Lezing: Over de grens – Politiek, islam en activisme in Nederland
Naar aanleiding van het rapport Eilanden in een zee van ongeloof – Het verzet van de activistische daʿwa in België, Nederland en Duitsland spraken onderzoekers, activisten, en vertegenwoordigers van reguliere moslimorganisaties over de consequenties van de nieuwe vormen van activisme, in het bijzonder voor andere moslims die actief zijn in het publieke debat. In hoeverre pakken de netwerken kwesties op die anderen laten liggen? Hoe positioneren anderen zich ten opzichte van deze netwerken? Wat betekenen deze netwerken voor het antwoord op de vraag wie er wel en wie er niet gehoord worden in het publieke debat? Onderstaande tekst is mijn inleidende lezing tijdens de bijeenkomst Over de grens? – Een gesprek over politiek, islam en activisme op 11 februari jl..
Inleiding: Achtergrond onderzoek
Voor een goed begrip van ons onderzoek en ook met name de Haagse activisten in kwestie, moeten we even enkele jaren teruggaan, naar juli 2009. Mijn medeauteurs Ineke Roex en Carmen Becker waren net als ik, bezig met onderzoek naar salafisme. Voor dat onderzoek kwam ik veelvuldig in de As Soennah-moskee in Den Haag. In juli 2009 wisten Nederlandse media te melden dat er in Kenia vier Nederlandse jongeren (één van Somalische en drie van Marokkaanse afkomst) waren opgepakt. Eén van de mannen die destijds was opgepakt was Saddek Sbaa die sinds zijn vijfde in Nederland woonde maar niet de Nederlandse nationaliteit had (in tegenstelling tot zijn familieleden). In 2010 werd de verblijfsvergunning van Sbaa ingetrokken. Hij ging daar tegen in beroep en zat hangende dat beroep vast in Vught in (ondanks het sepot) de terroristenafdeling van de EBI in Vught.
Vanwege het, volgens eigen zeggen, ‘ondraaglijke detentieregime’ en ‘getreiter door de AIVD’ vertrok hij in november 2010 uit eigen beweging naar Marokko. Bij aankomst in Marokko pakten ze hem op en werd hij veroordeeld tot twee jaar cel op basis van de Kenia-zaak en de beschuldiging dat hij deel uitmaakte van een terreurcel in Nederland. In juni 2011 schreef ik een stuk op mijn blog: ‘Buitengewoon Gevangen in The War on Terror’ over een protestbijeenkomst op 21 mei 2011. De vrienden van Saddek hielden een protestbijeenkomst voor de Marokkaanse ambassade in Den Haag en vroegen aandacht voor het lot van Sbaa en andere gevangen van wie ‘rechten worden vertrapt’.
Ik noem dit voorbeeld omdat het laat zien dat de geschiedenis van deze jongens verder teruggaat dan 2013, toen ze in brede belangstelling kwamen als Syriëgangers en omdat voor de Nederlandse netwerken de ervaring met de War on Terror een cruciale factor in hun activisme is. Daarnaast speelt deze zaak uit 2009 en een eerdere zaak uit 2005 waarbij jongens tevergeefs probeerden naar Azerbeidzjan te gaan, een belangrijke rol in de breuk met de salafistische As Soennah-moskee, die zij als thuisbasis beschouwden. De vrienden van Saddek was de toegang tot moskee As Soennah ontzegd en hoewel ze wel weer terug mochten komen op een gegeven moment, beschouwden ze de handelswijze van de moskee, die in een ingewikkelde situatie zat, als verraad. Opvallend bij het initiatief van Free Saddek was dat ik daar die jongeren die de moskee ontzegd waren weer terug zag, terwijl ik al die tijd (vanaf 2008 en 2009) geen enkel contact meer had.
Ongeveer rond dezelfde tijd (maart 2010) was een andere groep in België opgekomen: Sharia4Belgium. Deze groep maakte snel naam controversiële videostatements en agressieve verstoringen van debatten waaronder later in 2011 in De Balie hier in Amsterdam. Eind 2010 was ook een Nederlandse tak opgekomen: Sharia4Holland, die in de schaduw van Sharia4Belgium wel berucht werd, maar eigenlijk nooit echt tot volle wasdom is gekomen. Team Free Saddik daarentegen groeide uit tot Behind Bars en vanuit dezelfde kring werd in 2012, mede geïnspireerd door Sharia4Belgium Straat Dawa opgericht dat zich richtte op het verspreiden van een islamitische boodschap op straat. In deze lezing zal ik in ingaan op de achtergronden van ons onderzoek dat zich richt op die groepen: ons onderzoeksperspectief, onze bevindingen waarbij ik in het bijzonder de positie van andere islamitische netwerken en organisaties zal belichten, waarbij ik zal laten zien dat er enerzijds een grote kloof bestaat en dat zowel het optreden van deze activisten, de houding van de organisaties zelf en het overheidsbeleid het ook lastig maken om die kloof te dichten.
Activisme & Verzet
Ons perspectief wijkt af van het dominante perspectief op deze groepen. Dat gebeurt veelal in termen van radicalisering en is gericht is op het analyseren van een proces dat leidt naar mogelijk geweld. In dit perspectief leidt de ontwikkeling van ‘radicale’ ideeën tot het zich aansluiten bij ‘radicale’ groepen en vervolgens tot geweld: een lineair perspectief waarbij het overheidsperspectief van nationale veiligheid voorop staat en dat uitgaat van een heel sterke samenhang tussen ideologische voorstellingen en gedrag van mensen.
Ons activisme-perspectief en ons streven om de aard van het activisme van deze groepen te begrijpen, is sterk bepaald door hun beginperiode met demonstraties, missiewerking op straat, verstoring en het scheppen van visuele spektakels (door ons spektakelactivisme genoemd). Hoewel er zeker aspecten zijn die deze groepen scheiden, hebben ze ook veel wat hen bindt. Naast het feit dat ze grotendeels dezelfde doctrines delen en veel individuen elkaar persoonlijk kennen, delen ze ook een bepaalde stijl van optreden, die wij samenvatten onder de term activistische daʿwa (missie, letterlijk: oproep/uitnodiging).
Waar in de salafistische circuits missie meestal verzorgd wordt binnen moskeeën, treden deze groepen uit de beslotenheid en verkondigen ze publiekelijk hun boodschap. Daarmee zijn ze niet uniek, maar zulke initiatieven waren, in Nederland en België, vaak beperkt tot enkele evenementen (zoals Koninginnedag) of slechts recentelijk geïntroduceerd door een andere organisatie (Einladung zum Paradies in Duitsland). Ook is het actierepertoire van de netwerken die wij bekijken veel breder en meer gericht op confrontatie en mobilisatie. Dat triggerde onze interesse en dat is eigenlijk altijd zo gebleven, naast de interesse in de levensloop van sommige activisten die na een periode van onzichtbaarheid ineens weer opdoken.
Ons activisme-perspectief, is niet alleen gebaseerd op protest tegen iets, maar ook op protest en andere activiteiten vóór iets. Wij hanteren een onderzoeksperspectief dat zich richt op een vorm van activisme en verzet: counter-conduct. Hierbij keren activisten zich enerzijds tegen het beleid en debat met betrekking tot moslims en de islam, en anderzijds proberen zij een alternatieve eigen ruimte te creëren en te beschermen, waarin zij hun ideaalversie van de islam kunnen beleven zoals zij dat voor zich zien. Op deze manier analyseren we de aard van het activisme van de activistische daʿwa-netwerken en hoe dat tot stand komt in een continue wisselwerking tussen de netwerken, de media en de overheid.
We richten ons daarbij op de volgende thema’s en vragen:
1) Waar richten de protesten zich tegen en welke alternatieven worden door de activisten voorgesteld?
2) Hoe ondersteunen de activisten hun claims?
3) Welke technieken gebruiken zij voor hun protest en hoe zijn deze gerelateerd aan hun claims?
4) Welke concepten van identiteit en ideeën over het zelf schuilen achter de verschillende vormen van protest en hoe schept het protest nieuwe identiteiten en subjectiviteiten in interactie met media en overheid?
Bevindingen
Het ontstaan van de activistische daʿwa-netwerken was het resultaat van een complex samenspel tussen persoonlijke factoren, het antiradicaliserings- en integratiebeleid, media-aandacht en ontwikkelingen binnen de moslimgemeenschappen. Dit leidde niet tot sterke en strak geleide organisaties, maar tot losse verbanden van vrienden, familieleden en kennissen die in elkaar ideologische geestverwanten zagen, kameraadschap en broederschap vonden en elkaar opzochten naar aanleiding van concrete issues. Voor het Haagse netwerk speelden daarbij de gevangenschap van verschillende vrienden of kennissen een grote rol; dit bracht de War on Terror dichtbij en maakte het concreet en tastbaar. Voor degenen in die gevangenissen kunnen we stellen dat zij bij uitstek degenen waren in Nederland die de War on Terror en het antiradicaliseringsbeleid, evenals processen van in- en uitsluiting onder moslims, aan den lijve hebben ondervonden.
Behind Bars/Team Free Saddik en Straat Dawah stonden veel minder in de belangstelling van beleid en van media dan Sharia4Belgium en Sharia4Holland, die hun snelle opkomst en reputatie mede te danken hadden aan reacties vanuit politiek en media. Maar met name Sharia4Holland en Sharia4Belgium kregen ook veel harde kritiek uit de hoek van moslims. Kritiek die later uitgebreid werd naar de andere netwerken toen de discussie over Syriëgangers op stoom kwam.
Te midden van en in reactie op alle hectiek presenteerden en vormden de activisten zichzelf als strijders in een oorlog tegen de islam. Dat wil niet zeggen dat ze geweld gebruikten (hoewel Sharia4Holland wel heel agressief optrad en debatten verstoorde met onder andere dreigementen), maar dat ze zichzelf zagen als mensen die opkwamen voor moslims en de islam. Met hun kritiek richtten ze zich op democratie en allerlei waarden die daarbij zouden horen, zoals vrijheid, gelijkwaardigheid tussen man en vrouw, emancipatie en rechtvaardigheid. Democratie kon niet rechtvaardig zijn want het was een door mensen gemaakt systeem en dus feilbaar, in tegenstelling tot de sharia. Door te wijzen op martelingen en het discriminerende verbod op de gezichtssluier maakten de activisten een statement dat de spanningen in het democratische systeem blootlegde en presenteerden ze zichzelf als de voorhoede van verdedigers van moslimgemeenschappen.
De activisten probeerden enerzijds de eigen leefomgeving te vrijwaren van ongewenste invloeden en zich toe te leggen op een leven als vroom moslim en anderzijds die omgeving juist verder te politiseren door hun activisme. Hun levensstijl was voor sommige politici en opiniemakers al in strijd was met de Nederlandse waarden, integratie en antiradicalisering, was deze al politiek, maar de activisten wezen ook de definities die hun in debatten en beleid werden opgelegd af. Gaandeweg is de zichtbaarheid van de activisten in het publieke domein, bijvoorbeeld door middel van de islamitische zegelvlag, zelf een omstreden politieke kwestie geworden. Uiteindelijk bleven de activistische da’wa-netwerken beperkt van omvang en waren ze qua aantal en stijl van activisme op geen enkele wijze representatief te noemen voor de islamitische gemeenschappen in België, Nederland en Duitsland.
Islamitische organisaties
Een belangrijk onderwerp voor vandaag is natuurlijk hoe de activisten in ons onderzoek zich verhouden tot andere netwerken en organisaties van moslims. De eerste kritiek op de activistische daʿwa komt voortdurend uit de kring van moslims. In Nederland is dat vooral te zien in de kringen van bloggers en salafistische predikers en in België in de hoek van andere moslimactivisten die bijvoorbeeld het recht op het dragen van de hoofddoek verdedigen. De daʿwa-activisten worden bekritiseerd om hun lezing van de islam, die zou berusten op een gebrek aan kennis, en om hun uitvoering van de daʿwa, die zich zou kenmerken door agressie die averechts werkt en voor sommigen ook tegen het voorbeeld van de profeet Mohammed zou ingaan.
Het islamitisch veld is zeer verdeeld in alle drie de landen, maar een kenmerk dat telkens terugkomt, is de relatief grote afstand tussen de gevestigde islamitische centra die zijn opgericht door eerste generatie migranten en de jonge moslims van de activistische daʿwa. Meer dan in België en Duitsland zijn in Nederland met name salafistische netwerken al vanaf eind jaren negentig van de vorige eeuw in dat gat gesprongen. Onder druk van het surveillanceregime gericht op ‘radicale’ moslims, hebben deze netwerken in Nederland langzaam maar zeker de inhoud en de toon van hun uitspraken gematigd, tot groot ongenoegen van de daʿwa-activisten. Volgens hen staan moslims in toenemende mate onder druk en verkeert de moslimgemeenschap in een interne crisis (want men houdt zich niet aan de islam en is hopeloos verdeeld) terwijl er juist nu behoefte zou zijn aan eenheid en kracht omdat de islam zowel intellectueel, politiek als militair wordt aangevallen.
Ook moslims die de boodschap van de activistische daʿwa in Nederland en België afkeurden, misten soms het politieke geluid dat de activisten wel brachten. Voor hen gold lange tijd dat zij niet publiekelijk afstand wilden nemen, temeer omdat zij het grootste probleem niet zagen in deze activistische daʿwa, maar in islamofobe uitspraken van politici en andere opiniemakers en het beleid ten aanzien van moslims. Dit roept ook de vraag op welke positie andere islamitische netwerken en organisaties hier innemen; zijn zij teveel afwezig in deze politieke debatten? Als dat zo is, waarom dan? En als dat niet zo is, waarom worden ze dan blijkbaar niet gehoord?
Tegelijkertijd waren andere islamitische organisaties en moslims die in de media verschenen en de activistische daʿwa veroordeelden, ook het doelwit van de daʿwa-activisten. Zij werden door de daʿwa-activisten neergezet als moslims die het verlengstuk van de overheid waren of zelfs als ‘ongelovigen’ en ‘hypocrieten’ die de islam verkocht zouden hebben. Op deze manier konden de daʿwa-activisten zich profileren als de standvastige moslims die wel de waarheid spraken tegen, wat zij zien als, de ‘onderdrukkers’. Zo presenteerden zij zich als een voorhoede van strijders die geen verantwoording schuldig is aan andere islamitische gezagsdragers (die immers met de overheid ‘heulen’) of aan de overheden (die immers vechten tegen de islam); zij zijn alleen verantwoording schuldig aan God.
De kritiek op de toon en stijl van de daʿwa-activisten raakte onder salafisten wel een breder thema: hoe om te gaan met andersdenkenden, ongeloof en ongelovigen en, in het verlengde daarvan, wat is de effectiefste wijze van daʿwa verrichten in een seculiere samenleving? Anderen richten zich op de zorgen van gezinnen en families met betrekking tot deze activisten, zeker toen bekend werd dat velen naar Syrië vertrokken. De felle verbale aanvallen over en weer in Nederland en het wantrouwen waarmee islamitische organisaties werden bejegend door de daʿwa-activisten legden ook een strijd om het religieuze gezag onder moslims bloot.
Tot slot
Dit alles maakt de positie van andere stemmen in het islamitische veld problematisch. Want wat moeten zij nu doen? Een brug slaan naar da’wa-activisten en hen betrekken bij hun activiteiten? Met hen in gesprek gaan? Dan krijgen ze niet alleen te maken met de soms agressieve houding van sommige van die activisten, maar velen vrezen ook, en niet geheel onterecht, dat ze dan het label ‘radicaal’ opgeplakt krijgen.
Het leek ons, als auteurs, dan ook een goed idee om dit thema verder te bespreken. We willen ingaan op de consequenties van de nieuwe vormen van activisme, in het bijzonder voor andere moslims die actief zijn in het publieke debat. In hoeverre pakken de netwerken kwesties op die anderen laten liggen? Hoe positioneren anderen zich ten opzichte van deze netwerken? Wat betekenen deze netwerken voor het antwoord op de vraag wie er wel en wie er niet gehoord worden in het publieke debat? Dank voor uw aandacht.
Dank aan alle aanwezigen tijdens de bijeenkomst en in het bijzonder aan de panelleden Abou Hafs, Nourdeen Wildeman, Ibtissam Abaâziz en Sandra Doevendans.