een lijst van gezindten (waaruit ‘geen’ was weggelaten).
Het gevolg van de tweetrapsvraag is dat mensen die met de kerk verbonden zijn, maar daar eigenlijk niet meer bij willen horen en ook niet actief zijn, onder de buitenkerkelijken vallen (Becker 2002: 17-23). In Moslim in Nederland 2012 is gekozen voor een tweetrapsvraag: eerst is gevraagd of men zichzelf tot een bepaalde godsdienst of religie rekent en vervolgens, als het antwoord ‘ja’ is, krijgt men de vraag ‘welk geloof is dat?’ Dat levert hoge cijfers op; het overgrote deel van de onderzochte Turkse en Marokkaanse Nederlanders ziet zichzelf als moslim en ook geven zij aan dat het geloof voor hen een belangrijk deel van hun leven is.
Volgens recenter CBS onderzoek zijn er 5,4 miljoen volwassen Nederlanders die zichzelf als christelijk benoemen en 660.00 volwassen Nederlanders noemen zichzelf moslim (met dank aan Ewoud Butter voor de toevoeging).
Het gaat hier om onderzoek in een situatie waarbij er sinds 2001 veel debatten zijn gevoerd over de islam en moslims in de context van migratie, integratie en veiligheid. Het is voor moslims bijna onmogelijk om zich te ontworstelen aan de definities en labels die hun worden opgelegd en waarop ze ook in het dagelijks leven worden aangesproken op de daden van anderen. Dit zorgt ervoor dat vragen over identificatie met het geloof voor Turkse en Marokkaanse Nederlanders een andere betekenis kunnen hebben dan voor autochtone Nederlanders en wellicht ook voor vluchtelingengroepen die een kortere verblijfsduur in Nederland hebben. Met andere woorden, de cijfers spreken niet voor zich.
Het overschatten van minderheden
Op basis verscheidene, overigens vooral Amerikaanse, surveys concluderen onderzoekers dat mensen er naar neigen om het aantal mensen dat ze tot bepaalde raciale minderheden rekenen te overschatten (zie het onderzoek van Wong) . In hun paper How Large the Huddled Masses? The Causes and Consequences of Public Misperceptions about Immigrant Populations bespreken John Sides en Jack Citrin de literatuur hierover en presenteren ze hun eigen onderzoek. Uit de literatuur blijkt dat verschillende factoren samenhangen met de overschatting van raciale minderheden: een lager opleidingsniveau, of men zelf uit die raciale minderheidsgroep komt (daar bestaat ook de neiging tot overschatting) en of men in gebieden woont met relatief veel minderheidsgroepen. We kunnen niet vaststellen of dit bij de Ipsos survey een rol heeft gespeeld, maar het idee dat het (alleen) angst voor de moslims is dat zorgt voor deze overschatting is dus wat al te makkelijk.
Maar kan er ook niet helemaal los van gezien worden. De overschatting van minderheidsgroepen valt samen met allerlei stereotypen en vooroordelen over die groepen en hoe groter die minderheidsgroepen zijn, hoe groter het idee van dreiging onder de meerderheid van de bevolking. Met name de zichtbaarheid in het publieke domein en in de media spelen daarbij een rol; zie ook het onderzoek van Wickes, Hipp, Zahnow en Mazerolle (2013). Of dit soort surveys daar nu werkelijk verandering in kunnen brengen (met andere woorden of accurate informatie iets uitmaakt) is echter onduidelijk zo blijkt uit het onderzoek van Sides en Citrin of in ieder geval niet voldoende om iets te veranderen.
En waarom is dit eigenlijk nieuws?
De scores bij abortus en homoseksualiteit zijn ook opvallend groot voor Nederland, maar leiden in mindere mate tot koppen en discussies. Waarom nou openen met ‘we overschatten het aantal moslims’? De discussies op social media laten iets zien van ‘zie je nou wel dat jullie overdrijven’? en ‘zo erg is het dus niet’.
Wat wordt dan overdreven en wat is ‘het’? Dat is toch dat velen vinden dat de aanwezigheid van islam en moslims als een probleem wordt beschouwd. Onderzoek naar moslims staat daarmee per definitie in een ander daglicht dan onderzoek naar bijvoorbeeld abortus. Onderzoek naar moslims is onderzoek naar datgene of diegene die als een probleem wordt beschouwd. Hoe hebben en hoe zullen moslims zich in de toekomst aanpassen? Waar leven ze, hoe is hun demografische opbouw? Zijn ze te vergelijken met eerdere migranten of met autochtonen? Hoe kunnen we problemen met radicalisering oplossen? Hoe zorgen we ervoor dat integratie goed verloopt? Hoe zorgen we ervoor dat ze geen gevaar worden? Hoeveel moslims zijn er eigenlijk? Wie telt er eigenlijk als moslim?
Ook bij onderzoek naar moslims speelt dat mee ook al is dat gedaan uit zuiver kenniswetenschappelijke overwegingen (zoals je ook heel goed onderzoek kunt doen naar kerklidmaatschap en dergelijke). Moslims en islam zijn objecten van verbeelding en die verbeelding speelt een rol voor de ervaringen van niet-moslims met islam en moslims en over elkaar en ook van moslims over elkaar en over niet-moslims.
Ik kan niet oordelen over de overwegingen van The Guardian om de mispercepties over moslims centraal te stellen, maar dit is waarschijnlijk gebeurd met die problematisering van moslims in het achterhoofd. Daarmee ondergraaft men waarschijnlijk niet die misperceptie (zie hieroven), maar herhaalt men impliciet die problematisering: ‘Er zijn minder moslims dan we dachten. Oh ok, zo erg is het dus (nog) niet.’ We hebben minder moslims dan we dachten is dus niet alleen nieuws omdat informatie geeft die afwijkend is van wat veel mensen denken, maar het is waarschijnlijk ook nieuws omdat velen onder ons meer moslims en islam wel een probleem vinden.