Wat is islamofobie – 2: Over religie, ras en de logica van uitsluiting
In het tweede deel van de serie Wat is islamofobie, ga ik meer in op de historische context van islamofobie en laat ik nog wat verder zien hoe islamofobie het best opgevat kan worden als vorm van racisme: anti-moslim racisme.
Wanneer we vandaag de dag het woord islamofobie horen, denken velen aan vooroordelen, discriminatie of misschien zelfs angst of haat tegen moslims. Dat is niet per se fout, maar om te begrijpen hoe fundamenteel islamofobie verankerd is in de historische en hedendaagse Europese context, is het verstandig om islamofobie niet te zien als geen optelsom van incidenten of individuele haatdragende uitspraken, maar als een vorm van racisme. En om dat te begrijpen moeten we kijken naar hoe religie en ras in de moderne geschiedenis steeds weer met elkaar verstrengeld zijn geraakt.
Islamofobie als racisme: wat betekent dat?
Racisme gaat niet alleen over huidskleur zoals vaak wordt gedacht maar waarmee we eigenlijk een pseudo-wetenschappelijke leer uit de 18e en 19e eeuw overnemen. Racisme is het gevolg van en een manier om hele groepen mensen te reduceren tot een onveranderlijke en problematische ander. Het proces waardoor dat gebeurt, noemt kunnen we racialisering noemen.
Bij moslims zien we dat heel duidelijk: of je nu praktiserend bent of niet, of je nu in Rotterdam geboren bent of in Rabat, je wordt vaak behandeld alsof je eerst en vooral moslim bent. Moslim-zijn wordt zo een soort aangeboren eigenschap, iets dat je altijd bij je draagt en dat je plaats in de samenleving bepaalt. Dit is precies wat racialisering doet: religie wordt vastgezet alsof het ras is.
De term moslim wordt daarbij niet ingevuld op basis van hoe een individu zijn/haar religie beleeft en manifesteert, maar op basis van ideeën en definities die van buitenaf worden opgelegd. Dit is evenmin een recent proces, maar al eeuwenoud.
Een lange geschiedenis van verstrengeling
Dit proces is historisch gegroeid met verschillende ijkmomenten in de geschiedenis. Daarbij gaat het niet zozeer om die ijkmomenten als oorzaak van islamofobie. Nee, het gaat erom hoe religie en ras dan wel islam gebruikt zijn om hiërarchisch onderscheid te maken en te legitimeren tussen groepen mensen en de superioriteit van het christelijke Europa te claimen. Denk bijvoorbeeld aan:
- 1453 – De verovering van Constantinopel: de islam als existentiële vijand: Toen de Ottomanen Constantinopel veroverden, werd dit in Europa gezien als een bedreiging voor de hele christelijke beschaving. Moslims waren niet zomaar mensen met een ander geloof: ze werden voorgesteld als een vijandige macht die het voortbestaan van Europa in gevaar bracht. Dit was geen kwestie van theologische verschillen, maar van een collectieve identiteit die Europa definieerde als christelijk, blank en superieur. In de context van de verovering van Constitinopel werden voor het eerst verwijzingen naar ‘Europa’ (als wit-christelijke beschaving) gebruikt om mensen te mobiliseren.
- 1492 – De val van Granada en de gedwongen uitdrijving van joden en moslims: na de Reconquista werden bekeerde moslims en Joden in Spanje nog steeds gewantrouwd. Hun ‘bloed’ zou hen blijvend verdacht maken. Na de verdrijving van moslims en Joden uit Spanje konden zij officieel blijven als ze zich bekeerden tot het christendom. Maar in de praktijk werden bekeerlingen nog steeds gewantrouwd. Het idee van limpieza de sangre (zuiverheid van bloed) stelde dat wie geboren was uit een moslim- of Joodse familie, nooit echt betrouwbaar kon zijn. Hier zie je de eerste duidelijke verwevenheid van ras en religie: geloof werd vastgelegd als iets erfelijks dat je in je bloed draagt – en dus niet kan veranderen. De term reconquista (herovering) suggereert overigens een idee van de voortzetting van de christelijke dominantie op het Iberische Schiereiland; het versterkt de indruk dat er een continuïteit was tussen de christelijke heersers voor het Andalus van de moslims en de christelijke heersers daarna.
- 1683 – Het beleg van Wenen: mythe van de indringer: De mislukte belegering van Wenen door de Ottomanen werd in Europa gevierd als een overwinning op de islam. In de culturele herinnering werd dit een symbool: de islam als ‘indringer’ die net op tijd werd tegengehouden. Tot vandaag wordt dit beeld opgerakeld door extreemrechtse groepen die zichzelf neerzetten als verdedigers van Europa tegen een vermeende islamitische invasie. Ook andere veldslagen (zoals die van Kosovo en Tours / Poitiers) komen geregeld terug al is er een veel gevallen helemaal geen sprake van een veldslag tussen enerzijds christenen en moslims. Het verleden blijft zo doorwerken in hedendaagse islamofobe retoriek.
- Koloniale tijd: Tijdens de West-Europese koloniale expansie in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en Zuid-Azië gingen Europese machthebbers religie gebruiken als categorie om mensen te verdelen en te besturen. In Brits-Indië werden bevolkingen ingedeeld en bestuurd op basis van religie. ‘Moslim’ en ‘hindoe’ werden administratieve categorieën die juridische consequenties hadden. Religieuze identiteit werd daarmee juridisch gefixeerd, alsof het een aangeboren eigenschap was.
- 1798 – Napoleon in Egypte en kennis als macht; Toen Napoleon Egypte binnenviel, nam hij wetenschappers mee die de samenleving moesten bestuderen. De islam werd beschreven, gecategoriseerd en geïnterpreteerd door Europeanen, op een manier die hun eigen superioriteit bevestigde. Deze kennisproductie droeg bij aan de racialisering: moslims werden niet alleen overheerst met wapens, maar ook met een beeld van wie ze waren en zouden blijven. Wetenschappers en schrijvers kwamen met ‘oriëntalistische’ beschrijvingen van de islam: een religie die statisch, irrationeel en achterlijk zou zijn. De islamitische wereld werd neergezet als een spiegelbeeld van het rationele en moderne Westen.
- Jaren 50, 60 en 70 van de 20e eeuw – Arbeidsmigratie : in Europa werden migranten uit Marokko en Turkije aanvankelijk als arbeidskrachten gezien. Pas later werden ze steeds meer aangesproken als ‘moslims’, alsof dat hun primaire en onveranderlijke identiteit was. Tegelijkertijd werd dit kader dominant in het denken over islam in Europa waarmee het idee benadrukt werd dat moslims pas recent in Europa kwamen van buitenaf.
- 1979 – De Iraanse Revolutie en de terugkeer van de islam: De islam werd opnieuw een mondiale politieke factor toen de Iraanse Revolutie uitbrak en de islamisten met Khomeiny als leider uiteindelijk zegevierden. In het Westen versterkte dit het beeld van moslims als irrationele fanatici die een bedreiging vormden voor de internationale orde. Vanaf hier zien we islam steeds vaker in media en politiek verschijnen als synoniem voor gevaar en onvrijheid.
- 1989 – Het einde van de Koude Oorlog: Met de val van de Berlijnse Muur verdwijnt de Sovjet-Unie als vijandbeeld. De islam schuift naar voren als nieuwe ‘ander’. Huntington’s Clash of Civilizations (1993) bevestigt dit narratief: de islam zou qua grondgebied, cultuur en de menselijke psyche fundamenteel anders zijn dan het Westen ondanks de eeuwenlange verstrengeling. Moslims worden geconstrueerd als een beschavingsblok – een collectief subject dat buiten de liberale orde staat.
- 1989 – Grote Excursie: De Grote Excursie in 1989 was de massale verdrijving van circa 300.000 Bulgaarse Turken vanuit Bulgarije naar Turkije. Het communistische regime van Todor Zhivkov voerde een gedwongen assimilatiepolitiek: Turkse namen werden vervangen, taal en religieuze praktijken verboden. De uittocht werd gepresenteerd als een “reis”, maar was in feite etnische zuivering. Deze gebeurtenis toont hoe islamofobie en racialisering samenvloeiden: islamitische identiteit werd voorgesteld als bedreigend, onveranderlijk en onverenigbaar met Bulgaarse natievorming. Zo werd islam niet enkel religieus, maar ook etnisch-politiek gestigmatiseerd, waarmee de Grote Excursie een voorbeeld is van geïnstitutionaliseerde islamofobie in Europa.
- 1995 – Bosnische genocide: In de Balkan dook het eeuwenoude idee van de Balkan als bolwerk tegen de Ottomanen en moslims weer op tijdens de Bosnische genocide in de jaren 1990 en diende als een levendige en gewelddadige herinnering aan hoe bloedig dergelijke verwijzingen en de gelijktijdige constructie van grenzen kunnen zijn. Op 11 juli 1995 verklaarde de Bosnisch-Servische militaire leider Ratko Mladic: “Hier zijn we, op 11 juli 1995, in het Servische Srebrenica. Aan de vooravond van weer een grote Servische feestdag, geven we deze stad cadeau aan de Servische bevolking. Eindelijk, na de opstand tegen de Dahi’s, is de tijd gekomen om wraak te nemen op de Turken in deze regio.”Verwijzend naar de Slag om Kosovo herdefinieerde de Servische en Bosnisch-Servische politieke retoriek Bosniakken als ‘Turken’, beladen met ontmenselijkende connotaties. Dergelijke labels dienden de georganiseerde campagne van vernieling, massamoord, massaverkrachting, internering en het systematisch uitwissen van religieus-cultureel erfgoed. En dit alles ontvouwde zich onder het toeziend oog van internationale – inclusief Europese – leiders, die publiekelijk bezwaar maakten tegen de Servische agressie, maar van wie sommigen de oorlog ook interpreteerden als een “pijnlijk maar realistisch herstel van christelijk Europa” en beweerden dat Bosnië “niet thuishoort” (bij Europa).
- 2001 – 9/11 en de War on Terror: De aanslagen van 11 september 2001 en de daaropvolgende War on Terror institutionaliseren islamofobie wereldwijd. Moslims worden verdacht gemaakt via veiligheidsdiscours, surveillance en antiterreurbeleid. Religieuze identiteit wordt behandeld als inherent potentieel gevaarlijk. Racialisering raakt nu stevig verankerd in wetgeving en beleid.
- 2023 – Islamofobie onder druk: In de huidige wereld, waarin de westerse dominantie onder druk staat, blijft islam een projectiescherm voor angsten over identiteit, migratie en veiligheid. Hoofddoekverboden, integratie-eisen en antiradicaliseringsprogramma’s behandelen moslims vaak niet als burgers met diverse identiteiten, maar als een groep die fundamenteel ‘anders’ is en onder toezicht moet staan. In de huidige context valt daarbij ook de link met anti-Palestijns racisme op dat deels overlapt met islamofobie (veel anti-Palestijnse retoriek is expliciet islamofoob) en deels deelt het dezelfde logica: het fixeren van religieuze en culturele identiteit, het koppelen van een hele groep aan dreiging en geweld, het ontkennen van politieke claims van Palestijnen als legitiem, en het normaliseren van uitsluiting via taal van veiligheid en orde.
Islamofobie is een uiting van een raciale logica die bepaalt wie als volwaardig mens en burger telt, en wie structureel als de ander wordt neergezet. We beschermd, gered en gewroken moet worden en om wie we rouwen en wie niet. Dit is geen toevallig patroon, maar een terugkerend mechanisme: religie wordt niet gezien als een persoonlijke keuze, maar als een collectieve essentie die ‘anders-zijn’ belichaamt.
Hedendaagse voorbeelden: racialisering in beleid en praktijk
Kijken we naar de afgelopen jaren, dan zien we dat dezelfde logica doorwerkt in concreet beleid en maatschappelijke debatten.
- Hoofddoekverboden in Frankrijk en België: de keuze om een hoofddoek te dragen wordt niet behandeld als een individuele religieuze uiting, maar als een collectief symbool dat strijdig zou zijn met ‘Europese waarden’. Daarmee wordt de islam niet slechts gereguleerd als religie, maar als een wezenlijk andere, raciaal gemarkeerde identiteit.
- Integratiebeleid in Nederland en Duitsland: migranten van islamitische afkomst worden vaak aangesproken als groep die zich moet aanpassen, ook als ze al generaties in het land wonen. Hun burgerschap wordt nooit als vanzelfsprekend gezien, maar altijd als ‘voorwaardelijk’.
- Antiradicaliseringsbeleid in Groot-Brittannië (Prevent): moslims worden hier structureel gezien als potentiële risico’s. Zelfs kinderen die religieuze termen gebruiken of kritiek hebben op buitenlands beleid kunnen onder toezicht worden geplaatst. Hier zien we hoe religie en raciale logica samenvallen: het ‘moslim-zijn’ maakt iemand automatisch verdacht.
In al deze voorbeelden wordt de islam behandeld als iets dat niet echt kan opgaan in de nationale gemeenschap. Het moslim-zijn wordt gefixeerd – precies zoals racialisering werkt.
Waarom is dit belangrijk om te begrijpen?
Als islamofobie een vorm van racisme is, dan helpt het weinig om het enkel te bestrijden met campagnes tegen vooroordelen of met meer dialoog. Het gaat namelijk om een structurele logica van uitsluiting. Die logica bepaalt wie als volwaardig burger wordt gezien en wie altijd de ‘ander’ blijft.
Islamofobie heeft hierbij ook altijd te maken heeft met de vraag: wie mag spreken namens de samenleving, en wie wordt als buitenstaander neergezet?
- Als een vrouw met hoofddoek iets zegt over onderwijs, wordt ze al snel gereduceerd tot ‘moslimvrouw’ in plaats van gehoord als docent, moeder of burger.
- Als een moskee subsidie aanvraagt voor sociaal werk, wordt dit beoordeeld in termen van veiligheid en integratie, terwijl kerken vaak zonder deze lens benaderd worden.
Deze voorbeelden tonen dat islamofobie niet alleen gaat om extreme uitingen van haat, maar ingebed zit in hoe beleid, instituties en media moslims systematisch framen als anders.
Tot slot
De geschiedenis leert ons dat islamofobie niet losstaat van andere vormen van racialisering. Net zoals Joden in de middeleeuwen niet konden ‘ontsnappen’ aan hun afkomst, en zwarten in de koloniale tijd niet konden ‘opgaan’ in de koloniale samenlevingen, zo worden moslims vandaag vaak behandeld alsof hun religieuze identiteit onveranderlijk en problematisch is.
Beleidsmakers en journalisten die deze logica willen doorbreken, moeten dus verder kijken dan incidenten. De uitdaging is om te zien hoe beleid, taal en representatie bijdragen aan het bestendigen van een raciaal-religieuze scheidslijn in de samenleving.
Islamofobie is geen kwestie van individuele intolerantie alleen. Het is een manier waarop samenlevingen zichzelf definiëren door moslims structureel als buitenstaanders te plaatsen. Islamofobie is een vorm van racisme, en om dat te bestrijden moeten we erkennen hoe diep ras en religie met elkaar zijn verweven in de moderne wereld.Alleen dan kunnen we werken aan een samenleving waarin moslims niet telkens als de ‘ander’ worden gezien, maar als vanzelfsprekende deelnemers aan het publieke leven.