‘Gevestigd, maar niet thuis’ – Wanneer het integratiebeleid een probleem is, in plaats van een oplossing
Het Sociaal Cultureel Planbureau kwam deze week met een belangrijk rapport dat, weer eens, laat zien dat tweede generatie Nederlanders succes boeken in het onderwijs en op de arbeidsmarkt.
Maar het rapport wijst ook op een paradox: naarmate arbeidsparticipatie en opleidingsniveau stijgen, wordt er meer melding gemaakt van discriminatie. De onderzoekers willen daarom dat anti-discriminatie een onderdeel wordt van het integratiebeleid. De vraag is of dat zin heeft.
Uitsluiting door integratiebeleid
Gedurende de jaren negentig en daarna werd het integratiebeleid steeds alomvattender en dwingender met een steeds meer nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van specifieke groepen die uit zogenaamde niet-Westerse landen. Vooral na de Fortuyn periode gingen politici en beleidsmakers zich steeds meer richten op allerlei overgeneraliserende, hiërarchische en stereotype beelden van de cultuur van die migrantengroepen tegenover het onbehagen van de witte Nederlander.
Ik noem dat geheel aan beleidsmaatregelen en politieke discussies samen met het idee dat integratie door migranten toch heel logisch is, het integratieregime. De migrant moest een zelfredzame burger zijn. En ook nog eens kleurenblind ook al dienden zijn/haar kleur, afkomst en religie bij de Belastingdienst, politie, in het antiradicaliseringsbeleid en op de arbeidsmarkt wel als risico-indicator. Aandacht voor discriminatie in het integratiebeleid kan mogelijk bijdragen aan het blootleggen van dat soort uitsluitingsmechanismen.
De gebroken belofte van het integratiebeleid
Toch vraag ik me af of dat werkt. En wel om drie redenen. De integratieparadox, ook al eerder blootgelegd door Nella Geurts van de Radboud Universiteit, betekent een bom onder het integratieregime. Immers, vanaf de jaren ’80 wordt gesteld dat één van de grote problemen voor de sociale cohesie in dit land zou liggen bij migranten uit specifieke regios. Als hun opleidingsniveau en de arbeidsparticipatie verbeteren en zij zich aanpassen, wordt de situatie beter en dan horen mensen er vanzelf bij.
Die belofte, ook voor die migrant, lijkt dus niet uit te komen. Sterker nog, dat lijkt helemaal niet de bedoeling te zijn want juist degenen het best integreren (volgens de scheve maatstaven van dat beleid), ervaren meer discriminatie. Juist degenen die integreren worden gezien als voorhoede van islamisering of worden het object van surveillance en monitoring. De hoofddoek bij het leger en politie was geen probleem toen deze gedragen werd door schoonmaaksters, wel nu vrouwen deze als deel van het uniform willen dragen.
Integratie als vorm van institutioneel racisme
Hiermee komen we op punt twee: het integratieregime zelf is een voorbeeld van institutioneel racisme. A) Het beoordeelt groepen Nederlanders met een juridisch gelijke status op verschillende manieren. Waar de witte Nederlander die wordt aangeduid als autochtoon geen probleem is vanwege die autochtone status, is die migrant dat wel vanwege de status als migrant. Discriminatie op basis van herkomst is een fundamenteel onderdeel van het integratieregime.
B) Er wordt een onderscheid gemaakt tussen mensen die hier geboren zijn. Immers, alleen mensen van wie de ouders een specifieke herkomst hebben, vallen onder het integratieregime. Een witte autochtone werkeloze man die verdacht wordt van criminaliteit, kan een probleem hebben, maar het is geen integratieprobleem.
Een man met de naam Mustafa die opgeleid glazenwasser is en niet verdacht wordt van een crimineel feit en desondanks toch minder kans heeft om aangenomen te worden dan de eerste, wordt vaak neergezet als teken van het mislukken van de multiculturele samenleving en integratie en als voorbeeld van iemand met een integratieprobleem. Het integratiebeleid is het gevolg van en gebaseerd op een fundamenteel ongelijk speelveld en versterkt die ongelijkheid deels. Zo komen we op reden drie.
Integratie als interrogatie
Het integratieregime draagt ertoe bij dat mensen met specifieke migratieachtergronden voortdurend ondervraagd worden op hun mate van assimilatie. Dit integratieregime is een rupsje nooitgenoeg, want het is onduidelijk wanneer iemand nu voldoende geïntegreerd is en de criteria zijn voortdurend gewijzigd. Hierdoor ontstaat een soort tweederangs burgerschap voor sommige groepen migranten (want dit integratieregime geldt natuurlijk zelden of nooit voor witte Duitsers om maar wat te noemen) die er nooit bij kunnen horen.
In de meer illiberale varianten hebben we een politicus die oproept tot etnische zuivering zoals Geert Wilders met z’n ‘minder Marokkanen’ of oproept tot handhaving van witte suprematie zoals Thierry Baudet met de claim dat Europa ‘dominant blank en cultureel moet blijven zoals het is’. Hun retoriek is een radicalisering van het idee van gebrekkige integratie en de belofte van een gelijkwaardige positie wordt door deze politici juist neergezet als schrikbeeld.
Het opnemen van een antidiscriminatie beleid in het integratieregime is eigenlijk een pleister op de verkeerde plek. Als we serieus werken aan inclusiviteit en gelijkwaardigheid, dient het integratieregime ontmanteld te worden. In plaats daarvan dient er een antiracismebeleid gevoerd te worden.