De wetenschap, de NRC, en de veiligheidsdiensten
Annelies Moors
Martijn de Koning
Onlangs verscheen een rapport van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD). Daarin analyseert deze commissie onder andere hoe de AIVD publicatie Leven bij ISIS, de mythe ontrafeld tot stand is gekomen. Haar conclusie luidt dat de werkwijze niet zorgvuldig genoeg is geweest en dat de inhoud een aantal gebreken vertoont.
Nu verscheen Leven bij ISIS begin 2016 vrijwel tegelijkertijd met twee wetenschappelijke publicaties: het rapport Bestemming Syrië, geschreven door wetenschappers van de Universiteit van Amsterdam en de Leidse Universiteit en ons artikel Chatting about marriage with female migrants to Syria. In wat wel de affaire Kouwenhoven is gaan heten, publiceerde de NRC hier uitgebreid over. Maar terwijl deze krant ons artikel presenteerde als een voorbeeld van ‘hoe Cyberjihadisten invloed kregen op een wetenschappelijke studie over IS’, blijkt de kritiek die in het CTIVD rapport wordt geuit, juist aan te sluiten bij onze conclusies. En dat rapport kan toch moeilijk als een pro-jihad tekst worden beschouwd.
Laten we beginnen met hoe het CTIVD rapport de conclusie van Leven bij ISIS analyseert. Die conclusie luidde: ‘Wie naar ISIS-gebied afreist, maakt willens en wetens de keuze om zich bij een groepering aan te sluiten die terroristische activiteiten ontplooit en aanslagen in Europa pleegt. In de praktijk betekent dit dat zowel mannelijke als vrouwelijke uitreizigers, gewapenderhand of anderszins, deelnemen aan de strijd van ISIS.’
Over de eerste zin van de conclusie merkt het CTIVD rapport op dat deze pas in de tekst is opgenomen na een verzoek van de NCTV. Die wilde dat opgenomen zien zodat uitreizigers zich niet zouden kunnen beroepen op onwetendheid over de situatie ter plaatse. Juist omdat het rapport zou kunnen bijdragen aan maatregelen tegen individuele uitreizigers, stelt de CTIVD dat niet is voldaan aan de vereiste zorgvuldigheid. Het risico bestaat immers dat ‘op basis van enkele individuele gevallen een beeld wordt geschetst dat op de hele groep toepasbaar wordt verklaard terwijl de onderbouwing daarvoor te mager is’ (p. 32).
Volgens de CTIVD is de eerste zin van de conclusie van Leven bij ISIS vooral gebaseerd op het feit dat de propaganda destijds zo wijd verspreid was dat elke uitreiziger zou weten dat ISIS een terroristische organisatie is die geweld toepast. De tweede zin berust op de gedachte dat vrouwen, ook als zij thuis zijn gebleven om voor de kinderen te zorgen, een bijdrage hebben geleverd aan het functioneren van ISIS. De CTIVD verwijt de AIVD dat het deze tussenstappen niet heeft vermeld, en dat er geen nuance in de formulering is aangebracht. Zo biedt de conclusie te weinig inzicht in de analyse die eraan ten grondslag ligt. Juist vanwege de waarschijnlijke toepassing in strafrechtelijke procedures acht de CTIVD dit onzorgvuldig.
Kortom, het rapport generaliseert terwijl daar onvoldoende grond voor is, het is zo opgesteld dat het ondersteunend kan zijn voor justitie, en het geeft niet aan waarom zowel mannen als vrouwen worden gezien als deelnemend aan de strijd van ISIS. Met andere woorden, het gaat om een onzorgvuldige tekst die als doel heeft de rechtsgang te beïnvloeden.
Zorgvuldig geformuleerd onderzoek in diskrediet gebracht
Over dit CTIVD rapport heeft de NRC niet bericht. Dat deed deze krant wel in januari 2017 over ons artikel Chatting about marriage with female migrants to Syria. In ons onderzoek bekritiseerden wij dat de media uitreizigsters nogal eens als jihadbruiden aanduidde en legden we uit hoe zij huwelijken sluiten en wat daaraan veranderd is toen IS claimde het kalifaat te hebben gevestigd. In de laatste alinea van ons artikel reflecteerden we heel kort op de wijze waarop deze vrouwen zichzelf positioneren. We stelden dat zij zichzelf noch als slachtoffer noch als militante activisten presenteren. De grote meerderheid vertelde ons dat ze naar Syrië waren gegaan om onder IS gezag te leven. Ze toonden geen interesse in deelname aan de gewelddadige jihad, maar zagen zichzelf als verantwoordelijk voor het huiselijke leven.
We plaatsten hierbij twee kanttekeningen. Ten eerste, maakten we duidelijk dat we niet claimen dat de 22 vrouwen met wie wij hebben gesproken representatief zijn voor de hele categorie ‘vrouwelijke uitreizigers’. Je kunt er dus niet uit afleiden dat er helemaal geen slachtoffers of militante activisten zijn (we noemen er zelfs een). Wel is duidelijk dat er een aanzienlijke categorie is die zich in geen van beide categorieën herkent. Ten tweede merkten we op dat ook het voortbrengen en zorgen voor kinderen en echtgenoten belangrijk is voor het in stand houden van een samenleving, in dit geval IS. Iets dat de vrouwen zelf overigens niet naar voren brachten. Kortom, in ons artikel noemden we dus juist de kanttekeningen die volgens het CTIVD rapport ten onrechte in de tekst van de AIVD niet waren genoemd.
Maar dat is niet hoe de NRC ons onderzoek presenteerde. Die krant zag het als een voorbeeld van ‘hoe Cyberjihadisten invloed kregen op een wetenschappelijk onderzoek’. Een van de auteurs zou een jihadiste zijn (onjuist), we zouden de officiële namen van onze gesprekspartners niet kennen (juist en dat houden we graag zo, want daartoe zijn we verplicht), en, hier het belangrijkste punt, ons artikel zou een obstakel vormen voor de vervolging van terugkeersters uit IS gebied, want hun advocaten zouden gebruik kunnen maken van ons artikel voor hun verdediging (dat staat hen vrij, justitie kan dat ook doen). Ook stond volgens de NRC onze conclusie op gespannen voet met ander onderzoek van wetenschappers en van de veiligheidsdiensten. Wetenschappers beschouwen dat, in tegenstelling tot de NRC, niet automatisch als diskwalificatie. In dit geval was het echter ook nog deels onjuist.
Van ‘cool onderzoek’ naar ‘jihadisme aan de Amstel’
In januari 2017 was het niet de eerste keer dat Kouwenhoven over ons artikel schreef. Bijna een half jaar eerder, in juli 2016 had hij ons al eens een conceptversie gestuurd, die redelijk goed samenvatte waar ons artikel over ging. In de begeleidende mail noemde hij ons onderzoek ‘cool onderzoek’. Die versie werd echter niet geplaatst, want in de ogen van de NRC was die onvoldoende nieuwswaardig.
In augustus 2016 had dezelfde journalist ook nog kritisch geschreven over de wijze waarop justitie omging met het rapport Bestemming Syrië, dat ging over het dagelijks leven van Nederlandse uitreizigers naar Syrië. Dat rapport was door wetenschappers van de UvA en de Leidse Universiteit geschreven in opdracht van de rechtbank Rotterdam. Volgens de NRC waren er enkele passages geschrapt die het beeld nuanceren dat álle Syriëgangers betrokken zijn bij de gewapende strijd. Ook hier ging het dus om onterecht generaliseren. In een volgend artikel bekritiseerde de NRC hoe justitie het rapport Bestemming Syrië gebruikte om de 20-jarige Laura H, nog negentig dagen vast te houden op de terrorisme afdeling. Terwijl Laura zelf zei dat ze niet veel meer had gedaan dan te zorgen voor haar twee kinderen, claimde justitie dat uit het rapport Bestemming Syrië blijkt dat alle vrouwelijke Syriëgangers direct of indirect betrokken zijn bij de gewapende strijd. De NRC haalt dan twee van de auteurs van het rapport aan, die aangeven het niet met die conclusie eens te zijn. ‘Bij mijn weten schrijven wij niet dat alle vrouwen daar betrokken zijn bij de gewapende strijd’, zei hoogleraar islam Ruud Peters. ‘Er zijn daar zat vrouwen die gewoon in een huis zitten, getrouwd zijn en voor de kinderen zorgen.’ En hoogleraar terrorismestudies Bakker claimde dat het OM het onderzoek te ruim interpreteert. ‘Juist veel meisjes verkeren in de naïeve voorstelling dat ze in het kalifaat het beste als moslim kunnen leven.’
Kortom, in tegenstelling tot wat de NRC later zou beweren, bleken onze uitkomsten helemaal niet substantieel af te wijken van ander onderzoek (zoals Bestemming Syrië). En dat is niet verwonderlijk. De auteurs van Bestemming Syrië hadden hun bronnen geanonimiseerd door de geïnterviewde alleen aan te duiden met hun functie, bijvoorbeeld als ‘journalist’ of ‘onderzoeker’. Een van die anonieme bronnen was Martijn de Koning, de coauteur van Chatting about marriage with female migrants to Syria, maar dat wist de journalist natuurlijk niet.
Tot slot: Het gebruik van onderzoek in rechtszaken
De manier waarop onderzoek in rechtszaken wordt gebruikt blijkt problematischer te zijn dan de CTIVD schetst. Want in tegenstelling tot wat het CTIVD stelt, is Leven bij ISIS wel degelijk al gebruikt in rechtszaken, zoals in de zaak tegen Laura H. Opmerkelijk was dat de Officier van Justitie in de betreffende zaak ons onderzoek in diskrediet probeerde te brengen, met onder andere de volstrekt onjuiste opmerking dat het niet peer-reviewed zou zijn, nadat een van ons dezelfde kanttekeningen bij het AIVD rapport had geplaatst als het CTIVD rapport zou doen. Daarbij komt nog dat de conclusie van Bestemming Syrië ook is aangepast, een rapport dat eveneens in rechtszaken wordt gebruikt. Ook bij die aanpassing ging het om het versterken van het beeld dat alle Syriëgangers betrokken zijn bij de gewapende strijd.
Nog even terug naar de NRC. Die krant had ook nog gemeld dat de uitkomsten van ons onderzoek afweken van dat van de veiligheidsdienst om ons zo verder verdacht te maken. Gezien de kritiek geuit door het CTIVD rapport op Leven bij ISIS mogen we blij zijn dat onze conclusies daarvan afweken. We hebben juist die nuanceringen aangebracht die aan Leven bij ISIS ontbraken.
Annelies Moors is hoogleraar Sociaal-wetenschappelijke studie van hedendaagse moslimsamenlevingen aan de Universiteit van Amsterdam.
Martijn de Koning is antropoloog en verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam.
1 Response
[…] Martijn de Koning en Annelies Moors schreven eind mei al een kritisch stuk over de onderzoeken en publicaties die in rechtszaken gebruikt worden. Volgens de Koning werd de […]