Islam in Europa A – College 7: Islam en recht in Europa
Veel moslims in Europa zoeken naar praktische mogelijkheden om hun leven te organiseren in overeenstemming met de Europese wetgeving en hun ideeën over islamitische voorschriften. Vrij recent is men pas begonnen met het proberen te vinden van meer theoretische en structurele oplossingen voor conflicten, praktische beslommeringen en problemen. Lang niet alle moslims zijn op een dergelijke manier betrokken bij hun religie, maar er zijn ook groepen die echter streven naar meer zekerheid en daarbij hun identiteit als Europese moslims proberen te definiëren binnen het kader van de Europese politieke, sociale economische en juridische orde. Daar kan ook islamitisch recht bij komen, maar dat hoeft niet. In Nederland ligt er geen enkele claim op het invoeren van enige vorm van islamitisch recht, in tegenstelling tot landen zoals Engeland en Griekenland. De literatuur van vandaag geeft enig zicht op welke vormen van islamitisch recht in Europa worden toegepast:
- Maurits Berger, Sharia. Islam tussen recht en politiek, Boom, Den Haag 2006, pp. 257-280.
- Uriya Shavit/ Iyad Zahalka, ‘A religious law for Muslims in the West. The European Council for Fatwa and Research and the evolution of fiqh al-aqalliyyat al-muslima’, in: Tottoli, pp. 365-377.
- Eleni Kalampakou, Is There a Right to Choose a Religious Jurisdiction over the Civil Courts? The Application of Sharia Law in the Minority in Western Thrace, Greece. Religions 2019, 10, 260.
- Julie Billaud, ‘Ethics and affects in British sharia councils: “A simple way of getting into paradise,”’ in: Nilüfer Göle (ed.), Islam and public controversy, Ashgate, Farnham 2013, pp. 159-172.
We hebben hierbij al eerder gezien (bijvoorbeeld in de context van (het verval van) Al Andalus, dat het islamitisch recht niet veel regels heeft voor moslims die als minderheid in een niet dominant islamitische omgeving leven behalve dan dat moslims zich moeten houden aan de wetten van het land waarin ze leven tenzij ze daardoor handelingen moet verrichten die expliciet door de islamitische wet worden verboden. Een ander punt dat we ook al zagen in de tijd van Al Andalus is de kwestie van hoe om te gaan met niet-moslims. Daarvoor is in het islamitisch recht een uitgebreid stelsel van fiqh (jurisprudentie) en fatwa’s (gezaghebbende religieuze adviezen) ontwikkeld, maar dan wel vooral gericht op minderheden van niet-moslims en dan ook nog eens met een grote verscheidenheid aan richtlijnen en voorschriften. Om hieraan tegemoet te komen ontwikkelen sommige islamitische geleerden en minderhedenjurisprudentie (fiqh al-aqaliyat). Deze geleerden zijn ook werkzaam vaak als mufti (rechtsgeleerde) die individuelen gelovigen antwoord geeft op hun vragen door middel van het verstrekken van een fatwa. Deze gaan vaak om praktische zaken over huwelijk, het toepassen van de islamitische rituelen en de omgang met niet-moslims. Er is een grote diversiteit aan fatwa’s wat de gelovigen de mogelijkheid geeft vrij te kiezen wat hij/zij volgt, maar het kan ook leiden tot verwarring. Temeer omdat een fatwa in eerste instantie niet algemeen verbindend is: de fatwa geldt alleen voor de persoon aan wie deze gegeven is.
Religieus recht op straat en in de rechtbank
Berger maakt tevens een onderscheid tussen islamitisch recht als sociale norm (sharia van de straat) en juridische norm. Dat eerste heeft betrekking tot sociale normen over wat past of niet in de islam, maar waar niet altijd formele (al dan niet islamitische of seculiere) wetten over zijn. Dat tweede heeft betrekking op bijvoorbeeld islamitisch familierecht of erfrecht. Deze kunnen deels worden geïmplementeerd in Europa maar niet geheel en niet zonder problemen: de term sharia alleen al zorgt vaak voor de nodige ophef. Religieuze organisaties en gezaghebbers spelen hierin een belangrijke rol: zij proberen een gemeenschap te creëren door hun achterban te onderwijzen in wat het betekent om ‘een goede gelovige’ te zijn. Zij bewaken tegelijkertijd de grenzen van de gemeenschap. Eén van de manieren om dat te doen is door het ontwikkelen van een eigen rechtssysteem.
In het bijzonder de katholieke kerk kent een uitgebreide eigen rechtsgang waarin een zeer breed scala aan onderwerpen aan bod kunnen komen, van het nietig verklaren van een kerkelijk huwelijk tot zogenoemde strafprocessen. Protestantse kerken hanteren een ander systeem. Bij deze kerken kunnen besluiten van kerkelijke vergaderingen worden herroepen of gewijzigd. Daarnaast, of in plaats daarvan, hebben sommige kerken commissies waarin bezwaren en geschillen behandeld kunnen worden die betrekking moeten hebben op kerkelijke zaken (en bijvoorbeeld niet op geschillen tussen kerkleden onderling) hoewel niet altijd helder is wat daar onder valt. Andere kerkgenootschappen zoals het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap kennen eigen arbitrageregelingen. Joden kunnen zich ook tot de Beth Din wenden; de rabbinale rechtbank waarin geschillen op diverse terreinen (zoals echtscheiding) behandeld kunnen worden. Deze kerkelijke rechtssystemen functioneren sinds decennia in de Nederlandse samenleving, niet zonder problemen overigens maar dat is buiten de focus van vandaag.
Het te volgen pad
Het is in de debatten en ook in het gebruik van de term door moslims niet altijd even duidelijk wat er nu precies met shari’a bedoeld wordt. Volgens de Quran (45:18) betekent Shari’a in religieus opzicht het pad, het te volgen pad, of het duidelijke pad. Vandaag de dag heeft de term shari’a betrekking op een algemene set van principes en morele verplichtingen die het leven van moslims kunnen structureren. In brede zin gaat het om elk religieus voorschrift van de islam; dus ook de regels met betrekking tot gebed, aalmoezen enz. In beperkte zin, en zo wordt het vaak gebruikt in maatschappelijke debatten, heeft shari’a betrekking op de juridische voorschriften voor het huwelijk, familiezaken, erfrecht en lijfstraffen. Het is vooral die beperkte invulling die leidt tot problemen en discussies vanwege de ongelijke positie van vrouwen en de strijdigheid van lijfstraffen met Europese wet- en regelgeving.
Een groot deel van de shari’a (in brede én in beperkte zin) is echter niet strijdig met Europese wetten. Diverse aspecten van shari’a worden dan ook intussen zowel formeel als informeel al lang toegepast en zijn ook al geïncorporeerd in het formele juridische systeem zoals daar zijn het halal slachten, de mogelijkheid tot het dragen van een hoofddoek, het begrafenisritueel, de mogelijkheid tot besnijdenis (van jongens weliswaar), Internationale Privaatrechtelijke Overeenkomsten en islamitisch bankieren. Daarbij dienen we ons te realiseren dat shari’a geen gecodificeerd systeem van regelgeving is, maar veeleer een verzameling algemene regels die per casus een specifieke invulling krijgen. Het codificeren van de shari’a is pas op gang gekomen met de opkomst van natiestaten en na de dekolonisatie, toen sommige landen elementen van de shari’a opnamen in de nationale wetgeving. Deze casuïstische wijze van het interpreteren van algemene regels betekent dat uitspraken op basis van shari’a niet te allen tijde en overal geldig en bindend hoeven te zijn voor iedereen.
Juist de vermeende ‘algemene verbindendheid’ maakt shari’a omstreden aangezien opponenten er in de debatten vaak ervan lijkt uit te gaan dat de toepassing van de shari’a het zelfde is in Saoedi Arabië als in Marokko en dat dit dan ook zo in Europa moet plaatsvinden. De casuïstische methode die niet overal verbindend is, in combinatie met de verschillende rechtsscholen en islamitische stromingen (sunni en shia), betekent echter juist dat Shari’a eigenlijk een pluralistisch juridisch systeem is.
Perspectieven op shari’a
Daarnaast kunnen er in de praktijk meerdere perspectieven op shari’a ontdekt worden. Berger onderscheidt er drie: shari’a als slogan, de klassieke shari’a en de moderne shari’a. Wanneer shari’a wordt gebruikt als slogan dan wordt het begrip vaak breed en abstract opgevat als Gods wil, als een model voor een rechtvaardige samenleving. De invulling van een rechtvaardige samenleving en van shari’a blijft echter vaak vaag. Een roep om shari’a of angstkreten over mogelijke invoering van shari’a, mogen dan weliswaar heel krachtig lijken en allerlei beelden oproepen, ze zeggen niet zo heel veel.
De klassieke shari’a is in feite zoals Berger laat zien een wetenschappelijk juridisch systeem ontwikkeld door religieuze geleerden. De regels en opinies (fiqh, ofwel jurisprudentie) die daaruit ontstonden hebben voornamelijk betrekking op familierecht en economisch recht. Strafrecht, staatsrecht en formeel recht zijn niet of nauwelijks geregeld. De derde vorm moderne shari’a probeert het antwoord te geven op de vraag hoe de shari’a in de praktijk te brengen. De klassieke shari’a geldt hierbij als uitgangspunt, maar vaak gaat om een mengeling van klassieke shari’a en Europees recht. Ook hier geldt dat er niet zoiets bestaat als een ‘one size fits all Shari’a’; de uiteindelijke toepassing (voornamelijk op het gebied van familierecht) verschilt per land en is mede afhankelijk van de (koloniale) geschiedenis van een land.
Daarnaast zouden we een vierde vorm kunnen toevoegen: online consultatie. Waar in de eerste vorm vaak politici en opinieleiders van verschillende huize centraal staan en in de tweede en derde vorm het vooral gaat om juridische specialisten, gaat het in deze vierde vorm vooral om leken. Er is sprake van een fragmentarisering van religieus gezag doordat leken op internet hun eigen fatwa’s (gezaghebbende religieuze adviezen) kunnen samenstellen en zoeken. In plaats van afhankelijk te zijn van religieuze specialisten kan iedereen nu zelf islamitische teksten interpreteren en schrijven.
In het Europese islam debat lijkt de aandacht zich vooral te concentreren op drie zaken: shari’a als uniforme wetgeving, shari’a als voorbeeld of voertuig van islamisering én, daarmee samenhangend, de strijdigheid van shari’a met Europese waarden en normen. Die strijdigheid kan op drie fronten worden aangetroffen. Allereerst kennen de shari’a tradities lijfstraffen op de zogenaamde Koranische delicten (diefstal, seksuele omgang buiten het huwelijk en het vals beschuldigen daarvan, alcoholgebruik, struikroof en afvalligheid van de islam). Ten tweede maken shari’a interpretaties onderscheid tussen mannen en vrouwen en ten derde tussen moslims en niet-moslims zoals bij bewijsrecht, echtscheiding en erfrecht. Daarnaast maken zaken als het toestaan van polygamie in de shari’a de comptabiliteit tussen shari’a en Europese wetgeving ingewikkeld.
Europese institutie 1: Europese raad voor fatwa en onderzoek – Jurisprudentie voor minderheden
In de ontwikkeling minderhedenjurisprudentie (fiqh al-aqaliyaat) speelt onder andere de European Council for Fatwa and Research een belangrijke rol in het systematiseren van een vrij pragmatische benadering van de jurisprudentie die rekening houdt met de positie van moslims als minderheid. Yusuf Al-Qaradawi, één van de belangrijkste figuren van deze raad en vaak in verband gebracht met de Moslim Broeders en auteur van één van de meest populaire boeken op het terrein van islamitisch recht (halal en haram in islam, deel 1 en 2), opteert hier voor de een benadering van de middenweg. Het idee is dat islam de perfecte middenweg is tussen materialisme en spiritualiteit, individualisme en gemeenschapszin, rationaliteit en geloof. In tegenstelling tot veel andere benaderingen wordt hier niet uitgegaan van een intrinsiek conflict tussen islam en moderniteit, maar dat de moderniteit voort kan komen in interactie met islam.
De Raad werd opgericht in 1997 op initiatief van de Federatie van Islamitische Organisaties in Europa (FIOE) met als doel Europese islamitische geleerden bij elkaar te brengen en hun jurisprudentie met elkaar in overeenstemming te brengen. Het idee hierbij is onder meer dat moslims die in een minderheidssituatie verkeren grotere uitdagingen hebben dan andere moslims en er voor hen dus extra tegemoetkomingen kunnen gelden om ervoor te zorgen dat ze toch voorbeeldige moslims te zijn. Hier geldt het principe van taysir: islamitische wetten zijn bedoeld om het leven van mensen makkelijker te maken. Een ander punt is hier het missiewerk: missiewerk is een legitieme reden volgens de Raad voor migratie naar landen waar moslims geen meerderheid vormen. Er is echter geen overeenstemming tussen de geleerden over hoe belangrijk dit missiewerk is. In haar juridische werk sluit de Raad aan bij de bestaande rechtsscholen, het principe van maslaha (publiek belang). Belangrijke fatwa’s van de Raad hebben onder andere betrekking op deelname aan verkiezingen (passief en actief) dat gezien wordt als toegestaan of zelfs een religieuze plicht, hypotheken en leningen voor studie als er geen alternatieven zijn (in verband met het verbod op rente), deelname aan een leger dat vecht in landen waar moslims de meerderheid vormen en over huwelijk met een niet-islamitische echtgenoot.
Europese institutie 2: de Britse shariaraden – Het islamtisch toelaatbare
Ondanks de gecompliceerde relatie tussen islamitisch recht en Europese wetgeving, kent Europa wel degelijk ook geïnstitutionaliseerde vormen van islamitisch recht die naast en binnen de Europese wetgeving bestaan. Eén voorbeeld daarvan wordt gevormd door de verschillende Britse sharia raden, waar Julie Billaud etnografisch onderzoek heeft verricht. Deze raden hebben zich ontwikkeld soms binnen en soms apart van de moskeeorganisaties en houden zich onder andere bezig met familierecht (bijvoorbeeld echtscheidingen volgens islamitisch recht). De uitspraken die Billaud belicht laten enerzijds zien hoe de raden proberen de grenzen van het islamitisch toelaatbare te handhaven, hun cliënten en anderen proberen te onderwijzen in specifieke islamitische argumentaties en afwegingen en hoe zij het islamitisch recht in Engeland plaatsen binnen het seculiere Britse recht. De raden hebben geen middel om hun uitspraken af te dwingen, maar proberen hun cliënten te begeleiden op een specifiek ethisch pad en, zoals één imam stelt, zorgen voor de ziel. De zitten van een raad is dan ook een plek waar cliënten hun emoties en grieven kunnen eten op een andere manier dan in de conventionele Britse rechtbanken. De volgende reportages geven enig inzicht in de kritieken op deze shariaraden en op hun werkwijze:
Europese institutie 3: Islamitisch recht in West-Thracië – De Exit optie
Een andere situatie zien we in Griekenland waar de islamitische minderheid in het Griekse West-Thracië. Deze minderheid had lange tijd een speciale status (geregeld in het Verdrag van Lausanne van 1923) waarbij familie- en erfrecht geregeld waren via islamitisch recht onder bevoegdheid van een mufti. De uitspraken in dit kader moeten worden gevalideerd door een Griekse rechtbank hetgeen meestal ook gebeurt. Aangezien de uitspraken soms echter op gespannen voet kunnen staan met bijvoorbeeld gelijke rechten voor mannen en vrouwen, hebben sommigen hun zaak voor de burgerrechter gebracht in plaats van de mufti. Die burgerrechter verwees de zaak eigenlijk altijd door naar de mufti en stelde soms dat het verplicht was voor de islamitische minderheid om hun zaken daar voor te leggen. De zaak Molla Sali v Griekenland voor het Europese Hof van de Mensenrechten heeft een en ander behoorlijk gecompliceerd, zo laat Kalampakou in haar artikel zien. In aanloop naar de behandeling daar heeft het Griekse parlement besloten dat het burgerlijk recht van toepassing is op alle Griekse burgers en dat een zaak alleen voor de mufti kan worden gebracht als beide partijen het daarmee eens zijn.
Deze casus brengt, net als de Britse shariaraden, de kwestie van juridisch pluralisme en groepsrechten in beeld. Groepsrechten kunnen gebruikt worden om minderheden te beschermen, maar niet om interne restricties op te leggen. De uitspraak van het Europese Hof en de nieuwe Griekse wet komen er dan ook op neer dat iedereen onder het Griekse burgerlijk recht valt, maar dat de islamitische minderheid het privilege heeft om te kunnen kiezen voor burgerlijk recht of islamitisch recht binnen het burgerlijk recht. Daarmee hebben mensen de exit-optie: ze kunnen niet meer de verplichting worden opgelegd om islamitisch of om Grieks burgerlijk recht te volgen. Om ervoor te zorgen dat mensen gevrijwaard zijn van aantasting van gelijke rechten, ook bij toepassing van het islamitisch recht, moet het islamitisch recht in Griekenland nog wel enkele aanpassingen doorvoeren zodat men binnen de Griekse wet en de uitspraken van het Europese Hof blijft.
De politieke context van het recht
Exemplarisch voor het debat over islamitisch recht is de uitspraak die toenmalig minister Donner in 2006 doet: ‘Het moet mogelijk zijn dat moslimgroeperingen langs democratische weg aan de macht komen. Iedere burger mag beargumenteren waarom de wet moet worden veranderd. Als hij zich ondertussen maar wel aan de wet houdt. Voor mij staat vast: als tweederde van alle Nederlanders morgen de shari’a zou willen invoeren, dan moet die mogelijkheid toch bestaan? Zo iets kun je wettelijk toch niet tegenhouden? Het zou ook een schande zijn om te zeggen: dat mag niet! De meerderheid telt. Dat is nou juist de essentie van democratie.’
Deze uitspraken zorgden voor een fel debat in krantenkolommen, op internet en in de Tweede Kamer. Zowel Donner als zijn criticasters gingen daarbij uit van een uniforme invulling van shari’a die echter niet bestaat, zoals hierboven gesteld. De laatsten zagen de uitlating van Donner daarnaast als een ultiem voorbeeld van ‘zelfislamisering’ door politici: het toegeven aan de wensen van moslims (ook al zijn die er in dit geval niet). In het parlement gaf Donner toe dat hij zijn woorden zorgvuldiger had moeten kiezen en ook het aspect van de rechtstaat in ogenschouw had moeten nemen. Het Nederlandse debat deed denken aan een eerder debat in het Canadese Ontario waar een moslimorganisatie de suggestie had gedaan om de al bestaande mogelijkheid van religieuze arbitrage ook open te stellen voor familiezaken en economische aangelegenheden bij moslim, hetgeen vervolgens leiden tot beperkingen in de mogelijkheden voor arbitrage.
In Engeland was het aartsbisschop Williams die in een lezing de mogelijkheden voor shari’a in Engeland verkende en de mogelijkheid opperde voor het toestaan van shari’arechtspraak binnen de Engelse wet. In Ontario ging het vooral om, op zich gerechtvaardigde, zorgen omtrent de positie van vrouwen, in Engeland ging het daarnaast ook om het ‘One Law for All’ idee; één wet die voor alle burgers geldt en waarvoor alle burgers gelijk zijn. Waar in Ontario de Canadese overheid allereerst geen probleem zag in shari’a rechtspraak, maar daar later op terugkwam en alle vormen van religieuze arbitrage verbood (dus ook de al lang bestaande christelijke en joodse praktijken), werden in Engeland juist Moslim Arbritrage Tribunalen (MAT) ingesteld. De rapporten daarover, maar nog meer over de informele, officieuze, shari’a raden in Engeland, leidden in Nederland tot bezorgdheid en Kamervragen. Er kwam een onderzoek waarin werd geconcludeerd dat informele praktijken met betrekking tot advies en bemiddeling wel bestaan, maar dat er in Nederland geen shari’atribunalen zijn.