‘Salafisme’ in moties: Impressie van het gesprek met Ahmed Marcouch over ‘salafisme’ als gevaar
Inleiding
Afgelopen vrijdag, 18 december 2015, vond in het Amsterdamse jongerencentrum Argan een gesprek plaats met Ahmed Marcouch in verband met zijn (en Ockje Tellegen – VVD) motie om het OM te vragen te onderzoeken of salafistische organisaties verboden kunnen worden:
overwegende dat de AIVD constateert dat het salafisme in Nederland groeit en een ongrijpbare dynamiek vertoont en dat het daardoor steeds meer een kweekvijver voor het jihadisme aan het worden is;
overwegende dat een rechtspersoon waarvan het doel en/of de activiteiten in strijd zijn met de openbare orde op verzoek van het Openbaar
Ministerie door de rechter verboden kan worden;constaterende dat het jihadisme, getuige zijn hand- en studieboeken, een gewelddadige ideologie is die volledig ingebed is in de salafistische leer;
van mening dat het salafisme in Nederland isolationistisch van karakter is gericht op onverdraagzaamheid, antidemocratische activiteiten en
polarisatie en daarmee een kweekvijver vormt voor radicalisering en gewelddadig jihadisme;
verzoekt de regering, het Openbaar Ministerie te vragen onderzoek te (laten) doen naar de mogelijkheid om salafistische organisaties vanwege strijd met de openbare orde te laten verbieden,
Deze motie staat niet op zichzelf. Afgelopen week zijn er verschillende moties aangenomen in de Tweede Kamer die allemaal verwijzen naar ‘salafisme’: een motie van Roemer (SP) en Zijlstra (VVD) over een lijst van actieve ‘salafistische organisaties‘; een motie van Karabulut (SP) en Potters (VVD) waarin ervoor gepleit wordt relaties met ‘salafistische organisaties’ te be-eindigen en een motie van Azmani (VVD) en Kuiken (PvdA) om ‘salafisten’ te weren bij activiteiten in / bij AZC’s. En al eerder was een gewijzigde motie van Knops (CDA) aangenomen waarin wordt gepleit om ‘salafisme’ geen enkele ruimte te geven binnen defensie. Al deze moties konden telkens rekenen op een ruime kamermeerderheid.
Extremisme, populisme en protest
De motie van Marcouch kon op de nodige afkeuring rekenen van diverse moslimorganisaties, op Al-Yaqeen verscheen een stuk waarin Marcouch vergeleken werd met Demjanjuk en Abou Hafs reageerde met een opiniestuk evenals Nourdeen Wildeman, journalist Jaco Alberts spreekt van een heilloze weg. Diverse islamitische organisaties en individuen ondertekenden een brandbrief.
De teneur van veel van de kritiek is dat het voorstel van Marcouch en Tellegen onhaalbaar is, in strijd met de vrijheid van godsdienst en inspeelt op / gebruikt maakt van populistische anti-islam sentimenten. Bij An-Nasieha reageerde Aboe ‘Abdillaah op Marcouch en stelde dat ‘salafisme’ tegen extremisme is en dat daarom Marcouch’ “aantijgingen” onjuist zijn.
Argan: “Salafisme is de ideologie van IS”
Voor Ahmed Marcouch zelf lijkt zijn motie vooral onderdeel van zijn strijd tegen wat hij ziet als extremisme. Volgens hem is het ‘salafisme’ de voedingsbodem voor de ‘jihadstrijders’ van IS in die zin dat ze de onderliggende ideologie voor hun daden zouden bieden. Hij baseert zich daarbij onder andere op rapporten van de AIVD zoals ‘radicale dawa‘ en ‘transformatie van het jihadisme in Nederland‘. Dit was ook de lijn die hij in het vraaggesprek in Argan met Janny Groen van de Volkskrant. In dat gesprek stelde hij niet voor een verbod op salafisme te zijn (“Dat zou heel salafistisch zijn”). Hij wil dat het OM ‘salafistische’ organisaties gaat vervolgen waar haat gepredikt zou worden of waar andere activiteiten zouden plaatsvinden die in strijd met de wet zijn. Die organisaties moeten “ontmanteld” worden zoals (een punt dat hij regelmatig maakte) in het verleden ook met de vereniging van pedoseksuelen is gebeurd: Vereniging Martijn (niet zonder discussie overigens).
In het gesprek merkte Marcouch op dat hij van standpunt veranderd is. Eerst zag hij ‘salafistische’ organisaties nog als buffer tegen radicalisering, maar nu vindt hij ze een kweekvijver voor jihadisme. Het gaat volgens hem niet om om mensen die het voorbeeld willen volgen van de profeet Mohammed en de eerste generaties moslims. Volgens hem claimen ‘salafistische’ organisaties dat zij dat voorbeeld zijn, dat alleen hun verhaal waarheid is en dat zij het alleenrecht hebben over islam. Volgens Marcouch gaat het echter om een religieus-politiek idee over de islamitische staat, kan er voor ‘salafisten’ maar één natie zijn (die van de moslims) en worden alle moslims die geen ‘salafist’ zijn als foute vernieuwers neergezet. Hij stelde eveneens dat er sprake was van dehumaniserend taalgebruik over christenen, joden en andersdenkende moslims en dat veel moslims zich geïntimideerd voelen door salafistische moslims en dat men het debat niet durft aan te gaan.
Marcouch wil dat er wél een debat op gang komt om dit “gevaarlijke gif” te stoppen: “Welk mensbeeld, welk wereldbeeld geven we mensen vanuit islam mee?”. Hij wijst daarbij ook op de verantwoordelijkheid van de ouders, imams en andere opvoeders om kinderen weerbaar te maken. In het actieplan dat de overheid heeft gemaakt tegen jihadisme staan volgens hem tal van maatregelen, maar niets over ideologie. Daarvoor is het volgens hem wel nodig dat de overheid de wettelijke norm handhaaft. De overheid is daar meestal zeer terughoudend in (in het verbieden van organisaties) maar gezien de ernst van de situatie is het volgens hem noodzakelijk dat het OM actief wordt. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen wat wel en wat niet deugt. In die zin roept Marcouch niet op tot een nieuwe wet of verbod van salafisme, maar om het handhaven van de bestaande wet ten opzichte van ‘salafistische’ organisaties.
In feite wil Marcouch dus een tweesporenaanpak: een ideologisch debat onder moslims waarin grenzen gesteld worden en een faciliterende aanpak door de overheid die actief zou moeten gaan optreden tegen organisaties die de wet zouden overtreden of antidemocratische werkingen zouden hebben. De motie van Marcouch richt zich tegen rechtspersonen derhalve en niet tegen individuele burgers. Marcouch bleef op tal van punten redelijk vaag en abstract en gaf ook geen namen van organisaties die hij mogelijkerwijze zelf op de korrel had.
Zie ook het verslag van Ewoud Butter op Republiek Allochtonië.
Vrijheid als ideaal en praktijk
Marcouch kwam ook aan het woord in het artikel NRC over het Utrechtse AlFitrah. In dat artikel wordt gesteld dat kinderen wordt geleerd afstand te houden van ‘ongelovigen’, hen te ‘verafschuwen’ en niet mee te doen met bijvoorbeeld de feestdagen van ‘ongelovigen’. In een reactie stelt AlFitrah dat het artikel lasterlijk is. Het artikel laat de geluiden zien die we vaker over ‘salafistische’ moskeeën horen. Het is jammer dat er niet echt wordt in gegaan op het geleefde geloof want hoe is, bijvoorbeeld, het beeld van isolationisme te rijmen met de maatschappelijke participatie die AlFitrah ook nastreeft en hoe verhouden beide zich tot het heersende (anti-moslim) racisme op alle niveaus in de samenleving?
Het artikel maakt geen melding overigens van strafbare feiten en dat maakt het lastig voor de burgemeester om in te grijpen stelt deze in een reactie in NRC. Karabulut (SP) vindt dat “lokale autoriteiten zich niet langer moeten laten ringeloren” door de moskee en Marcouch vindt de opstelling van de burgemeester “laf”: “Hij moet ouders waarschuwen dat ze hun kinderen niet naar die moskee sturen. Kinderen worden daar geïndoctrineerd door een beweging die haat zaait. Al Fitra is de PVV van de moslimgemeenschap.” En Asscher stelt: “Mensen worden onder druk gezet vanwege de manier waarop zij hun geloof invullen, vanwege de individuele keuzes die ze maken. Onverdraagzaamheid wordt uitgedragen. Ook al is dit misschien niet onwettig, het is volstrekt ongewenst en ook dan kunnen we actie ondernemen.”
Interessant is in deze context dat recent een motie is aangenomen in de Tweede Kamer van Klein die het volgende stelt:
constaterende dat naar aanleiding van de terreurdaden in Parijs de roep toeneemt om vrijheidsbeperkende maatregelen te nemen vanuit het idee dat Nederland dan veiliger wordt; verzoekt de regering om, ook in deze donkere tijden, de vrijheidsprincipes van onze rechtsstaat te blijven verdedigen
Het is de vraag natuurlijk hoe die motie zich verhoudt tot die van Marcouch en Tellegen en de uitlatingen over AlFitrah. Het lijkt erop dat we zijn overgegaan naar een zogenaamde weerbare of militante of strijdbare democratie waarin het gaat om de grenzen van tolerantie; een onderwerp van een recent proefschrift van Bastiaan Rijpkema, maar ook een idee dat op nogal wat kritiek kan rekenen. Het is geen nieuw idee, zo kwam Abram de Swaan er al mee na 9/11 en het CDA in 2004. Het gaat hier in feite om een klassieke liberale discussie en het lijkt erop dat de invulling van de democratische liberale seculiere orde heden ten dage vooral vorm krijgt in relatie tot islam en moslims met soms zeer schokkende gevolgen. In die zin gaat het debat dat Marcouch is aangegaan niet alleen om wat het ‘salafisme’ nu eigenlijk is, maar ook om wat voor democratie we willen zijn. De komende tijd zullen we enkele antwoorden daarop te zien krijgen.
PS
En met wat schaamteloze zelfpromotie, voor degenen die wat meer willen weten over het maatschappelijke fenomeen en islamitische trend van moslims die zich rekenen tot ‘salafisme’ zie het boek dat ik schreef met Joas Wagemakers en Carmen Becker Salafisme – Utopische idealen in een weerbarstige praktijk dat verscheen bij Parthenon, het standaardwerk van Roel Meijer Global Salafism. en het proefschrift van Ineke Roex Leven als de profeet in Nederland.
PPS
Op zondag 27 december organiseert Centrum “De Middenweg” in Rotterdam een conferentie: “Een verbod op salafisme is een verbod op islam!”