Surveillance Serie deel 5 – De (perverse) effecten van de brede aanpak op moslims
Wat zijn nu eigenlijk de effecten van het anti-radicaliseringsbeleid op moslims? Een vraag die eigenlijk niet eens zo vaak gesteld wordt, opmerkelijk genoeg. Immers, het is nu ongeveer 20 jaar geleden dat Nederlandse moslims het hoofddoelwit werden van de zogeheten brede aanpak van het voorkomen en tegengaan van politiek geweld: het antiradicaliseringsbeleid. Deze brede aanpak behelst een combinatie van een repressieve aanpak met preventie, het optuigen van een strafrechtelijk systeem tegen terrorisme met een adminstratief rechtelijk systeem en een zorgaanpak met een veiligheidsaanpak. Een belangrijke rol daarbij speelt het idee om in de haarvaten van de samenleving te gaan zitten om zo radicalisering van moslims te voorkomen. Dit betekent dat grote groepen, in het bijzonder georganiseerde groepen, moslims onder het vergrootglas van de AIVD, NCTV, politie en gemeenten kwamen te liggen waarbij bepaald moest worden wie een risico was, wie een risico liep en wie een goede moslim burger was. Er is daarbij redelijk wat (maar ook niet overdreven) aandacht voor de efficiëntie en effectiviteit van dit beleid, maar niet of nauwelijks voor de vraag wat dit beleid teweeg brengt onder moslims.
Een interessant project dat mogelijk ook enig licht op de Nederlandse situatie kan doen schijnen, is dat van de collega’s van de KU Leuven: “De aanpak van radicalisering in België: een antropologisch perspectief op de lokale effecten” Dit project met onderzoekers Silke Jaminé, Lore Janssens, Arthemis Snijders, Kaoutar Boustani en onder leiding van Nadia Fadil, richt zich met name op de lokale effecten van het anti-radicaliseringsbeleid. Het eerste rapport (Fadil & Jamine 2019) brengt een overzicht aan van dit beleid, het tweede rapport (Janssens & Fadil 2022) analyseert hoe professionele geheimhouding zich manifesteert en wordt onderhandeld in het kader van het voorkomen van terrorisme en radicalisering door sociale en politie functionarissen. In het laatste rapport, (Fadil, Snijders, Boustani, Janssens 2022) gaat het om de “neveneffecten van seiningen en vroegdetectie in het kader van de strijd tegen gewelddadige radicalisering en terrorisme door de politie- en veiligheidsdiensten op het alledaagse leven van Belgische moslims.” Het is dit derde rapport waar ik even wat meer bij wil stilstaan.
Opzet & bevindingen
Voor dit laatste rapport zijn 23 respondenten bevraagd. Deze zijn geselecteerd op basis van ervaringen met een voorval dat met surveillance te maken zouden kunnen hebben. Geen van hen was eerder me politie en justitie in aanraking gekomen in relatie tot radicalisering en terrorisme met uitzondering van één respondent die inmiddels is gevrijwaard van vervolging met excuses. Uit het rapport komen vier centrale bevindingen:
- Het type voorvallen betreft met name reisbeperkingen en controles op luchthavens en politie invallen en verhoren. Daarnaast zien we dat mensen geen bankrekening kunnen openen of dat hun rekening afgesloten wordt of dat ze een negatief veiligheidsadvies krijgen. Alleen in dat laatste geval hadden respondenten helderheid over het feit dat ze gesignaleerd worden (maar nog niet waarom). Respondenten zelf hadden het idee dat het te maken had met wie ze kennen en met de vraag of ze geëngageerd zijn in het verenigingsleven. Dit blijft echter vaak onduidelijk en die onduidelijkheid heeft gevolgen voor het alledaagse leven van mensen.
- De gevolgen voor mensen spitsen zich toe op verlies van inkomen en gelden (en daarmee een grotere materiële bestaansonzekerheid) en op het mentale en psychische welzijn van hen. Sommigen zijn angstig, bang om hun mening te uiten of kinderen te verliezen, bang om geseind te worden als radicaal. Ze passen hieromtrent hun activiteiten, opvattingen, houdingen en uiterlijk aan om niet als risico gezien te worden. Het feit dat ze geviseerd worden als veiligheidsrisico en de problemen die ze hebben om zich daar tegen te verweren, tasten het vertrouwen in de overheid aan.
- Uit het rapport blijkt hoe lastig het is om de signalisering aan te vechten. Tegen een negatief veiligheidsadvies kan in ieder geval in beroep gegaan worden, maar onduidelijk blijft o basis van welke informatie men dan gesignaleerd is. In de andere gevallen is het nog veel lastiger aangezien er geen heldere procedures zijn en mensen vaak van tevoren helemaal niet weten dat ze gesignaleerd staan.
- Opvallend genoeg blijken veel respondenten het bestaan van een anti-radicaliseringsbeleid en anti-terrorismebeleid te ondersteunen en legitiem te vinden. Ondanks hun negatieve ervaringen en ondanks de aantasting van het vertrouwen in de overheid, is er ook sprake van een gezagsgetrouwheid in relatie tot de rol van de overheid op het gebied van (preventieve) veiligheid. Wel zou dit beleid moeten werden met heldere, objectieve en gerechtvaardigde criteria in tegenstelling tot de willekeur, vaagheden en het disproportioneel surveilleren van moslims zoals de respondenten nu ervaren. Ook zou het beleid meer kennis moet hebben over islamitische bewegingen en de gemeenschap wat ertoe zou leiden dat moslims die conservatief dan wel orthodox genoemd worden vooral doelwit orden van het beleid. In plaats van organisaties te surveilleren moeten ze worden betrokken bij het beleid.
Het rapport bevat, net als de andere twee, een schat aan informatie en is zeer helder opgezet en uitgewerkt. Het onderzoek laat goed zien hoe de positie van specifiek moslims geviseerd wordt (en in combinatie met de andere rapporten ook de – vage – gronden waarop dit gebeurt) en wat de gevolgen kunnen zijn. Dit laatste gaat voornamelijk om de betrokkenen zelf, maar op basis daarvan kunnen we ook afleiden welke averechtse effecten er zijn op de sociale cohesie en op het vertrouwen in de overheid en het beleid.
De preventie machine
Mijn inschatting is dat de genoemde bevindingen en de verhalen van mensen zeer herkenbaar zijn voor de situatie in andere Europese landen. Zo laten bijvoorbeeld Layla Aitlhadj en John Holmwood zien hoe in het geval van de de Britse Prevent strategie de democratie ondergraven wordt en wel precies door die strategie. En het werk van Tariq Younes gaat in op de psychologische effecten van dat beleid. De specifieke combinatie van een grotere controle over de lokale moslimbevolking met het ondermijnen van de democratie, vrijheid van meningsuiting en rechtsstaat zien we ook terug in onderzoek van Sarah Aiter over Frankrijk. Bijdragen van deze onderzoekers zijn te terug te vinden in het het recente jaarrapport van de CCIE over islamofobie in Europa.
Meer specifiek voor Nederland zien we dergelijke verhalen en effecten heel sterk terug in het onderzoek van Tahir Abbas en Liselotte Welten Islamophobia and Securitisation – The Dutch case waarin ze onderzoeken hoe moslims extremisme en radicalisering percipiëren en ervaren en wat hun ervaringen zijn met het overheidsbeleid daaromtrent. Al deze bijdragen laten goed zien dat het bij het veiligheidsbeleid niet alleen gaat om veiligheid te scheppen, maar dat er ook onveiligheid geschapen wordt: niet ieders veiligheid is even belangrijk en/of op dezelfde manier belangrijk. Om de veiligheid van de ene burger te beschermen, wordt de veiligheid van de andere burger ondermijnd op vaak zeer onduidelijke gronden en met onduidelijke procedures en met grote consequenties voor hun dagelijks leven.