C L O S E R – De drie tenoren
In Trouw woedde enige tijd terug een discussie tussen Michiel Leezenberg en Mat Herben over Andalusië, Islam en Verlichting. Herben beschuldigde Leezenberg ervan een islamapolegeet te zijn. Een verwijt dat Machteld Allan later nog eens dunnetjes over doet.
Ik vind zelf hun verwijt dat Leezenberg een apolegeet is, niet terecht; het doet geen recht aan zijn betoog dat veel genuanceerder is dan dat. Een probleem dat ik met alledrie, maar vooral met Herben en Allan, heb is dat de ze het hebben over De islam als ideeenwereld. Het is toch nog wel iets meer dan alleen dat, als je persé over de islam wil spreken.
Hieronder kort drie centrale citaten van een ieder en dan alle drie de artikelen onder elkaar. Ja het is even wat lees werk maar dan heb je ook wat. Dit blog is niet voor luie lezers.
Iemand, ik weet niet meer wie, waarschijnlijk een vrouw uit de hoek van de zogenaamde gender-studies, had in de jaren ’80 een boekje geschreven waarbij ze aantoonde dat nonnen zich in de Middeleeuwen te buiten gingen aan lesbische vrijages, waarmee ze hun aparte identiteit vorm gaven. Het probleem is echter dat moderne begripsvorming (‘lesbisch’) ruw op historische situaties geplakt wordt, wat een nogal armetierig, maar ook belachelijk geschiedbeeld oplevert, waarin middeleeuwse kloosters optreden als een soort vrouwencafé’s of verenigingen voor homo-emancipatie. Omdat het een puur apologetisch argument is, schiet het tekort als geschiedschrijving, en omdat het tekort schiet als geschiedschrijving, werkt het uiteindelijk ook niet als apologie.
Middeleeuws Andalusië fungeert in sommige academische kringen ook als zo’n a-historische lesbische non, zoals ook Mat Herben in zijn artikel van 11 februari liet zien. Een gewenste situatie in het heden (bijvoorbeeld de multiculturele, seculiere of ‘open’ maatschappij vol geëmancipeerde moslims) wordt in zijn geheel geprojecteerd op de Middeleeuwen, waarbij de onderliggende idee is dat de islam niet in de weg hoeft te staan als we zo’n maatschappij verlangen. Sterker nog: Andalusië onder islamitische heerschappij fungeert als de moeder aller multiculti-maatschappijen. Eén stapje verder in deze redenatie en de islam is zelfs onmisbaar geworden voor zo’n ‘open’ maatschappij.
||||||||||||||
Het feit dat zowel Verlichtingsidealen als de reacties erop modern zijn, betekent natuurlijk nog niet dat ze noodzakelijk ook goed en mooi zijn. Ook het feit dat hedendaags Iran op een grondwet gebaseerd is, garandeert overduidelijk niet dat alles in orde komt. Het betekent echter wel dat het hele idee van een islamitische republiek een radicaal nieuw verschijnsel in de islamitische wereld is: de gedachte dat de sjaria tot een grondwet zou kunnen worden omgevormd heeft geen voormoderne precedenten in de islamitische wereld. Even nieuw is Khomeini’s doctrine dat de wereldse macht moet worden uitgeoefend door de oelama of schriftgeleerden. In de traditionele sjiitische islam was de opvatting juist dat schriftgeleerden zich niet met de heerschappij moesten inlaten, en dat er een speciaal hoekje in de hel gereserveerd is voor de oelama die dat wél doen. Dat is geen geschiedvervalsing maar een stel tamelijk elementaire historische inzichten.
Dit geeft je een idee van de immense verschillen tussen de klassieke en de moderne islam: de islam vervult vandaag de dag de rol die in eerdere decennia werden gespeeld door het nationalisme en het communisme, die grote seculiere moderne godsdiensten; en ze wordt ook in vergelijkbare termen uitgedrukt. De intolerantere formuleringen ervan die je nu aantreft zijn vormen van wat ik elders als ‘islamitisch leninisme’ heb omschreven: ideologische scherpslijperij, de nadruk op de noodzaak van propaganda en partijorganisatie om de samenleving te veranderen, en intolerantie van afwijkende meningen en machtsblokken. Dat zijn allemaal moderne kenmerken, die je in de voormoderne islam niet of nauwelijks tegenkomt.
De bestudering van islamitisch Spanje kan ons dus ook van pas komen voor het heden. Ze helpt ons in te zien dat de hedendaagse autoritaire en gewelddadige uitwassen in de islamitische wereld en onder moslimmigranten geen uiting van een eeuwig intolerante islam zijn, maar veeleer van scheefgelopen modernisering, en van autoritaire, dictatoriale of zelfs totalitaire moderne staatstradities.
||||||||||||||
Nog kwalijker is de suggestie dat het moslimterrorisme slechts een eigentijdse vorm zou zijn van criminaliteit en politiek extremisme. Die elementen zijn zeker aanwezig, maar vormen slechts het halve verhaal. De religieuze component is onloochenbaar. We hebben te maken met extremisten die zich met goede papieren – teksten uit de Koran – op de islam beroepen. De plegers van aanslagen en hun sympathisanten beroepen zich op de islam, de slachtoffers en de samenleving merken daarvan de gevolgen.
De harde werkelijkheid is dus dat we te maken hebben met islamitisch terrorisme. En het gaat de extremisten niet om het bereiken van een beperkt politiek doel – bijvoorbeeld het verwezenlijken van een Palestijnse staat of het stoppen van de oorlog in Irak – maar om de ondergang van de democratische rechtsstaat en het vestigen van een islamitische staat. Wie de ernst van de situatie beseft, begrijpt dat het hard nodig is dat de gewone moslims hun stem verheffen. Als het werkelijk gaat om een kleine extremistische minderheid, dan is het nodig dat die geen willig gehoor vindt. Het billijken dat Nederlandse moslims de kat uit de boom kijken en afwachten wie er aan het langste eind trekt, is volstrekt onverantwoord. Het moedigt de radicale elementen aan.
Ook in ons land wordt de boodschap verspreid dat een islamitische staat een veel beter systeem is dan de democratische rechtsstaat. Bewegingen als de Hizb-u-Tahrir (Bevrijdingspartij) pleiten voor een moslimstaat, waarin het kalifaat het hoogste wereldlijk gezag zou moeten vormen. Als voorbeeld van zo’n heilstaat wordt steevast Andalusië aangevoerd, waar islamieten, joden en christenen in de twaalfde eeuw vreedzaam en in harmonie zouden hebben samengeleefd. Maar is dat wel zo? Kan het Andalusië van de twaalde eeuw als lichtend voorbeeld voor de eenentwintigste eeuw worden gebruikt?
Herben / Is het islamitische Andaloes uit de twaalfde eeuw een schoolvoorbeeld van een harmonieuze, multiculturele samenleving?
door Mat Herben
’Michiel Leezenberg is een spraakmakende filosoof, wiens boek Islamitische filosofie in 2002 werd onderscheiden met de Socratesprijs.’ Maar volgens de politicus Mat Herben heeft Leezenberg er grote moeite mee wensen en feiten uit elkaar te houden.
Als er iets wordt ondergewaardeerd in de westerse geschiedschrijving is dat de rol die Constantinopel duizend jaar heeft gespeeld. En het is Byzantium dat honderden jaren lang West-Europa weet te beschermen tegen een islamitische militaire expansie.
Om een patiënt goed te kunnen behandelen, moet je eerst een juiste diagnose stellen. Bij maatschappelijke problemen is het niet anders. Wordt de verkeerde diagnose gesteld, dan komen we van de regen in de drup. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij het vraagstuk van de multiculturele samenleving. Jarenlang heeft de spraakmakende elite van politici, journalisten en wetenschappers ontkend dat de multiculturele samenleving een levensgroot probleem voor de maatschappelijke cohesie was, totdat Pim Fortuyn in 2002 de paarse luchtballon noopte tot een noodlanding.
Maar bij het zoeken naar de oplossing van maatschappelijke problemen worden we nog steeds gehinderd door het politiek-correcte denken dat voorschrijft dat de werkelijkheid wordt beschreven zoals ze zou moeten zijn in plaats van zoals ze werkelijk is. Van dromerige politici kun je een naïeve maatschappijvisie verwachten, maar wetenschappers past geen vooringenomen standpunt. Sedert de Verlichting is de Kerk niet langer toeziend voogd van de wetenschap, de filosofie niet langer de dienstmaagd van de theologie. Maar dat is kennelijk nog niet tot iedereen doorgedrongen.
Michiel Leezenberg is islamoloog en wetenschapsfilosoof, maar heeft er grote moeite mee wensen en feiten uit elkaar te houden. Die indruk krijg je tenminste als je zijn bijdrage (’Doe-het-zelf-islam’) leest aan het boek Hoe nu verder? 42 visies op de toekomst van Nederland na de moord op Theo van Gogh (Spectrum, 2004). Leezenberg is een spraakmakende filosoof, wiens boek ’Islamitische filosofie’ (Bulaaq, 2001) in 2002 werd onderscheiden met de Socratesprijs. Dat boek geeft een goed inzicht in het denken van islamitische filosofen als Al-Farabi, Ibn Siena (Avicenna) en Ibn Roesjd (Averroës).
Leezenberg heeft gelijk dat deze islamitische filosofen een waardevolle bijdrage hebben geleverd aan de middeleeuwse cultuur. Hij gaat echter te ver als hij dat gebruikt als argument om de hedendaagse problemen te relativeren. Leezenberg relativeert conflicten of bedekt ze met de mantel der liefde. Zijn oproep de islamitische filosofen niet te vergelijken met westerse denkers, is eenrichtingsverkeer. Zelf laat hij namelijk geen kans onbenut om speldenprikken uit te delen naar het christendom, dat de historische vergelijking in zijn ogen nauwelijks doorstaat.
Zo schrijft hij dat de islam nooit, zoals Europa, de spanning heeft gekend tussen rede en geopenbaard geloof. Dat is wel erg positief geformuleerd. Vanaf de elfde eeuw durfde niemand in de islamitische wereld er nog aan te twijfelen dat het gezag van de Koran boven dat van de filosofie, dus van de rede, stond. Die discussie werd definitief beslecht door het boek De tegenspraak van de filosofen van de theoloog Al-Ghazali (1058-1111).
Averroës
Interessant is het om te zien hoe Leezenberg omgaat met de historische betekenis van Averroës (1126-1198) die honderd jaar na zijn dood beroemd werd in christelijk Europa. Hij schrijft: ’In de islamitische wereld daarentegen heeft het werk van Ibn Roesjd maar weinig weerklank gevonden. Er zijn weinig Arabische manuscripten van zijn werk en sommige van zijn commentaren zijn alleen in Hebreeuwse of Latijnse vertalingen overgeleverd.’ (p. 191)
’Weinig weerklank’, schrijft Leezenberg. Andere schrijvers zijn daar duidelijker over. Zo schrijft Resianne Fontaine in De verbeelding van het denken (pp. 159- 160) over Averroës: ’Tegen het einde van zijn leven viel hij in ongenade bij de toenmalige heerser, mogelijkerwijze omdat deze de politieke steun van orthodoxe, de filosofie vijandig gezinde groeperingen nodig had. Averroës werd verbannen, uit de moskee gejaagd en zijn werk werd verbrand. Kort voor zijn dood in 1198 werd hij gerehabiliteerd en naar Marrakech terug geroepen. (…) In de joodse en christelijke Middeleeuwen heeft Averroës’ filosofie lang nagewerkt en invloed uitgeoefend, in de islamitische wereld in het geheel niet.’
Ook het bekende overzicht van Störig vermeldt dat de geschriften van Averroës en Avicenna door de mohammedaanse orthodoxie ten strengste werden veroordeeld en aan het vuur prijs gegeven. Alleen de Hebreeuwse vertalingen ontsprongen de dans doordat ze werden meegenomen door joden en mozarabiërs (Arabisch sprekende christenen), die hun leven in die eeuw niet zeker waren en vaak moesten vluchten.
Leezenbergs vooringenomenheid ten gunste van de islam is in zijn boek Islamitische filosofie uit 2001 nog gematigd. In zijn bijdrage aan de bundel Hoe nu verder? (2004) doet hij zich kennen als een regelrechte apologeet die de noodzaak van wetenschappelijke distantie volledig uit het oog verliest. Alle gemeenplaatsen en gratuite beweringen die de ronde doen over de islam, worden in de strijd geworpen om het beeld te bevestigen van een tolerante islam. Zijn favoriete stijlfiguur is de jij-bak. Bijvoorbeeld deze: ’In Rusland sterven jaarlijks veertienduizend vrouwen als gevolg van huiselijk geweld. Geen moslimstaat die dat aantal ook maar in de verste verte evenaart.’ Je moet maar durven met tv-beelden en krantenberichten uit Nigeria, Pakistan en Soedan op het netvlies. Waarom vluchten er dan eigenlijk vrouwen uit islamitische heilstaten als Iran? Deze goedkope demagogie is een wetenschapsfilosoof onwaardig. Het is de methode van de kleine crimineel die andere kruimeldieven verlinkt in de hoop op strafvermindering.
Het punt is juist dat de islam, in de woorden van Pim Fortuyn, ’niet door de wasmachine van de Verlichting is gegaan, die het christendom heeft ontdaan van zijn fundamentalistische trekken’. Leezenberg noemt dit nonsens: ’De Verlichtingsideeën werden niet alleen enthousiast ontvangen in het Ottomaanse Rijk, maar ook elders in de islamitische wereld. Ze zijn ook blijvende verworvenheden gebleken. (…) Zelfs de islamitische republiek Iran is erop gebaseerd.’ Je wrijft je ogen uit bij een dergelijke geschiedvervalsing. De democratisering van het Ottomaanse rijk mislukte jammerlijk. De Turkse democratie is te danken aan Kemal Atatürk die het land met harde hand seculariseerde, en het is nog maar de vraag hoe blijvend die verworvenheid is. Het is waar dat ayatollah Khomeini de islamitische republiek een grondwet heeft gegeven die is gebaseerd op de Franse grondwet van 1848, maar is de bevolking daar iets mee opgeschoten? In Iran worden dissidenten vermoord of gevangengezet, vrouwen die de sjaria overtreden, worden gegeseld of gestenigd en homo’s worden opgehangen.
Maar Leezenberg maakt het nog bonter: ,,De islamitische wereld heeft die Verlichting al in de tiende eeuw van de christelijke jaartelling doorgemaakt. In die tijd verklaarden filosofen als Farabi en Averroës ondubbelzinnig de rede superieur aan de religieuze openbaring. Moslims debatteerden publiekelijk met christenen, joden en manicheeërs over theologische kwesties. En vrijdenkers als Aboe Bakr Al-Razi en Ibn al-Rawandi bekritiseerden in het openbaar de islamitische openbaring en de profeet Mohammed. Razi omschreef de Koran als een bundel ’oudewijvenverhalen’ en profeten als aanstichters van verdeeldheid en haat tussen mensen. Ibn al-Rawandi schijnt zelfs een parodie op de Koran te hebben geschreven. Maar wat wellicht nog belangrijker is: geen van beiden is vermoord, in de ban gedaan of op de brandstapel beland. In die christelijke wereld van die tijd en van de meeste andere tijden, was zoiets ondenkbaar.’’ (Hoe nu verder, p. 116)
Razi, een man naar mijn hart
Deze passage is meesterlijk in zijn suggestieve misleiding. Kardinaal Ratzinger heeft eens gezegd dat halve waarheden erger zijn dan hele leugens, omdat ze moeilijker zijn te weerleggen. Ik waag toch een poging. Laat ik beginnen met de vrijdenker Razi, een man naar mijn hart. Laat ik als onverdachte bron het boek Islamitische filosofie gebruiken dat Leezenberg zelf vier jaar voor het gewraakte opstel heeft geschreven. Daarin komen we inderdaad de opmerking over de ’oudewijvenverhalen’ tegen na een prachtige passage waarin Razi de geopenbaarde religie hekelt: ,,Hoe kun je volhouden dat God de voorkeur geeft aan één volk als de standaarddragers van de hele mensheid, en alle anderen van hen afhankelijk maakt? Hoe kan je het met de wijsheid van de Alwetende God verenigen dat hij sommigen uitverkiest, wat mensen elkaar naar de keel laat vliegen en aanzet tot bloedvergieten, oorlog en ruzie?’’
Volgens Leezenberg ’wordt Razi beschouwd als de grootste medicus en als de grootste vrijdenker in de islamitische geschiedenis. Zijn medische geschriften stonden in de islamitische wereld en in Europa in hoog aanzien, maar zijn filosofische en religieuze werken werden zo ketters gevonden dat ze vrijwel allemaal verloren zijn gegaan’. Over de andere vrijdenker Rawandi schrijft Leezenberg: ’Toen zijn collega’s hem ter dood wilden laten brengen, vond hij toevlucht bij een jood in Koefa.’
Leezenberg legt zelf uit dat de machthebbers in de eerste eeuwen van de islam nog verschillende meningen toelieten om te voorkomen dat de religieuze geleerden een machtsblok vormden, maar dat het in de elfde eeuw afgelopen was met die relatieve vrijheid. Averroës werd overigens 300 jaar na Razi geboren en Leezenberg plaatst hem ten onrechte in die korte ’verlichte’ beginperiode van de islam.
Maar het opvallendste is dat Leezenberg in 2004 beweert dat Averroës de rede boven de religieuze openbaring stelde, terwijl hij in zijn boek uit 2001 schrijft dat dat nou juist nÃet het geval was. Zo manipuleert Leezenberg de feiten. Zijn eigen boek laat zien dat de vrijdenkers ternauwernood aan de dood zijn ontsnapt en wel degelijk in de ban zijn gedaan.
De uithaal naar het christendom is wederom misplaatst. In die tijd – omstreeks 900 – was er nog geen sprake van een machtige Kerk die ketters opspoorde en aan de wereldlijke autoriteiten overdroeg. Dat komt pas drie eeuwen later, nadat de christelijke leiders van de islam hadden geleerd dat afvalligheid nietsontziend de kop moest worden ingedrukt cq. afgehakt.
Volgens Leezenberg is het een hoopgevend signaal dat de overgrote meerderheid van Nederlandse moslims zich direct en ondubbelzinnig van de moord op Theo van Gogh heeft gedistantieerd. De wens lijkt hier de vader van de gedachte. Maar in strijd met deze hoopvolle gedachte keert hij zich vervolgens fel tegen de mening dat alle Nederlandse moslims geweld moeten afzweren. ’Dat is ongeveer even zinvol en fair als van alle Italianen eisen dat ze zich van de aanslagen van de maffia, of de Rode Brigades distantiëren.’
Het blijft bevreemdend dat een gepromoveerd filosoof eer legt in het bedenken van aanvechtbare analogieën. Dit is weer zo’n demagogisch argument dat appelleert aan het vooroordeel dat Italianen een corrupt volkje zijn. In werkelijkheid gaan Italianen massaal de straat om tegen geweld te protesteren en sneuvelen politiemensen en rechters in de strijd tegen de maffia. Bij Nederlandse moslims ontbreken zowel het protest als de harde aanpak.
Nog kwalijker is de suggestie dat het moslimterrorisme slechts een eigentijdse vorm zou zijn van criminaliteit en politiek extremisme. Die elementen zijn zeker aanwezig, maar vormen slechts het halve verhaal. De religieuze component is onloochenbaar. We hebben te maken met extremisten die zich met goede papieren – teksten uit de Koran – op de islam beroepen. De plegers van aanslagen en hun sympathisanten beroepen zich op de islam, de slachtoffers en de samenleving merken daarvan de gevolgen.
De harde werkelijkheid is dus dat we te maken hebben met islamitisch terrorisme. En het gaat de extremisten niet om het bereiken van een beperkt politiek doel – bijvoorbeeld het verwezenlijken van een Palestijnse staat of het stoppen van de oorlog in Irak – maar om de ondergang van de democratische rechtsstaat en het vestigen van een islamitische staat. Wie de ernst van de situatie beseft, begrijpt dat het hard nodig is dat de gewone moslims hun stem verheffen. Als het werkelijk gaat om een kleine extremistische minderheid, dan is het nodig dat die geen willig gehoor vindt. Het billijken dat Nederlandse moslims de kat uit de boom kijken en afwachten wie er aan het langste eind trekt, is volstrekt onverantwoord. Het moedigt de radicale elementen aan.
Ook in ons land wordt de boodschap verspreid dat een islamitische staat een veel beter systeem is dan de democratische rechtsstaat. Bewegingen als de Hizb-u-Tahrir (Bevrijdingspartij) pleiten voor een moslimstaat, waarin het kalifaat het hoogste wereldlijk gezag zou moeten vormen. Als voorbeeld van zo’n heilstaat wordt steevast Andalusië aangevoerd, waar islamieten, joden en christenen in de twaalfde eeuw vreedzaam en in harmonie zouden hebben samengeleefd. Maar is dat wel zo? Kan het Andalusië van de twaalde eeuw als lichtend voorbeeld voor de eenentwintigste eeuw worden gebruikt?
In zijn boek Islamitische filosofie is Leezenberg niet erg duidelijk over Andalusië. Aan de ene kant schrijft hij: ,,Sommigen zien, niet geheel ten onrechte, in het islamitische Andaloes een schoolvoorbeeld van een harmonieuze ’multiculturele samenleving’: het islamitische Spanje zou zijn gekenmerkt door een even vreedzame als vruchtbare culturele vermenging”.
Maar een alinea verder staat weer heel iets anders: ,,Van culturele uitwisseling tussen de moslims, joden en christenen van al-Andaloes is echter weinig sprake geweest: onder de culturele elites heerste er voornamelijk een eenrichtingsverkeer van machthebbers naar minderheden.” (p. 166)
En hij weet de onaangename feiten weer handig te verpakken: ,,Onder de Berberrijken hebben zich herhaaldelijk religieuze vervolgingen voorgedaan, maar deze hingen in de eerste plaats samen met binnen- en buitenlandse politieke overwegingen. Tolerantie van minderheden is niet zozeer inherent aan deze of gene religie, maar wordt eerder bepaald door concrete sociale en politieke omstandigheden.”
De reputatie van de Andalusische beschaving is gevestigd door de dynastie van de Omayyaden met zijn verfijnde hofcultuur. Deze heerste van 755 tot 1002. In 929 riep men een eigen kalifaat uit, onafhankelijk van Bagdad. In 1002 valt het Omayyadenrijk uiteen in kleine vorstendommen die elkaar bestrijden. Omstreeks 1090 nemen fanatieke Noord-Afrikaanse Berbers de macht over. Deze Almoravieden werden op hun beurt in 1145 aangevallen door de Almohaden, eveneens Berbers en nog strikter in de leer.
De bestudering van de Griekse filosofie bleef voorbehouden aan filosofen als Averroës. De gelovigen mochten niet in verwarring worden gebracht. De islamitische theologen (oelama’s) keurden de filosofie ten strengste af. De Almoravieden wisten het met behulp van christelijke vorsten in enkele plaatsen nog tot 1171 vol te houden. In de 13de eeuw begint de Reconquista en is het ook snel afgelopen met de Almohaden. In de bergachtige omgeving van Granada houdt een Moors koninkrijk het nog uit tot 1492 en dat heeft het prachtige Alhambra nagelaten.
De gouden eeuw van Al-Andaloes was die van het onafhankelijk kalifaat in de tiende eeuw, dat onder kalief Al-Hakam II een hoogtepunt bereikte. Hij noemde zich de heer van drie religies, bezorgde joden prominente posities en gaf in 961 opdracht tot de verfraaiing van de majestueuze moskee in Cordoba.
De Berberrijken die daarna kwamen, waren echter heel wat minder tolerant. Exemplarisch is niet alleen het lot van de islamitische filosoof Averroës, maar ook van zijn tijd- en plaatsgenoot, de beroemde rabbi Mosje ben Maimon oftewel Maimonides. Zij deelden hun belangstelling voor de denkbeelden van Aristoteles. In zijn biografie van Maimonides schrijft dr. M. Reisel dat Maimonides zich niet ongestoord aan zijn studies kon wijden: ’Omstreeks zijn 13de of 14de jaar was het gezin Maimon genoodzaakt Cordoba te verlaten: dweepzieke Almohaden waren de stad binnengedrongen. Zij verwoestten de synagogen en dwongen vele niet-moslims de islam te aanvaarden. Tien jaren moest het gezin Maimon van stad naar stad zwerven. Het langst bleven ze in de Marokkaanse stad Fez. Maar ook daar ondervonden ze de gevolgen van het fanatisme van de Almohaden, die alle daar gevestigde joden tot moslims wilden maken.” Het gezin vluchtte naar de kruisvaarderstad Akko en belandde uiteindelijk in Egypte, waar Maimonides hofarts werd van Saladin.
Byzantium
De luister van het Andalusië in de tiende eeuw werd alleen overtroffen door Byzantium, waaraan kalief Al-Hakam II zich overigens ook spiegelde. De contacten met keizer Nicephoras Phocas waren uitstekend, wat blijkt uit het feit dat de keizer meer dan vijftien ton glaswerk, waaronder veel bladgoud, liet verschepen voor de bouwplannen van kalief Al- Hakam II.
Byzantijnse meesters leerden de finesses van de mozaïektechniek aan hun mozarabische collega’s. Het resultaat was zo indrukwekkend dat toen de Castiliaanse koning Ferdinand III in 1236 Cordoba innam, hij de opdracht gaf de moskee ongeschonden te laten. Hakam is ook de man die de befaamde bibliotheek met 400.000 banden stichtte. Onder zijn zoon werden de filosofische werken in de collectie echter verbrand onder druk van de oelama’s.
Dat Cordoba goede contacten onderhield met Constantinopel kwam doordat beide overhoop lagen met Bagdad, waar de kalief van de Abbasieden zetelde. De islamitische wereld vormde dus allerminst een eenheid, en het Andalusie van de tiende eeuw was bepaald niet maatgevend voor die wereld.
Daarmee komen we op de vraag of West-Europa de Griekse wijsheid en wetenschap inderdaad aan het islamitische Andalusië ontleend heeft, zoals je vaak leest. Het antwoord is ontkennend. De ware middelaar was niet Andalusië, maar het Oost-Romeinse rijk. Als er iets wordt ondergewaardeerd in de westerse geschiedschrijving is dat de rol die Constantinopel duizend jaar heeft gespeeld. Byzantium maakte tijdens de Macedonische dynastie (867-1057) twee gouden eeuwen door. En het is Byzantium dat honderden jaren lang West-Europa weet te beschermen tegen een islamitische militaire expansie.
Met het bovenstaande denk ik dat Andalusië in het juiste perspectief is geplaatst als een fascinerende, maar niet unieke periode in de westerse beschaving. Al-Andaloes is in alle opzichten (historisch, politiek en religieus) onbruikbaar als model voor de vestiging van een ’tolerante moslimstaat’. Het is triest dat er steeds weer journalisten en wetenschappers zijn die de mythe van het islamitische paradijs klakkeloos overnemen, niet beseffend dat zij daarmee extremisten stijven in hun waandenkbeelden.
Bovenstaand artikel is een bewerking van een hoofdstuk uit het boek ‘Vrij Denken’, uitgeverij Synthese. Volgende week reageert Michiel Leezenberg.
Leezenberg/De twee Verlichtingen van de islam
‘Lezer, u bent gewaarschuwd: ik ga het hieronder nog bonter maken. Ik ben bereid om de stelling te verdedigen dat de islamitische wereld wel degelijk een Verlichting heeft doorgemaakt, of zelfs twee Verlichtingen: één inheemse, in de tiende eeuw, en één, de Europese, in de negentiende eeuw.’
De filosoof Michiel Leezenberg reageert op het artikel van de politicus Mat Herben van vorige week: ‘Is het islamitische Andaloes uit de twaalfde eeuw een schoolvoorbeeld van een harmonieuze, multiculturele samenleving?’
Het is een verademing om Mat Herbens artikel over de hedendaagse betekenis van islamitisch Spanje te lezen. Eindelijk doet iemand eens een poging om te midden van alle hedendaagse mythen over de islam te zoeken naar historische feiten. Hoofdinzet van zijn betoog is een kritiek van wat ik in mijn boek Islamitische filosofie en in een recenter populariserend artikel, ‘Doe het zelf-islam’ in de bundel Hoe nu verder? heb geschreven over de filosofische en politieke traditie van Moors Spanje of al-Andaloes, en met name over de Moorse filosoof Averroës.
Ik voel me gevleid, maar eerlijk gezegd ook licht verrast, door deze aandacht. Want waarom zou een fractievoorzitter die het al druk genoeg heeft met kamerdebatten over aanstaande missies naar Afghanistan en met naderende gemeenteraadsverkiezingen zich druk maken over zo’n academisch onderwerp als de islamitische filosofie van Middeleeuws Spanje?
Herben geeft zelf het antwoord in zijn bijdrage aan Hoe nu verder? Volgens hem moet je historische feiten laten spreken om hedendaagse mythen en complottheorieën te ontzenuwen. Islamitisch Spanje was, aldus Herben, gemeten naar de maatstaven van zijn tijd niet uitzonderlijk tolerant, en kan het al helemaal niet dienen als model of ideaal voor het heden, zoals sommige multiculturalisten en islamisten denken. Daar kan ik het mee eens zijn. Sterker, mijn eigen werk heeft precies dezelfde inzet, en ik kom tot globaal dezelfde conclusies over Andaloes. Dat maakt het des te verrassender dat Herben mijn opvattingen fel bestrijdt. Bovendien doet hij dat met een beroep op precies de vooroordelen die ik in mijn boek met kracht en in detail weerleg. Dat zegt vermoedelijk meer over de kracht en wijdverbreidheid van die vooroordelen dan over Herbens belezenheid of intelligentie.
Je krijgt sterk de indruk dat Herben me een stelling in de schoenen probeert te schuiven die de mijne niet is, en waarvan ik me zelfs met zoveel woorden distantieer. De citaten die hij uit mijn boek aanvoert maken dat eigenlijk ook wel duidelijk. Als ik daar schrijf dat islamitisch Spanje niet geheel ten onrechte wordt opgehemeld, ‘multicultureel’ nadrukkelijk tussen haakjes zet, en zeg dat die samenleving zou zijn gekenmerkt door vreedzame culturele uitwisseling, dan moet de gemiddelde lezer toch kunnen concluderen dat ik daar zelf mijn twijfels over heb, zeker als wat ik zelf vervolgens schrijf – en wat ook door Herben geciteerd wordt – er niet mee strookt. Kortom, Herbens suggestie dat ik islamitisch Spanje zou voorstellen als een multicultureel paradijs, of zelfs als een model of blauwdruk voor het heden, staat haaks op wat ik zelf schrijf.
Ook ten aanzien van mijn vergelijking tussen klassieke islam en middeleeuws christendom dicht Herben me de verkeerde motieven toe. Als ik schrijf dat de middeleeuwse islam wezenlijk toleranter en cultureel hoger ontwikkeld was, is dat geen uithaal naar het christendom zoals hij insinueert, maar de weergave van een niet erg controversieel historisch feit. Ik heb geen enkele behoefte om goedkope sneren uit te delen aan het adres van de kerk, het christendom, of welke religie dan ook. Zulke vergelijkingen kunnen integendeel duidelijk maken dat we de oorzaken – en daarmee de mogelijke oplossingen – van de problemen van de hedendaagse islamitische wereld ergens anders moeten zoeken dan in de voormoderne islam.
Razi en Ibn al-Rawandi
Het onomstotelijke feit is dat de islamitische wereld van de middeleeuwen in religieus opzicht veel toleranter was, en in wetenschappelijk en cultureel opzicht veel verfijnder, dan de christelijke van die tijd. Anders dan Herben denkt waren vrijdenkers als Razi en Ibn al-Rawandi geen door staat of kerk bedreigde en vervolgde uitzonderingen, maar exponenten van een veel bredere constellatie. Openbaar debat over, en openlijke kritiek op, religieuze openbaring werden door diverse islamitische heersers niet slechts getolereerd, maar zelfs actief aangemoedigd. De voorstelling van de middeleeuwse islam als een duistere intolerante en onderdrukkende macht, waarvoor de filosofen hun geschriften en hun ware (lees niet- of anti-islamitische) opvattingen angstvallig verborgen moesten houden, is volstrekt misleidend.
Je hoeft geen apologeet van de islam te zijn om dat te onderkennen. Zelfs een bij de felste islamcritici onverdacht auteur als Bernard Lewis benadrukt het:
“In de islamitische geschiedenis bestaan geen concilies of synodes om de waarheid te omschrijven en dwaling aan de kaak te stellen, geen pausen, prelaten of inquisiteurs om zich over het juiste geloof uit te spreken, het te toetsen en af te dwingen Er bestond dus geen kerk die één goedgekeurde geloofsvorm kon opleggen. De staat ondernam wel eens pogingen daartoe, maar die waren zeldzaam en hadden meestal geen succes.“ (Het Midden-Oosten, p. 224)
Ook ten aanzien van ketters en van niet-islamitische minderheden, vervolgt Lewis, was de voormoderne islam aanzienlijk toleranter dan het christendom. Volgens islam-apologeten is die tolerantie het bewijs dat hun religie superieur is, volgens Lewis toont ze de hautaine onverschilligheid die moslims tegenover ongelovigen zouden bezitten. Volgens mij zijn beide visies onjuist; maar ze impliceren een belangrijker vraag: wat maakt de moderne islamitische wereld zoveel minder tolerant? Ik kom hieronder op die vraag terug.
Een andere mythe die bij Herben opnieuw opduikt, in weerwil van wat hijzelf schrijft, is die van doorgeefluik voor de westerse traditie, zonder eigen inherent belang. Het ene moment zegt hij dat islamitische filosofen een waardevolle bijdrage hebben geleverd aan de middeleeuwse cultuur, maar het andere moment ontkent hij dat West-Europa de Griekse wijsheid en wetenschap aan islamitisch Spanje heeft ontleend. Zodoende lezen we bij hem voor het eerst dat het niet islamitisch Spanje maar het Byzantijnse rijk zou zijn dat de Griekse filosofie heeft doorgegeven. Ik weet niet aan welke Middeleeuwse historicus hij deze suggestie ontleent. Ze spreekt echter niet alleen tegen wat hij elders in zijn stuk zegt; maar ook wat we verder over die teksten weten: ze zijn niet rechtstreeks uit het Grieks naar het Latijn vertaald, maar vanuit het Arabisch, door de vertaalschool die kort na de christelijke verovering in Toledo werd gevestigd, en die onder Alfonso X een grote bloei beleefde.
Het zou kinderachtig zijn om Herben hier op zijn beurt om de oren te slaan met sneren over geschiedvervalsing, verdraaiing van de feiten, en het verwarren van wensen en feiten. Een belangrijker vraag blijft knagen: waarom die drukte over al-Andaloes? In mijn artikel in Hoe nu verder? noem ik islamitisch Spanje niet eens; en in Islamitische filosofie bespreek ik het in slechts één van zes hoofdstukken; nergens zeg ik dat het wezenlijk toleranter, verlichter of multicultureler was dan andere islamitische perioden of rijken.
De loopjongens
Je krijgt de indruk dat er hier meer aan de hand is: Herbens artikel weerspiegelt een veel wijder verbreid onvermogen om de klassieke islam elk cultureel, wetenschappelijk of filosofisch belang toe te kennen. De onderliggende mythe, waarvan Herben zich slechts gedeeltelijk heeft losgemaakt, is dat de middeleeuwse moslims slechts de loopjongens of magazijnbedienden waren die het klassiek-Griekse erfgoed hebben bewaard voor de Europese beschaving, maar er zelf niets interessants of creatiefs mee gedaan hebben. Ik heb een boek van bijna driehonderd bladzijden geschreven om die mythe te ontzenuwen; het stemt me eerlijk gezegd wel tot nadenken dat zelfs een zo intelligente lezer als Herben er desondanks weer op terugvalt.
Ook herhaalt hij de mythe dat de islamitische filosofie een doodsteek kreeg met Ghazali’s polemiek De tegenspraak der filosofen, en dat na Averroës, de laatste grootste moslimfilosoof, niemand het gezag van de rede nog boven dat van de Koran durfde te plaatsen. Vreemd genoeg rept hij met geen woord over de twee hoofdstukken, tachtig bladzijden en vier eeuwen islamitisch filosofisch denkwerk, die in mijn boek nog volgen op de discussie van Averroës. Zelfs mijn hoofdstuk over Ghazali is blijkbaar niet bij hem bezonken: ik toon daar namelijk dat diens Tegenspraak helemaal geen polemiek of banvloek tegen de filosofie was, maar zélf een filosofisch argument. Ook tegenspraken die Herben in mijn beschrijvingen van Averroës meent te signaleren, verdwijnen tegen de achtergrond van vergelijkbare denkers in mijn boek: evenals bijvoorbeeld Farabi verkiest Averroës het redelijke denken boven het slaafs aanvaarden van de letterlijke openbaring; maar beiden staan ook in een traditie die de redelijke vermogens van de mens beschouwt als een vorm van goddelijke openbaring of genade.
Maar ik zal de lezer hier niet met zulke details lastigvallen. De belangrijker vragen die Herbens stuk oproept, zijn van een heel andere orde: een hoop mensen heeft er blijkbaar moeite mee te aanvaarden dat de islamitische wereld wel degelijk een wetenschappelijke en filosofische traditie heeft die niet alleen op eigen benen kan staan, maar de vergelijking met andere tradities glansrijk doorstaat. Toch is het ontzenuwen van die mythe het eerste wat we moeten doen als we de immense politieke, maatschappelijke en culturele problemen van de hedendaagse islamitische wereld, en de weer heel andere problemen rondom moslimmigranten in Nederland willen doorgronden. Niet om de islam de hand boven het hoofd te houden, en niet om hedendaagse misdaden of misstanden te relativeren of goed te praten, maar om er adequater en daarmee effectiever beleid op te kunnen baseren.
De grootste moeite heeft Herben echter niet met mijn opmerking over al-Andaloes, maar met mijn stelling dat de islamitische wereld wel degelijk een Verlichting heeft doorgemaakt. Hier beticht hij me van regelrechte geschiedvervalsing, manipulatie van de feiten en demagogie. Dat is niet mis.
Toch is ook deze visie onder vakgenoten niet bijzonder controversieel. Herbens felheid heeft een andere, en eigenlijk overduidelijke reden. Ik val hier namelijk één van de meest geliefde dogma’s van weldenkend Nederland aan: het dogma van een nog niet gemoderniseerde, nog niet verlichte islam, die nog geen scheiding van kerk en staat zou hebben doorgemaakt, enzovoort. Dit is langzamerhand tot een vanzelfsprekendheid van het publieke debat geworden; toch leert één blik op de geschiedenis van de moderne islamitische wereld je dat het inderdaad niet meer is dan een mythe.
Lezer, u bent gewaarschuwd: ik ga het hieronder nog bonter maken. Ik ben bereid om de stelling te verdedigen dat de islamitische wereld wel degelijk een Verlichting heeft doorgemaakt, of zelfs twee Verlichtingen: één inheemse, in de tiende eeuw, en één, de Europese, in de negentiende eeuw. Je zou kunnen zeggen dat dat er één teveel was. Of, iets minder provocerend geformuleerd: de hedendaagse problemen zijn niet het gevolg van het nog niet doorlopen hebben van de Verlichting, maar juist uit een scheefgelopen proces van modernisering.
De islamitische Kant
De eerste Verlichting vond plaats in de tiende eeuw, met name in Bagdad, de hoofdstad van het Abbasiedenrijk. Een denker als Farabi (de islamitische Kant) verklaarde ondubbelzinnig dat de religieuze openbaring slechts een retorische en dus inferieure formulering van een abstracte filosofische waarheid is; ook vrijdenkers als Razi en Ibn al-Rawandi (een islamitische Voltaire) behoren tot deze periode. Als gezegd moedigden de heersers zulke openlijke en openbare kritiek op religie aan, vooral om de opkomende kaste van religieuze specialisten zwak en verdeeld te houden; aan hun eigen seculiere en absolute macht mocht natuurlijk niet getornd worden. Daardoor lijkt deze Verlichting nog het meest op de Pruisische onder de absolute vorst Frederik de Grote, die ook allerlei filosofen naar zijn hof noodde om religie te bekritiseren, of zelfs de kerk aan te vallen.
Deze eerste islamitische Verlichting is niet vernietigd door toenemende religieuze intolerantie of door Ghazali’s Tegenspraak der filosofen; ze is geleidelijk verzwakt doordat lokale seculiere heersers aan vormen van geloof gingen ondersteunen die meer berustten op navolging en gehoorzaamheid dan op zelfstandig denkwerk. De islamitische wetenschappelijke cultuur (die niet alleen filosofie maar ook medicijnen, astronomie en wiskunde omvatte) is echter nooit helemaal verdwenen. Volgens specialisten als Dimitri Gutas valt de ware Gouden Eeuw van de islamitische filosofie zelfs in deze latere periode.
De tweede Verlichting
De tweede Verlichting is voor ons de belangrijkste omdat ze een radicaal nieuw politiek karakter heeft. In de loop van de negentiende eeuw drongen allerlei ideeën van de Franse Verlichting, onder veel meer Montesquieus theorie van de scheiding der machten, Rousseaus noties van het sociaal contract en van volkssoevereiniteit, en Napoleons streven naar de codificatie van bestaande wetten, door tot het Ottomaanse rijk. En ze werden niet alleen enthousiast ontvangen, maar ook verwerkelijkt, in de diepgaande constitutionele, politieke, en culturele hervormingen van de zogeheten Tanzimat-periode. Er ontstonden nieuwe vormen van onderwijs, gebaseerd op Franse positivistische ideeën; nieuwe media, zoals de dag- en weekbladpers; en nieuwe vormen van rechtspraak, door de codificatie van het recht naar Frans model, en door de stappen in de richting van een Ottomaanse grondwet. In de wat oppositionelere kringen circuleerden ook vertalingen van verlichte Europese werken tegen tyrannie, zoals Fénelons Télémacque en Alfieri’s Della tirannide.
Verlichtingsideeën domineerden niet alleen oppositie-intellectuelen, maar ook een zelfverzekerde machtselite die er ze allerminst onder stoelen of banken staken. Al in 1847 sprak een Amerikaanse missionaris in Istanboel, Charles MacFarlane, er schande van dat de Ottomaanse jongeren openlijk liepen te paraderen met Turkse vertalingen van de meest gepeperde passages uit Voltaires extreem anti-religieuze Dictionnaire philosophique:
“Ik had in geen tijden zo’n verzameling regelrecht materialisme gezien. Eén jonge Turk zat zelfs te lezen in dat handboek van het atheïsme, D’Holbachs Système de la nature! Dat boek was duidelijk intensief gebruikt; veel van de opmerkelijkste passages waren aangestreept, vooral de wiskundige bewijzen van de absurditeit van het geloof in god en van de onmogelijkheid van het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel. Eén van de Turken zei tegen me: ‘Dat is een groot boek! Dat is een grote filosoof! Hij heeft altijd gelijk!’“
Dit geeft je een idee van het enthousiasme waarmee Verlichtingsideeën werden verwelkomd. In de Arabische wereld, die aanvankelijk nog een deel van het Ottomaanse rijk vormde, vonden soortgelijke ontwikkelingen plaats. Het hoofdstuk van de nahda of Arabische culturele Renaissance van de negentiende eeuw is in Nederland ten onrechte vrijwel onbekend. Interessant genoeg was het in deze tijd dat de Arabische wereld Averroës herontdekte en ophemelde, en wel als een seculier, rationalistisch en specifiek Arabisch denker. Dit modernistische beeld werd gedeeld door seculiere christenen als Farah Antoun, islamitische modernisten als Mohammed Abduh, en recenter bij de buitengewoon invloedrijke Marokkaanse filosoof Mohammed Abed al-Jabri.
Het sluitstuk
De Ottomaanse hervormingen zijn beslist niet ‘jammerlijk mislukt’, zoals Herben denkt: Atatürks revolutie was er het sluitstuk van. Integendeel, de negentiende-eeuwse veranderingen in rechtspraak, politiek en onderwijs zijn onomkeerbaar gebleken. Op deze liberaal-verlichte periode volgde echter, zoals ik ook betoog in Hoe nu verder?, een romantische reactie die eerst seculier-nationalistische, en later communistische en islamitisch-fundamentalistische vormen aannam. Maar ook deze reactie is door en door modern; ze behelst geen terugkeer naar een voormoderne politieke, culturele of religieuze orde.
Het feit dat zowel Verlichtingsidealen als de reacties erop modern zijn, betekent natuurlijk nog niet dat ze noodzakelijk ook goed en mooi zijn. Ook het feit dat hedendaags Iran op een grondwet gebaseerd is, garandeert overduidelijk niet dat alles in orde komt. Het betekent echter wel dat het hele idee van een islamitische republiek een radicaal nieuw verschijnsel in de islamitische wereld is: de gedachte dat de sjaria tot een grondwet zou kunnen worden omgevormd heeft geen voormoderne precedenten in de islamitische wereld. Even nieuw is Khomeini’s doctrine dat de wereldse macht moet worden uitgeoefend door de oelama of schriftgeleerden. In de traditionele sjiitische islam was de opvatting juist dat schriftgeleerden zich niet met de heerschappij moesten inlaten, en dat er een speciaal hoekje in de hel gereserveerd is voor de oelama die dat wél doen. Dat is geen geschiedvervalsing maar een stel tamelijk elementaire historische inzichten.
Dit geeft je een idee van de immense verschillen tussen de klassieke en de moderne islam: de islam vervult vandaag de dag de rol die in eerdere decennia werden gespeeld door het nationalisme en het communisme, die grote seculiere moderne godsdiensten; en ze wordt ook in vergelijkbare termen uitgedrukt. De intolerantere formuleringen ervan die je nu aantreft zijn vormen van wat ik elders als ‘islamitisch leninisme’ heb omschreven: ideologische scherpslijperij, de nadruk op de noodzaak van propaganda en partijorganisatie om de samenleving te veranderen, en intolerantie van afwijkende meningen en machtsblokken. Dat zijn allemaal moderne kenmerken, die je in de voormoderne islam niet of nauwelijks tegenkomt.
De bestudering van islamitisch Spanje kan ons dus ook van pas komen voor het heden. Ze helpt ons in te zien dat de hedendaagse autoritaire en gewelddadige uitwassen in de islamitische wereld en onder moslimmigranten geen uiting van een eeuwig intolerante islam zijn, maar veeleer van scheefgelopen modernisering, en van autoritaire, dictatoriale of zelfs totalitaire moderne staatstradities. Door de islam als onveranderlijk en daarmee onverbeterlijk af te beelden, dreig je jezelf – ook als beleidsmaker – te beroven van de mogelijkheid om de reële problemen van vandaag adequaat te begrijpen en effectief het hoofd te bieden.
Is Al-Farabi een islamitische Kant? Kom nou toch!
door Machteld Allan
‘Als iets slecht is binnen de islam, zoals moslimse zelfmoordaanslagen, dan is Leezenbergs argument dat óf niet-moslims zich er óók aan schuldig maken, óf dat anderen (‘Amerika’) ervoor verantwoordelijk zijn. En wat goed is, kan eigenlijk niet niet-moslims zijn.’ De arabiste Machteld Allan antwoordt de filosoof Michiel Leezenberg die in L&G van 18 februari schreef dat de islamitische wereld maar liefst twee Verlichtingen heeft doorgemaakt.
Michiel Leezenberg maakt zich in zijn artikel ‘De twee Verlichtingen van de islam’ schuldig aan wat tijdens mijn studie ‘het-lesbische-nonnen-in-de-Middeleeuwen’-argument werd genoemd, ofwel een a-historische redenatie. Zo’n nonnen-argument wordt ingezet ter apologie of promotie van een modern fenomeen door middel van een projectie van dat fenomeen op het verleden. Iemand, ik weet niet meer wie, waarschijnlijk een vrouw uit de hoek van de zogenaamde gender-studies, had in de jaren ’80 een boekje geschreven waarbij ze aantoonde dat nonnen zich in de Middeleeuwen te buiten gingen aan lesbische vrijages, waarmee ze hun aparte identiteit vorm gaven. Het probleem is echter dat moderne begripsvorming (‘lesbisch’) ruw op historische situaties geplakt wordt, wat een nogal armetierig, maar ook belachelijk geschiedbeeld oplevert, waarin middeleeuwse kloosters optreden als een soort vrouwencafé’s of verenigingen voor homo-emancipatie. Omdat het een puur apologetisch argument is, schiet het tekort als geschiedschrijving, en omdat het tekort schiet als geschiedschrijving, werkt het uiteindelijk ook niet als apologie.
Middeleeuws Andalusië fungeert in sommige academische kringen ook als zo’n a-historische lesbische non, zoals ook Mat Herben in zijn artikel van 11 februari liet zien. Een gewenste situatie in het heden (bijvoorbeeld de multiculturele, seculiere of ‘open’ maatschappij vol geëmancipeerde moslims) wordt in zijn geheel geprojecteerd op de Middeleeuwen, waarbij de onderliggende idee is dat de islam niet in de weg hoeft te staan als we zo’n maatschappij verlangen. Sterker nog: Andalusië onder islamitische heerschappij fungeert als de moeder aller multiculti-maatschappijen. Eén stapje verder in deze redenatie en de islam is zelfs onmisbaar geworden voor zo’n ‘open’ maatschappij. Hoewel Leezenberg dit ontkent, en betoogt dat Herben zijn genuanceerde visie geen recht doet, maakt hij zich wel degelijk schuldig aan deze wijze van redeneren.
Leezenberg voelt zich, net als onze gender-specialiste, ook geroepen een modern fenomeen, in zijn geval de hedendaagse islam, te verdedigen tegen vooroordelen. Hij zoekt daarom iets positiefs om aan de islamitische geschiedenis op te leggen. Dat is ‘de Verlichting’ geworden, die hij associeert met rationalisme, secularisme, tolerantie, godsdienstkritiek, liberalisme, you name it, geen slagwoord blijft onbenut.
En wat blijkt? De islam was zelfs eerder en beter verlicht dan het Westen!
Het doet mij als historicus pijn aan de ogen om een middeleeuwse filosoof ‘de islamitische Kant’ of ‘een islamitische Voltaire’ te horen noemen. Het doet noch recht aan al-Farabi, noch aan Kant. Het gaat mij hier echter nog om iets anders: de fout die Leezenberg maakt de islamitische filosofie op te voeren in een apologie van de islam als geheel.
Wie begint met de studie van de geschiedenis van de islam, ontdekt dat de typische vragen van de middeleeuwse christelijke filosofen, ook door filosofen in Bagdad en Andalusië gesteld werden. Dat is een vrolijke ontdekking, omdat het laat zien dat er veel vragen zijn die de middeleeuwse mens binden, al komt de één uit Bagdad en de ander uit Parijs. Ik zou me kunnen voorstellen dat ook Leezenberg deze ontdekking heeft gedaan en er net zo vrolijk van geworden is. Zó vrolijk, dat hij een graai doet in de Europese achttiende eeuw en de islamitische middeleeuwse filosofie ‘de eerste Verlichting’ noemt van de islam. Bovendien voert hij die filosofie op als bewijs voor de potentiële verlichtheid van de islam. Het probleem is echter dat de islamitische filosofie heel weinig zegt over de islam.
Ibn Rushd (Averroës) en de andere ‘islamitische’ filosofen zijn geen kerkvaders of heilige dogmatici, zoals bijvoorbeeld de middeleeuwse christelijke filosoof Thomas van Aquino dat wel is voor het katholicisme. Een moslim die wil weten hoe hij moet leven en een ‘goede’ samenleving moet stichten, zal niet naar Ibn Rushd grijpen, maar naar de Koran en naar hadithverzamelingen, waarin de woorden en daden van zijn profeet Mohammed opgetekend staan. Al het islamitisch recht, het personenrecht, maar ook het islamitisch ‘staatsrecht’ -de theorie van het kalifaat – put uit slechts deze twee kennisbronnen: de Koran en de hadith. Er is geen ruimte voor de ratio als zelfstandige kennisbron, zoals in de filosofie. Er is weliswaar geleerde redenatie door een religieuze kaste (de oelama) mogelijk, maar dat is alleen omdat men is overeengekomen dat deze redenatie door de Koran en hadith zou zijn toegestaan. Elke redenatie door een rechtsgeleerde is bovendien aan strikte regels gebonden: het mag alleen als de Koran en hadith geen uitsluitsel geven. Verder moeten Koran of hadith altijd het uitgangspunt zijn van een eventuele analogie, en alle religieuze rechtsgeleerden moeten het over een gegeven redenatie eens zijn voordat die rechtskracht krijgt, wat óók weer zijn basis heeft in de hadith.
De islamitische filosofen, kortom, leren ons niets over het islamitisch recht. En het is niet de islamitische filosofie, maar het islamitisch recht op basis waarvan het individuele moslimse leven én de ideale islamitische maatschappij moeten worden ingericht. De inrichting van zo’n ideale maatschappij op basis van het islamitisch recht vormt de kern van de islam als godsdienst. Anders gezegd: de ‘islamitische’ filosofie borduurt wat voort op de Griekse filosofie, terwijl het islamitische van de islam te vinden is in het recht, dat zich niet op Plato en Aristoteles baseert, maar uitsluitend op Koran en hadith. Leezenbergs focus op de ‘islamitische’ filosofie verhult dat de filosofie helemaal niet meedoet in de islam. Daarnaast is er in de middeleeuwse filosofie geen Verlichting in de achttiende-eeuwse zin te vinden, tenzij je het begrip Verlichting zo algemeen definieert dat het zijn betekenis verliest.
In een westerse cultuur is het helemaal niet erg om te zeggen dat iets is ontleend aan een andere of vroegere cultuur. Zo zeggen we heel gemakkelijk en zonder schaamtegevoel dat alle filosofie ‘niet meer dan voetnoten zijn bij Plato’ of dat in de architectuur van een kerk ‘moorse invloeden’ zichtbaar zijn. Sterker nog: imitatie of adaptatie van vreemde of vroegere cultuurelementen wordt vaak juist gezien als een teken van de flexibiliteit of vitaliteit van een cultuur.
Voor een islamapologeet als Leezenberg ligt dat anders. Als iets slecht is binnen de islam, zoals moslimse zelfmoordaanslagen, dan is zijn argument dat óf niet-moslims (‘Tamils’) zich er óók aan schuldig maken, óf dat anderen (‘Amerika’) ervoor verantwoordelijk zijn. En wat goed is, kan eigenlijk niet niet-moslims zijn.
Adam was een moslim
Hierin vinden de islam en de niet-moslimse islamapologie elkaar. Ofschoon de islam als laatste van de drie monotheïstische godsdiensten op het historische podium verscheen, leert de islam dat ze de eerste was. Adam was een moslim, Abraham ook, net zoals Mozes en Jezus. Populaire westerse islamapologeten als Karen Armstrong lossen dit op door te spreken van ‘Abrahamitische godsdiensten’, waarmee het onderscheid tussen de drie eenvoudig wordt opgeheven. Allemaal even ‘goed’, kinderen van één vader. Het is opvallend dat juist mensen als Armstrong, die de mond vol hebben van ‘diversiteit’ en van ‘respect en tolerantie’ voor de Ander, niet weten hoe snel ze de Ander van zijn anders-zijn moeten beroven. Haar zogenaamde humanisme leidt tot moord op de geschiedenis, historicide – als zo’n woord bestaat – omdat het bij voorbaat onmogelijk wordt gemaakt een religie in zijn historische bijzonderheid te onderzoeken. Het doodt het wetenschappelijk onderzoek, omdat het een puur politiek programma is. Spreken van ‘Abrahamitische godsdiensten’ maakt van een christen een soort moslim. Alsof je zou beweren dat een vrouw een soort man is, of een neger een soort blanke, en dat je dáárom niet mag discrimineren.
Het islamitische idee van Abraham en Jezus als moslims sluit nauw aan bij Armstrongs quasi-historische bevindingen: volgens moslims kunnen joden en christenen hun ware aard terugvinden in de islam. Maar ze hoeven zich niet per se te bekeren: het is genoeg als ze zich onderwerpen aan het islamitisch gezag. Hun aparte identiteit komt daarbij wel te vervallen. Ze krijgen een nieuwe identiteit opgeplakt, die hun status van onderwerping aan de islam juridisch vorm geeft. De islamisering van joden en christenen, die voortaan door het leven moeten als ahl al-kitab, Mensen van het Boek, houdt onder meer in de betaling van een speciale belasting. Wie niet betaalt, mag gedood worden. Dit systeem, dat ook in Andalusië onder islamitische heerschappij opgeld deed, wordt ons door islamapologeten als ‘principiële islamitische tolerantie’ in de maag gesplitst, inderdaad, als een soort Verlichting avant-la-lettre.
Niet alleen niet-moslims, maar ook hun ideeën worden in de islam geïncorporeerd. Zoals een christen ‘eigenlijk’ een (afgedwaalde) moslim is, is bijvoorbeeld ook de moderne wetenschap van moslimse origine. Ga maar na: zonder de islam hadden de niet-moslims Aristoteles niet gekend en dus ook geen moderne wetenschap. Wie goed luistert, hoort soortgelijke redenaties overal, geuit door moslims en niet-moslims. Mensenrechten bijvoorbeeld is ook een moslims idee. Er bestaat zelfs een ‘Universele Islamitische Verklaring van de Rechten van de Mens’, natuurlijk een contradictio in terminis, omdat déze mensenrechten alleen voor moslims gelden, en dus per se niet universeel zijn. Democratie: onder de sharia krijgt de ware democratie gestalte, zoals de fundamentalist Tariq Ramadan en diverse islamdeskundigen ons voorhouden. De Tempelberg in Jeruzalem: ‘eigenlijk’ een moslims heiligdom. De islam zou ook de wetenschap stimuleren en de Koran ‘voorspelt’ zelfs de atoombom en de manier waarop een foetus groeit in de baarmoeder. Leezenberg zelf schrijft in een artikel over islam en Darwin: ‘Er staan passages [in de Koran] die je met een beetje goede wil best als aankondigingen van de evolutieleer kunt duiden.’
Een variatie op deze islamisering van niet-islamitische personen en ideeën geeft Leezenberg in zijn artikel over de ‘twee Verlichtingen’ van de islam. Hij beschrijft pogingen van negentiende-eeuwse islamitische maatschappijen zich staatsrechtelijk te hervormen. Dat doen ze door afstand te nemen van het islamitisch recht, en grondwetten in te voeren. Deze aanzet tot secularisatie noemt Leezenberg de ‘tweede periode van islamitische Verlichting’ (de eerste Verlichting was die van de filosofen). Maar wat is er ‘islamitisch’ aan deze secularisatie? Hoe kan secularisering überhaupt religieus zijn? Dat kan alleen als je het idee van secularisatie, net als de evolutieleer, de democratie, de atoombom en andere niet-islamitische ideeën, bij de islam inlijft als islamitische ideeën. Deze inlijving lijkt op modernisering van de islam en wordt als zodanig door Leezenberg ook toegejuicht. Het punt is dat juist de islamisering van het secularisme de zo gezochte secularisatie van de islam in de weg staat. Alleen als de islam de mensenrechten de mensenrechten kan laten, de politiek de politiek, de wetenschap de wetenschap – en de christenen de christenen -, is er sprake van werkelijke secularisering.
Leezenberg schaart alle in zijn ogen ‘goede’ ontwikkelingen onder de door hem zelf bedachte ‘tweede islamitische Verlichting’. Zo perst hij ook Arabische christelijke intellectuelen, die tijdens de inzakking van het Ottomaanse rijk een seculiere maatschappij verlangden in het Midden-Oosten, onder die noemer. Iemand als Farah Antoun, die vond dat de taal, en niet de religie, de Arabieren verbond. Een seculier Arabisch nationalisme, en niet de islam, zou volgens hem de Arabieren verenigen. Is het Arabisch nationalisme verlicht? Misschien omdat het een seculiere maatschappij zou voorstaan, als we Leezenberg volgen. Maar Leezenberg noemt dit seculariseren juist weer onderdeel van een ‘islamitische’ Verlichting. Hoe kun je een christen die de macht van de islam wilde terugdringen ‘islamitisch’ noemen?
Gezwam met een missie
Bij Leezenberg is er geen touw aan vast te knopen, maar het is eigenlijk heel eenvoudig. Er is, helaas voor de christenen en joden in het Midden-Oosten, geen Arabisch nationalisme mogelijk gebleken zonder de islam. Een seculier Arabisch nationalisme kan niet bestaan. Waarom niet? Omdat de Arabieren één groot ding gedaan hebben in de geschiedenis, datgene waaraan ze hun identiteit en trots ontlenen: de kolonisatie van een groot gebied door de islam. De taal van de Koran, het Arabisch, was daarvan een belangrijk vehikel. Etnisch-Arabisch zijn, Arabisch spreken en moslim-zijn vallen praktisch samen in het Midden-Oosten. Een Arabisch-sprekende christen of jood is dus niet alleen geen moslim, een gemankeerde gelovige dus, maar ook een gemankeerde Arabier, zoals ook niet-Arabische moslims in Arabische ogen gemankeerde moslims zijn. Een Arabische jood of een Arabische christen is feitelijk een oxymoron in het Midden-Oosten. Moslims met macht en aanzien (zoals de koningen van Jordanië en Marokko) noemen zich ‘afstammeling van de profeet’ en zijn dus per definitie Arabisch. De grondlegger van de bekendste Arabisch-nationalistische beweging, de Baath, was weliswaar een christen, maar hij bekeerde zich aan het einde van zijn leven tot de islam, zo wil althans de Iraakse nationalistische propaganda. De boodschap: een zuivere Iraakse nationalist kan geen christen zijn. En denk ook eens aan het zogenaamd ‘seculiere’ nationalisme van de PLO van Yasser Arafat, die de Egyptische Moslim Broederschap tot zijn grootste inspiratiebronnen rekende, en zichzelf bestempelde als politiek-spiritueel erfgenaam van de Moefti van Jeruzalem.
Deze gevoelens van Arabisch-islamitische superioriteit bestaan, en ze zijn mede schuldig aan de mislukking van waarlijk seculiere, pluralistische maatschappijen, waarin niet-moslims of niet-Arabieren een volwaardige plaats kunnen innemen. Maar dat wil er bij Leezenberg niet in. Hij wijt de Midden-Oosten dictaturen aan ‘een scheefgelopen proces van modernisering’.
Ook hier wordt alles ingezet om de islam te vrijwaren van kritiek. Dat Iran een islamitische dictatuur is, ligt volgens Leezenberg aan het feit dat de sharia tot grondwet is gemaakt, wat ‘geen precedenten heeft in de islamitische wereld’. Een grondwet is een westers, modern idee, en volgens Leezenberg heeft Iran, door een islamitische grondwet in te voeren ‘één Verlichting teveel’ doorgemaakt. Eén Verlichting teveel. Wat een akelig eufemisme trouwens voor het laten verdwijnen van dissidenten en het ophangen van zestienjarige meisjes voor overspel.
Té westers dus, Iran, té modern. Het is gezwam, maar gezwam met een missie: als Iran een islamitische dictatuur is, beweert Leezenberg , ligt dat aan een westers idee, namelijk aan de invoering van een grondwet, en niet aan de islam. Waarschijnlijk ligt de atoombom die we straks op ons hoofd krijgen, volgens Leezenberg ook aan een westers idee. O nee, wacht even, die atoombom die stond al in de Koran, dat is waar ook.
Ook bij de naam Mohammed Abduh bleven mijn ogen haken. Is Abduh werkelijk een seculier, modernistisch, rationalistisch denker, zoals Leezenberg ons voorspiegelt? Ik denk het niet, want dan zou hij vast geen grootmoefti van de orthodox-conservatieve Azhar-universiteit zijn geworden, wat Leezenberg onvermeld laat. Of heeft Abduh soms ook ‘één Verlichting teveel’ doorgemaakt?
Ik zou willen beweren dat Abduh, samen met zijn leermeester en maat Jamal ad-Din al-Afghani, de filosofische grondleggers zijn van het moderne moslimfundamentalisme. De keten al-Afghani, Rashid Rida, Hassan al-Banna, Sayyid Qutb is een bijzonder vloeiende. De verhitte gesprekken die ruim honderd jaar geleden in een Caireens café onder leiding van Jamal ad-Din al-Afghani werden gevoerd, spitsten zich toe op de vraag hoe het in godsnaam zover had kunnen komen dat de oemma (de islamitische natie) haar politieke macht aan het verliezen was, en hoe dit kosmische onrecht zo snel mogelijk weer ongedaan zou kunnen worden gemaakt.
Al-Afghani en Abduh zou ik karakteriseren als reactionairen, niet als Europese Verlichtingsadepten. Hun motivatie om de islam te hervormen was gericht op het herstel van het kalifaat. Ze waren inderdaad bereid om een beetje rond te kijken buiten de eigen cultuur, maar dat was omdat ze dachten dat het Westen de trukendoos van de macht in handen had. Al-Afghani betoogt in verschillende geschriften dat de moderne wetenschap de macht van de westerse wereld verklaart. Daarom moet de islam die wetenschap óók gaan omhelzen, en wel als zijnde ‘islamitisch’. Soortgelijke redenaties vinden we ook bij Tariq Ramadan. Ik weet niet of je dit modernisering van de islam moet noemen. Het is eerder islamisering van de moderniteit. Met de Europese Verlichting heeft het, wederom, weinig te maken.
Bij de 19de-eeuwse herontdekking en ‘verering’ van Averroës, waar Leezenberg zo blij van wordt, laat hij onvermeld dat het maar een handjevol, meest christelijke intellectuelen was in Beiroet dat Averroës las. Een beetje mager onderdeel dus van Leezenbergs ‘tweede islamitische Verlichting’. Daarbij komt, dat Averroës feitelijk westerse literatuur was geworden. Terwijl de moslimse orthodoxie Averroës’ werk als heidens had verworpen en zijn boeken in Andalusië waren verbrand, werd het werk in het Westen levend gehouden door zijn joodse leerlingen en in de christelijke scholastiek, tot een aantal van zijn geschriften in de negentiende eeuw, door het werk van Duitse Oriëntalisten, opnieuw beschikbaar kwam in de Arabische wereld. Tot op de dag van vandaag is de Averroës-interpretatie een niet-moslimse aangelegenheid gebleven.
Let wel: het gaat me er niet om van wie Averroës is. Maar als de islam hem niet lust, wie zijn wij dan om hem tot islamitisch erfgoed te verklaren?
Het laatste stukje verwarring dat Leezenberg sticht, is het islamfundamentalisme aan te duiden als ‘islamitisch leninisme’. Waarom zou je zoiets doen? Schieten we iets op met die analogie? Hij omschrijft dit ‘leninisme’ als ‘ideologische scherpslijperij, de nadruk op de noodzaak van propaganda en partijorganisatie, intolerantie van afwijkende meningen en machtsblokken’. Ook hier weer die nietszeggende slagwoorden, die uitsluitend bedoeld zijn om tegenover de ‘klassieke islam’ te stellen, waarin dit soort kwaad volgens Leezenberg niet voorkomt.
Toch is het interessant, niet omdat we er wijzer van worden, maar omdat het iets verraadt van Leezenbergs denktrant, die door veel mensen wordt gedeeld. Er is sprake van een ‘klassieke’ islam die ongeperverteerd is, open, verlichtingsbereid, en een modern ‘islamitisch leninisme’ dat, net als het echte leninisme, de oorspronkelijke leer heeft gecorrumpeerd. Om in Leezenbergs terminologie te blijven: het (islamitisch) leninisme is als het ware ‘één Verlichting te ver’.
We mogen dus de islam niet beoordelen naar zijn verschijningsvormen, net zoals we het communisme niet mogen beoordelen naar het leninisme. Het is de nobele taak van de intellectueel de dieper liggende, onzichtbare waarheid omtrent de islam te ontsluieren en aan beleidsmakers voor te leggen, zoals Leezenberg met zijn stuk zegt te beogen.
Ik moest hierbij denken aan Bernard-Henri Lévy, die ooit heeft opgemerkt dat er niets anders of eigenlijkers aan het communisme is dan de vorm die het in de Sovjet-Unie heeft aangenomen. Met andere woorden: er Ãs niets dan de Goelag, de staatscontrole, de onvrijheid. De gestalte is de inhoud.