Racisme, extremisme en radicalisme
De Monitor Racisme en Extremisme is weer verschenen. Een altijd wat hachelijke onderneming want dit is geen neutraal gebied maar een door en door gepolitiseerd terrein. Eerst maar even een opvallend hiaat. In 2004 is de naam van de monitor veranderd van racisme en extreem rechts naar racisme en extremisme. Daarmee koze de opstellers voor een bredere benadering. Heel verstandig lijkt me omdat je daarmee afstand kunt nemen de eenzijdige gerichtheid op rechts. Opvallend is dan wel dat een analyse van extreem links ontbreekt. De auteurs stellen dat extremisme alleen tot hun terrein behoort als er sprake is van een koppeling tussen extremisme met racisme en interetnische betrekkingen. Dat is een legitimatie, maar dan wel één de vraag alleen verschuift: waarom behoort links-radicalisme niet tot hun terrein? Het zou toch beter zijn om dat wel mee te nemen om zo enigszins uit het politieke vaarwater te geraken en extreem-links richt zich natuurlijk wel degelijk op interetnische betrekkingen en racisme. Op een andere manier weliswaar dan rechts, maar daar gaat het hier niet om.
Verder is opvallend dat de gegevens van 2004 ontbreken omdat de politie deze niet heeft aangeleverd. Waarom niet, zo ik dan wel eens willen weten. Uitgerekend over het jaar dat Van Gogh is vermoord ontbreken de gegevens!
In de monitor wordt ook gesignaleerd dat de extreemrechtse politieke bewegingen op sterven na dood zijn, maar dat internet veel belangrijker is geworden. Daarmee heeft rechtsradicalisme veel weg van de netwerkstructuur die ook het moslimradicalisme kenmerkt. Probleem hier is dat we geen enkel idee hebben wat de relatie is tussen online uitingen en offline handelen. Daar is ook geen analyse van.
De auteurs leggen veel nadruk op de rol van politici; met name Bovenkerk doet dat. Hij wijst erop dat mensen politici vaak volgen in hun opvattingen en dat (dus) met name Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders een grote rol hebben gespeeld bij de opleving van de anti-moslimsentimenten. Interessant is dat deze week in het jaarboek Mens en Maatschappij een onderzoek wordt gepubliceerd van dr. Marcel Coenders, dr. Marcel Lubbers en prof. dr. Peer Scheepers:
Etnische tolerantie in Nederland in vergelijkend perspectief
Hoe reageren autochtone Nederlanders op etnische minderheden en wat is daarin de afgelopen jaren veranderd? Sociologen van de Radboud Universiteit Nijmegen deden een serie onderzoeken, waarbij ze inzoomden op het jaar van de moord op Pim Fortuyn. De gebeurtenissen in dat jaar, concluderen zij in een wetenschappelijk artikel dat op 20 december verschijnt in het tijdschrift Mens en Maatschappij, hebben niet geleid tot een duidelijke afname van de etnische tolerantie in Nederland, maar die was al lang niet meer zo hoog als weleer werd gedacht.
Hoe reageren autochtone Nederlanders op de komst en aanwezigheid van etnische minderheden? Wat is daarin de afgelopen jaren veranderd? En hoe steekt Nederland in dit opzicht af tegen de rest van Europa? Dat zijn de drie vragen die dr. Marcel Coenders, dr. Marcel Lubbers en prof. dr. Peer Scheepers, sociologen en methodologen verbonden aan het Institute for Social Cultural Research van de Radboud Universiteit Nijmegen onderzochten. Ze analyseerden data die zijn verzameld eind 2002, begin 2003, een jaar na de opkomst en dood van Pim Fortuyn, en vergeleken die met eerdere data én met gegevens uit andere Europese landen. Samengevat komen hun conclusies hierop neer: Nederland is na Fortuyn niet minder tolerant geworden en staat er in een Europese vergelijking in de middenmoot.
Uit dit onderzoek zou dus blijken dat de rol van Fortuyn, maar indirect ook van andere politici, juist minder groot is. Een belangrijke kanttekening bij de uitkomsten van deze onderzoekers van de Radboud Universiteit is de volgende:
Een belangrijke kanttekening die Coenders, Lubbers en Scheepers bij die conclusie maken, is deze: “Misschien moeten we stellen dat die houding al veel langere tijd beduidend minder positief was dan algemeen werd verondersteld, in ‘weldenkende kringen’.†Uit sociologisch onderzoek uit begin jaren tachtig blijkt dat de neiging tot etnische discriminatie (bijvoorbeeld op de arbeids-, of huisvestingsmarkt) toen al wijdverbreid was, even wijdverbreid als eind jaren negentig. Het ‘publieke beeld’ was anders: in media en politiek werd zeker twintig jaar geleden, maar ook lang nadien verondersteld dat vrijwel iedere Nederlander er eenzelfde tolerante houding op nahield ten opzichte van minderheden.
Het is verschil is volgens mij voornamelijk dat het sinds ‘Fortuyn’ ok is om intolerantie, grove generaliseringen en beledigende uitspraken publiekelijk te verkondigen en niet meer alleen aan de borreltafel en op verjaardagen. Sterker nog dat het een must is om je uitspraken zo grof te maken omdat je anders wel eens van politieke correctheid beschuldigd zou kunnen worden; iedere nuancering wordt door sommigen gezien als een poging om het gedrag van de Ander te vergoelijken.
Een vraag die daarbij opgeroepen wordt is, en die ook in de Monitor terugkomt, is waarom ondernemen moslims zo weinig tegen de openlijke anti-moslim sentimenten. Sommigen stellen weliswaar dat moslims lange tenen hebben of dat zij zich in een slachtofferrol hullen, er is toch maar weinig tegenactie. De AEL heeft gefaald, de reactie tegen de Deense cartoons eerder dit jaar was erg marginaal, er is nooit (legale) actie ondernomen tegen Submission. Online petities zijn er genoeg geweest, maar zeer onsuccesvol (in termen van aantallen handtekeningen). Natuurlijk is de moord op Van Gogh een vorm van tegenactie, maar (zonder de moord overigens te bagetelliseren) daar is het toch wel bij gebleven.
De Monitor wijst op maatschappelijk isolement als één van de oorzaken, maar dit geldt volgens mij niet voor de gehele moslimgemeenschap. De moslimkoepels, politici hebben wel degelijk toegang en mogelijkheden om groepen te mobiliseren. Dit doen ze echter nauwelijks.