SCP-publicatie "Jaarrapport Integratie 2007"
SCP-publicatie “Jaarrapport Integratie 2007”
Het Jaarrapport Integratie 2007 beschrijft aan de hand van uiteenlopende indicatoren de integratie van niet-westerse allochtonen in Nederland. De aandacht gaat uit naar onder meer de situatie van allochtone leerlingen in het onderwijs, de positie op de arbeids- en woningmarkt, de vertegenwoordiging in de criminaliteit, de sociaal-culturele integratie en de betekenis van religie.
Het beeld van de integratie van niet-westerse allochtonen is divers: sommige groepen kenmerken zich door een forse sociaal-economische achterstand en een aanzienlijke sociaal-culturele afstand. Tegelijkertijd blijkt dat de diversiteit tussen en binnen groepen zeer groot is en dat in het onderwijs en op de arbeids- en woningmarkt duidelijk positieve ontwikkelingen gaande zijn.
Uitgebreide samenvatting (Persbericht):
Integratie: Ernstige problemen naast positieve ontwikkelingen
‘Jaarrapport integratie 2007’.
- Nederland telt 1,7 miljoen niet-westerse allochtonen (11% van de bevolking). Van deze groep allochtonen is 42% in Nederland geboren.
- De leeftijd waarop men het eerste kind krijgt en het kindertal van de tweede generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen benadert steeds meer dat van autochtone vrouwen.
- Bijna 45% van de autochtone bevolking vindt dat er teveel allochtonen in Nederland zijn. Een meerderheid van de Turken (58%) en rond een derde van de Marokkanen, Surinamers en Antillianen vindt dat ook.
- Een meerderheid van de Turken en Marokkanen vindt dat in Nederland te negatief tegen de islam wordt aangekeken.
- Inmiddels volgt rond 20% van de Turkse en Marokkaanse leerlingen havo/vwo, tegen 47% van de autochtone leerlingen. Midden jaren ’90 had ongeveer 6% van de studenten in het hbo en wo een niet-westerse allochtone achtergrond, tien jaar later is dat verdubbeld tot ruim 12%.
- In 2006 was 16% van de niet-westerse allochtonen van 15-64 jaar werkloos, tegen 4% van de autochtone bevolking. Onder niet-westerse allochtone jongeren ligt de werkloosheid op 22%, onder autochtone jongeren op 9%. Sinds 2005 vertoont de werkloosheid van niet-westerse allochtonen een dalende tendens.
- Van de Turkse beroepsbevolking is 13,5% zelfstandig ondernemer, van de Marokkaanse beroepsbevolking 7,3% en van de autochtone 11,5%.
- Een kwart van de niet-westerse allochtonen van 15-64 jaar heeft een uitkering, tegen 13% van de autochtonen.
- Rond een derde van de Turken en Marokkanen heeft in de vrije tijd nooit contact met autochtonen.
- In 2007 telde Rotterdam het hoogste aandeel niet-westerse allochtonen (36%), gevolgd door Amsterdam (35%), Den Haag (32%) en Almere (26%).
- Van de niet-westerse allochtonen van 12-60 jaar werd in 2004 rond 4,5% als verdachte door de politie geregistreerd. Onder autochtonen lag dit percentage op 1,4%.
Dit zijn enkele conclusies uit het Jaarrapport Integratie 2007, dat op dinsdag 13 november jl. is aangeboden aan minister C.P. Vogelaar voor Wonen, Wijken en Integratie. Het rapport, onder redactie van dr. Jaco Dagevos en dr. Mérove Gijsberts, is opgesteld door het SCP met bijdragen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Regioplan en het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC/Justitie). In het rapport wordt een beeld gegeven van de positie van allochtonen op tien verschillende terreinen, waaronder onderwijs, arbeid en inkomen, wonen, beeldvorming, integratie en inburgering. De aandacht richt zich in het bijzonder op de allochtone groepen die al langer in Nederland verblijven (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen). Het Jaarrapport Integratie is geschreven op verzoek van de minister voor WWI.
Groei aantal niet-westerse allochtonen, daling immigratie en kindertal
Nederland telt momenteel circa 1,7 miljoen niet-westerse allochtonen, wat overeenkomt met bijna 11% van de totale bevolking. Turken (2,3%), Marokkanen (2,0%), Surinamers (2,0%) en Antillianen (0,8%) vormen daarbinnen de grootste groepen. Van de niet-westerse allochtonen is 42% in Nederland geboren. Tussen 2001 en 2005 is het aantal migranten uit niet-westerse landen bijna gehalveerd.
Deze daling deed zich vooral voor onder de asielmigranten. In 2001 kwamen er nog 20.000 niet-westerse asielmigranten naar Nederland, in 2004 waren dat er 2.400.
Daling aantal huwelijkspartners uit herkomstland
Van de eerste generatie Turkse mannen die in 2003 huwden heeft 61% de partner uit het herkomstland laten overkomen. Bij de tweede generatie ligt dit percentage op 45%. Van de eerste generatie Marokkaanse mannen die in 2003 huwden heeft 55% een partner uit het herkomstland,
bij de tweede generatie ligt dit op 30%. Marokkaanse tweede generatie mannen zijn tweemaal zo vaak gehuwd met een autochtone vrouw (14%) dan Turkse tweede generatie mannen ( 7%).
Van de Surinaamse mannen van de tweede generatie die in 2003 huwden trouwde 43% met een autochtone partner, bij de tweede generatie Antilliaanse mannen was dit 75%
Het kindertal van eerste generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen (gemiddeld 2,7) ligt hoger dan dat van autochtone vrouwen (1,7). Het kindertal van de tweede generatie benadert steeds meer met dat van autochtone vrouwen.
Alleenstaande moeders komen vaker voor onder niet-westerse allochtonen dan onder autochtonen. Op 40-jarige leeftijd zijn ruim vier op de tien Antilliaanse vrouwen alleenstaande moeder. Van de Surinaamse moeders rond diezelfde leeftijd staat ongeveer een derde er alleen voor. Onder autochtonen is dit een op de twaalf.
Meeste allochtonen voelen zich thuis in Nederland
Bijna 45% van de autochtone bevolking vindt dat er teveel allochtonen in Nederland zijn. Een ruime meerderheid van de Turken (58%) is diezelfde mening toegedaan en dat geldt ook voor ongeveer een derde van de Marokkanen, Surinamers en Antillianen.
Sinds 2002 is de Nederlandse bevolking weer wat positiever gaan oordelen over het verstrekken van verblijfsvergunningen aan migranten. Tevens is sinds 2002 het aandeel binnen de Nederlandse bevolking afgenomen dat vindt dat er teveel allochtonen in Nederland wonen en is de weerstand tegen een allochtoon als buur verminderd. De beeldvorming ten aanzien van allochtonen is in de afgelopen jaren verbeterd.
Van de Turken voelt 65% zich thuis in Nederland. Bij de Marokkanen ligt dit percentage op 73%, bij de Surinamers op 85% en bij de Antillianen op 77%.
Allochtonen positiever over autochtonen dan omgekeerd
De beeldvorming over Marokkanen en Antillianen is onder zowel autochtonen als allochtonen het meest ongunstig. Opvallend is dat allochtonen gunstiger oordelen over autochtonen dan autochtonen over allochtonen. Ongeveer de helft van de autochtonen vindt dat de westerse leefwijze en die van moslims niet samengaan en ook op de positie van de vrouw in de islamitische cultuur is veel kritiek. Andersom is ruim 60% van de Turkse en ruim 70% van de Marokkaanse moslims van mening dat in Nederland te negatief tegen de islam wordt aangekeken. Deze opvattingen lijken bovendien negatiever te zijn geworden: met name het aandeel Turken en Marokkanen dat vindt dat de meeste Nederlanders respect hebben voor de islamitische cultuur is in de afgelopen twee jaar gedaald. In 1998 vond 51% van de bevolking dat de meeste moslims in Nederland respect hebben voor de cultuur en leefwijze van anderen, in 2006 is dit gedaald tot 35% van de bevolking. Dit aandeel is tussen 2004 en 2006 gestabiliseerd.
Een grote meerderheid van de bevolking (autochtoon én allochtoon) denkt dat spanningen tussen groepen in Nederland erger worden en de angst voor geweld (zowel tegen moslims als van moslimextremisten) leeft bij alle groepen. Rond de 55% van de Surinamers, Antillianen en autochtonen is bang voor geweld van moslimextremisten in Nederland, 43% van de Turken en Marokkanen deelt deze angst.
Inburgering: nieuw beleid om vorderingen in taal te stimuleren
In de periode 1998-2006 hebben ongeveer 250.000 inburgeraars, dat wil zeggen oudkomers (reeds in Nederland wonend) en nieuwkomers, deelgenomen aan een taal- en oriëntatiecursus. Van de nieuwkomers die in 2006 hun inburgering hebben afgerond, heeft 42% het vereiste A2-niveau behaald voor schriftelijke vaardigheden en 45% voor spreekvaardigheid. Het A2-niveau voorziet in een basiskennis van de Nederlandse taal waarmee inburgeraars in principe sociaal redzaam kunnen zijn. Voor de oudkomers zijn voor de schriftelijke vaardigheden lagere eisen gesteld (A1). Van de oudkomers die in 2006 hun inburgeringscursus hebben afgerond voldoet 73% (schrijven) en 48% (spreken) aan de nieuwe eisen. De verwachting is dat in de komende periode jaarlijks zo’n 75.000 inburgeringsplichtige oudkomers en nieuwkomers aan een taaltraject zullen deelnemen.
Weinig Turken en Marokkanen behalen een startkwalificatie: vooruitgang bij tweede generatie
Rond 37% van de Turken van 20-34 jaar en 44% van de Marokkanen in diezelfde leeftijdsgroep beschikt over een startkwalificatie (havo-, vwo-diploma of diploma op mbo-2 niveau). Onder Surinamers bedraagt dit percentage 52%, onder Antillianen 60% en onder autochtonen 77%. Van de tweede generatie Turken behaalde 46% een startkwalificatie, van de tweede generatie Marokkanen 68%. De tweede generatie Antillianen behaalt even vaak als autochtonen een startkwalificatie (78%, tegen 50% eerste generatie). Bij de Surinamers heeft 57% (tweede generatie) en 45% (eerste generatie) een startkwalificatie behaald.
Rond 47% van de Marokkanen en 45% van de Turken heeft ten hoogste basisonderwijs gevolgd. Onder Surinamers en Antillianen bedraagt dit percentage 20%, onder autochtonen 8%. Inmiddels beschikt 6% van de Turken en 8% van de Marokkanen over een hbo- of wo-diploma, tegen 19% van de Surinamers, 17% van de Antillianen en 31% van de autochtonen.
Basisonderwijs: inhaalslag rekenprestaties, achterstand in taalprestaties nog groot
De rekenachterstand van Turkse en Marokkaanse leerlingen aan het einde van het basisonderwijs is sinds 1988 gehalveerd, en ook op het gebied van taal maakten beide groepen een flinke inhaalslag. Toch is de taalachterstand van allochtone leerlingen nog altijd aanzienlijk: Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse leerlingen presteren pas in groep acht ongeveer op het niveau dat autochtone leerlingen met middelbaar of hoger opgeleide ouders al in groep zes hebben bereikt. De taalachterstand van Surinaamse leerlingen is wat geringer.
Voortgezet onderwijs: lagere niveaus en veel uitval
Rond 20% van de Turkse en Marokkaanse leerlingen, 28% van de Antilliaanse en 30% van de Surinaamse leerlingen volgt havo/vwo, tegen 47% van de autochtone leerlingen. Verder blijven niet-westerse allochtone leerlingen vaker zitten, zakken ze vaker voor het eindexamen, en vertrekken ze ruim twee keer zo vaak als autochtone leerlingen zonder diploma uit het voortgezet onderwijs (jaarlijks 3,2% tegenover 1,2% bij autochtonen). De uitval van allochtone deelnemers in het mbo is met rond de 18% anderhalf keer zo groot als die van autochtone deelnemers (12%). De hoge uitval heeft voor een deel te maken met grotere deelname van allochtone jongeren aan de opleidingen op de twee laagste mbo niveaus waar de uitval het grootst is.
Midden jaren negentig had ongeveer 6% van de studenten in het hbo en wo een niet-westerse allochtone achtergrond, tien jaar later is dat verdubbeld tot 12% (wo) en 13% (hbo). De studieloopbaan van allochtone studenten verloopt echter minder goed: van de autochtone studenten heeft na acht jaar 75 a 80% een diploma gehaald, bij allochtone studenten ligt dat 20 procentpunten lager.
Nog steeds groot verschil in aandeel werkende allochtonen en autochtonen
Van de niet-westerse allochtonen tussen de 15 en 64 jaar heeft 47% een betaalde baan (van 12 uur of meer per week), tegen 67% van de autochtonen. Surinamers doen het met 60% het best gevolgd door Antillianen (56%), Turken (44%) en Marokkanen (39%).
Circa 23% van de Marokkaanse en 30% van de Turkse vrouwen van 15-64 jaar heeft een baan (23%), tegen 55% van de Surinaamse vrouwen en 58% van de autochtone vrouwen.
In 2006 was 16% van de niet-westerse allochtone beroepsbevolking werkloos, tegen 4% van de autochtone bevolking. Van de allochtone groepen zijn Surinamers het minst werkloos (12%), gevolgd door de Turken (15%). Antillianen, Marokkanen en overige niet-westerse allochtonen kennen een werkloosheid van 17%. De werkloosheid onder Marokkaanse vrouwen bedraagt 23%, onder Turkse vrouwen 21% en onder autochtone vrouwen 6%.
Van alle niet-westerse allochtone jongeren (15-24 jaar) is 22% werkloos tegen 9% van de autochtone jongeren. Vooral onder Marokkanen, Surinamers en Antillianen is de jeugdwerkloosheid ongeveer drie keer zo hoog als onder autochtone jongeren.
Sinds 2005 daalt de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen, dit geldt voor de totale groep en voor de jongeren.
Veel ondernemers bij de Turken, snelle groei ondernemerschap bij de Marokkanen
Binnen de beroepsbevolking is 13,5 % van de Turken zelfstandig ondernemer. Onder Marokkanen is dit 7,3%, onder Surinamers 6,4%, onder Antillianen 4,7% en onder autochtonen 11,5%. In de periode 1998-2005 is het aandeel ondernemers bij de Marokkanen meer dan verdubbeld. Ook bij de Turken is in diezelfde periode sprake van een toename van 7,6% naar 13,5%.
Niet-westerse allochtone ondernemers zijn vaak actief in de detailhandel en de horeca. De ‘overlevingskansen’ van de eerste generatie ondernemers zijn minder goed dan die van autochtonen. Tweede generatie ondernemers daarentegen hebben betere overlevingskansen dan autochtone ondernemers.
Veel niet-westerse allochtonen hebben een uitkering
Een kwart van de niet-westerse allochtonen van 15-64 jaar heeft een uitkering, tegen 13% van de autochtonen. Bij de Turken ligt dit percentage op 29% en gaat het vaak om een WAO-uitkering. Bij de Marokkanen (29%) gaat het vaker om een bijstandsuitkering. Van de Surinamers heeft 23% en van de Antillianen 24% een uitkering. Van de Turken van 55- 64 jaar heeft 68% een uitkering, van de Marokkanen in dezelfde leeftijdscategorie 65%. Van de Turken en Marokkanen van 45- 55 jaar heeft ongeveer de helft een uitkering.
Rond de 30% van de Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse huishoudens heeft een inkomen onder de lage-inkomensgrens, die vaak als armoedegrens wordt gehanteerd. Bij de overige niet-westerse allochtonen is dit aandeel bijna 35%. Iets meer dan 22% van de Surinaamse huishoudens leeft onder de armoedegrens. Bij autochtonen is dit 8%.
Allochtone vrouwen en meisjes
Ongeveer de helft van de Turkse en Marokkaanse vrouwen van 15-64 jaar heeft hooguit basisonderwijs genoten en zelfs dat vaak niet of maar gedurende een paar jaar. Bij Surinaamse en Antilliaanse vrouwen geldt dit voor 20%, bij autochtone voor 8%. Allochtone meisjes volgen wat vaker havo/vwo dan de jongens, ze vallen minder gauw uit en in het hoger onderwijs (hbo en wo) studeren ze sneller af dan de mannen.
Turken sterkst op eigen groep gericht
Een meerderheid van de Turken voelt zich vooral lid van de Turkse gemeenschap (58%) en het minst vaak Nederlander (12%). Van de Marokkanen voelt 46% zich vooral lid van de herkomstgroep, van de Surinamers 20% en van de Antillianen 35%. Ruim een derde (35%) van de Turken heeft in de vrije tijd nooit contact met autochtonen. Bij de Marokkanen bedraagt dit percentage 30%, bij de Surinamers 14% en bij de Antillianen 17%.
Tussen 1994 en 2006 is het aandeel Turken en Marokkanen dat vooral omgaat met leden van de eigen groep nauwelijks veranderd. Onder Surinamers zien we een lichte daling van het aandeel personen dat vooral met de eigen herkomstgroep omgaat, bij de Antillianen juist een lichte toename.
Bijna alle Turken en Marokkanen rekenen zich tot de islam, waarbij vooral de Marokkanen actief religieus gedrag vertonen. Van de Turken bidt 29% iedere dag vijf maal of meer, heeft 66% alle dagen gevast tijdens de laatste ramadan en eet 83% iedere dag halal. Van de Marokkanen bidt 69% tenminste 5 keer, 90% heeft tijdens de laatste ramadan alle dagen gevast en 89% eet iedere dag halal. In vergelijking met Turken vertonen jonge Marokkanen actiever religieus gedrag: meer dan de helft van de jongeren (15-24 jaar) en de tweede generatie Marokkanen bidt meer dan vijf keer per dag, heeft ruim 90% alle dagen gevast tijdens de ramadan en eet 86% van de jongeren en tweede generatie iedere dag halal.
Meer concentratiewijken en toename trek naar buitengemeenten
In 2007 telde Rotterdam het hoogste aandeel niet-westerse allochtonen (36%), gevolgd door Amsterdam (35%), Den Haag (32%) en Almere (26%). De wijken waar meer dan de helft van de bevolking een niet-westerse allochtone achtegrond heeft, liggen merendeels in de vier grote gemeenten en daarnaast in Zaanstad en Schiedam.
Surinamers trekken vooral in het gewest Amsterdam steeds vaker naar de groeikernen en de andere buitengemeenten. In Almere maken zij nu 10% van de bevolking uit, tegen 9% in Amsterdam, waar hun aantal is afgenomen. Van de bevolkingsgroei onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders in de vier grootste stadsgewesten vindt 60 tot 90% in de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, hoewel ook onder hen de trek naar buiten is begonnen. Deze trek is het sterkst in het gewest Amsterdam (naar Almere) en daarna in Utrecht (naar Nieuwegein en Zeist). De instroom van allochtone groepen verloopt het snelst in wijken uit de jaren zeventig en tachtig.
Niet-westerse allochtonen oververtegenwoordigd in verdachtenregistraties
Van de niet-westerse allochtonen van 12-60 jaar werd in 2004 rond 4,5% als verdachte door de politie geregistreerd. Onder autochtonen ion diezelfde leeftijdsgroep was dit 1,4%. Van de vier grote niet-westerse herkomstgroepen werden Antillianen (7,5%) het vaakst als verdachte geregistreerd en Turken (3,7%) het minst vaak. Ook nadat gecorrigeerd wordt voor een aantal sociaal-economische achtergrondvariabelen is de kans op het verdacht zijn van een misdrijf nog steeds aanzienlijk groter voor de vier grote ‘klassieke’ niet-westers allochtone herkomstgroepen. Daarbij valt vooral de grote oververtegenwoordiging van tweede generatie Marokkanen en eerste generatie Antillianen op.
Onder 12-17 jarigen zijn Marokkanen met 8,1% het vaakst als verdachte door de politie geregistreerd. Onder jonge Antillianen bedraagt dit percentage 7,2%, onder Surinamers 5,1% en onder Turken 4,0%.
Veel recidive onder niet-westerse allochtonen
Niet-westerse allochtonen worden vaker dan autochtonen opnieuw als verdachte van een misdrijf geregistreerd. Onder de minderjarige verdachten van 12 tot en met 17 jaar uit 1999 is het percentage recidivisten het hoogst onder Marokkanen. Ruim acht op de tien jeugdige Marokkaanse verdachten recidiveerde in de periode 1999-2004. Het percentage recidivisten onder autochtonen in deze leeftijdsgroep was in deze periode 58%. Onder verdachten van 18 tot en met 60 jaar uit 1999 is het percentage recidivisten het hoogst onder Antillianen (72%) en Marokkanen (70%), tegen 45% onder autochtonen.
Turken: splendid isolation?
Er zijn aanwijzingen dat de relatieve geslotenheid van de Turkse groep de integratie remt. Meer dan bij de Marokkanen hebben Turken problemen met de beheersing van de Nederlandse taal. Nederlands wordt binnen het huishouden, met partner of kinderen, ook weinig gesproken. Dit werkt door in de schoolprestaties van de kinderen. Turkse kinderen in groep 2 hebben in vergelijking met de andere grote allochtone groepen de grootste taalachterstand, in groep 8 is dit nog steeds zo. Wat verder opvalt is het hoge aandeel zittenblijvers en de lage slaagpercentages onder Turkse leerlingen in het voortgezet onderwijs. Dit vertaalt zich vooralsnog niet op de arbeidsmarkt, waar Turken er nog iets beter voorstaan dan de Marokkanen en Antillianen. Aan de andere kant mag er ook verondersteld worden dat er een – positieve – samenhang is tussen de interne sociale gerichtheid van de Turkse groep en de betrekkelijk lage criminaliteit van Turkse jongeren. Verder typeert de Turkse groep zich door het hoge aantal ondernemers.
Marokkanen: diepe dalen, maar langzaam omhoog
In de beeldvorming staan Marokkanen er niet best voor. Een van de redenen hiervoor zal liggen in de hoge criminaliteit van Marokkaanse jongens, die inderdaad zorgwekkend is, net als hun recidive. Ook het beeld van een groep waar religie een belangrijke rol speelt, zal in de beeldvorming zijn invloed hebben. Uit onze gegevens blijkt inderdaad dat bij de Marokkanen de islam een belangrijke plaats inneemt, tot uiting komend in actief religieus gedrag (bidden, naleven voedselvoorschriften) en tamelijk orthodoxe opvattingen. Tegelijkertijd is het ook een tamelijk open groep die meer dan de Turkse contacten onderhoudt met autochtonen. Ook zijn Marokkanen gemiddeld gesproken moderner in hun opvattingen dan Turken. In het onderwijs zijn de Marokkanen aan een opmars bezig. De achterstand waarmee Marokkaanse leerlingen groep 2 binnenkomen is in de afgelopen jaren snel afgenomen. Datzelfde geldt voor de taal- en rekenvaardigheden van Marokkaanse leerlingen in groep 8; zij hebben veel vooruitgang geboekt en naderen de taalvaardigheid van de Surinaamse leerlingen, die ze qua rekenprestaties inmiddels zijn gepasseerd. Nog steeds is de uitval van Marokkaanse leerlingen in het voortgezet onderwijs en mbo hoog, maar ze is zeker niet hoger dan van leerlingen uit andere allochtone groepen.
Surinamers: meest succesvolle allochtone groep, maar stagnatie ligt op de loer
Sinds jaar en dag zijn van de grote niet-westerse allochtone groepen de Surinamers de best geïntegreerde groep. Het opleidingsniveau is over het geheel genomen gunstig net als hun positie op de arbeidsmarkt. Van de vier grote allochtone groepen is onder de Surinamers het aandeel werkenden het hoogst en de werkloosheid het laagst. Het aandeel Surinaamse vrouwen met werk wijkt nauwelijks af van autochtone vrouwen. Een omvangrijke groep Surinamers suburbaniseert en weet via deze weg de woonsituatie te verbeteren. Surinamers hebben veelvuldig contacten met autochtone Nederlanders en met leden van de eigen groep. Toch is er reden tot zorg. Surinaamse jongeren kennen een hoge werkloosheid. Ook zijn de cijfers over uitkeringsafhankelijkheid en armoede weinig rooskleurig. De prestaties in het onderwijs lijken te stagneren. De gegevens lijken erop te wijzen dat Surinaamse leerlingen achterstand in taal en rekenen ten opzichte van autochtone achterstandsleerlingen niet noemenswaardig meer inlopen. In het voortgezet onderwijs en – vooral – het mbo vallen Surinaamse leerlingen erg vaak uit.
De januskop van de Antilliaanse groep
Vijftien jaar geleden was de Antilliaanse groep verreweg het best geïntegreerd in Nederland. Dit is echter al geruime tijd niet meer zo. De immigratie van Antillianen (of moeten we zeggen: Curaçaoënaars) heeft sindsdien het beeld van de integratie van deze groep in toenemende mate gekleurd. Dit wil niet zeggen dat de succesvolle groep niet meer bestaat. De tweede generatie Antillianen is een goed geïntegreerde groep, net als hun ouders die veelal als studiemigrant naar Nederland kwamen. Ze zijn over het algemeen hoog opgeleid, hun werkloosheid is naar verhouding laag, ze onderhouden veelvuldig contacten met autochtonen en zijn heel vaak met autochtonen gehuwd. Daar staat echter een groep Antillianen tegenover die zich kenmerkt door een grote achterstand en geringe integratie. Dit laatste is zichtbaar in de slechte prestaties van Antilliaanse leerlingen in het basisonderwijs, in lage en dalende cito-scores en in hoge uitvalcijfers in het voortgezet onderwijs en het mbo. De jeugdwerkloosheid onder Antillianen is problematisch. Hoog is de vertegenwoordiging van Antillianen in de criminaliteit, die anders dan bij andere groepen nauwelijks uitdooft naarmate de leeftijd stijgt. De Antilliaanse groep telt verreweg het grootste aandeel tienermoeders.
SCP-publicatie 2007/27, Jaarrapport integratie 2007, Jaco Dagevos, Mérove Gijsberts (red.), Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, november 2007