Een cursus islam voor Geert Wilders
Geert Wilders wil graag de Koran verbieden en laat daarmee precies zien waarom hij de verkeerde man op de verkeerde plaats is (en niet voor het eerst) Zelfs als je van mening bent dat er iets fundamenteel mis is met de islam en dat dat te vinden is in de Koran, is het verbieden ervan het paard achter de wagen spannen. Ik laat even argumenten als dat hij met twee maten zou meten achterwege. Het gaat er mij om dat zijn punt inhoudelijk volslagen belachelijk is en eigenlijk nogal laf.
Het begint al met het citaat van Fallaci dat hij gebruikt:
‘Een gematigde islam bestaat niet. Het bestaat niet, omdat er geen onderscheid is tussen Goede islam en Slechte islam. Er is islam, en daar houdt het mee op. En islam is de Koran, en niets dan de Koran. En de Koran is het Mein Kampf van een religie die beoogt anderen te elimineren, die die anderen – niet-moslims – ongelovige honden noemt, inferieure wezens. Lees de Koran, dat Mein Kampf, nog eens. In welke versie dan ook, je zult zien dat al het kwade dat de zoons van Allah tegen ons en henzelf begaan, uit dat boek afkomstig is (Oriana Fallaci, The Force of Reason, post-script, pag. 305, februari 2006).’
Allereerst is de islam niet de Koran en de islam is veel meer dan alleen de Koran. Naast de Koran beschouwt het grootste deel van de moslims de hadith (de overleveringen van de profeet) ook als een schriftelijke bron van de islam. Verhalen over de profeet Mohammed als voorbeeld (de soenna) zijn ook te zien als bron van de islam. De islam bestaat echter niet alleen uit geschriften, maar ook nog eens uit een repertoire van praktijken (zoals bidden, vasten, dragen van bepaalde kleding, enz.) en religieuze ervaringen (het contact met Allah).
Nu zijn er genoeg daden van moslims gericht tegen niet-moslims, maar komen lang niet allemaal voort uit de Koran. Fallaci doelt onder meer op de jihad, maar de jihad-doctrine van iemand als Bin Laden wordt door de meeste islamkenners, zoals Bernard Lewis (toch ook niet onbekend bij Wilders), gezien als een verdraaiing van de aloude tradities.
Wilders negeert dat alles echter en stelt:
De kern van het probleem is de fascistische islam, de zieke ideologie van Allah en Mohammed zoals neergelegd in de islamitische Mein Kampf: de Koran. De teksten uit de Koran laten weinig aan de verbeelding over.
In verschillende soera’s worden moslims opgeroepen joden, christenen, andersgelovigen en niet-gelovigen te onderdrukken, vervolgen of vermoorden, vrouwen te slaan en te verkrachten en met geweld een wereldwijde islamitische staat te vestigen. Soera’s te over die moslims oproepen en aanzetten tot dood en verderf.
Wat Wilders (en ook Fallacci) doet is aangeven dat bepaalde vertogen of discoursen (zoals neergelegd in de Koran) leiden tot een bepaald gedrag. Hij lijkt er daarbij vanuit te gaan dat discursieve formaties hun eigen logica en kracht hebben. De conclusie is dan logischerwijze dat mensen voortdurend gedreven worden door deze vertogen en dat zij deze vertogen continu reproduceren. Deze vertogen vormen een essentieel kenmerk van de groep waar deze mensen deel van uit zouden maken.
Dat een dergelijke analyse volslagen onzinnig is, blijkt uit het feit dat Wilders geen antwoord kan geven op twee vragen.
Ten eerste als de Koran inderdaad zou leiden tot geweld of maakt dat mensen meer geneigd zouden zijn tot geweld, hoe kan hij dan verklaren waarom er zulke variaties zijn in het geweld waarbij moslims betrokken zijn? Het geweld in Afghanistan, de Palestijnse gebieden is toch echt van een andere aard dan de recentelijke mishandeling van Jami.
Ten tweede is de islam, waaronder de Koran, niet alleen gericht op geweld, maar bevat ook spirituele, politieke, juridische en sociale aspecten (zeker als we de Shari’a erbij betrekken). Soms zijn deze aspecten vreemd aan wat we zo graag beschouwen als de Westerse cultuur (positie van vrouwen, integriteit van het lichaam, geloofsvrijheid), maar lang niet altijd. Een discursieve formatie is derhalve veel rijker en complexer dan Wilders suggereert. Hoe kan hij dan tot de conclusie komen dat zo’n complex geheel per definitie aanzet tot geweld als met hetzelfde gemak kan worden gesteld dat het moet leiden tot vreedzaam samenleven:
Soera 109, Kafiroen:
Zeg: O, gij, ongelovigen. Ik aanbid niet, wat gij aanbidt. Noch wil ik aanbidden, wat gij aanbidt. Nogmaals, gij wilt niet aanbidden wat ik aanbid, derhalve voor u uw godsdienst en voor mij mijn godsdienst.’
Natuurlijk spelen de Koran andere schriftelijke elementen van de islamitische tradities wel een rol in bepaalde processen onder moslims. De rol van religieuze en politieke leiders is daarbij cruciaal. De Koran, hadith enzovoorts kunnen worden gebruikt door leiders om hun acties te legitimeren en kunnen bronnen zijn voor langdurige, vaak onbewuste, voorkeuren en opinies zoals afgunst, arrogantie, argwaan en intolerantie in de richting van buitenstaanders. De daadwerkelijke religieuze, maatschappelijke en politieke posities en opvattingen van mensen worden echter niet alleen bepaald door, in dit geval, religieuze vertogen. De maatschappelijke positie van migrantenvrouwen in Nederland (waaronder veel moslimvrouwen) bijvoorbeeld wordt mede bepaald door het feit dat ze vaak afhankelijk zijn van hun mannen voor hun verblijfsvergunning. Een vrouw uit Marokko bijvoorbeeld die trouwt met een man in Nederland is voor haar legale status afhankelijk van haar man (hetzelfde geldt voor mannen die trouwen met een vrouw uit Nederland, maar voor hen is dit vaak minder problematisch).
Dit alles betekent dat mensen weliswaar beïnvloed worden door vertogen, maar dat hun positie ook wordt bepaald door andere factoren en dat religieuze en politieke leiders daar een grote rol bij spelen. Daarbij zijn mensen geen passieve consumenten van die vertogen, maar deze vertogen worden actief geïnterpreteerd en eigen gemaakt. In dit proces van bemiddeling en overdracht worden vertogen altijd geproduceerd en gereproduceerd. Hierdoor verandert de oorspronkelijke boodschap altijd omdat dergelijke vertogen toegepast en zinvol moeten worden gemaakt aan de huidige politieke, religieuze, sociale, economische en politieke omstandigheden.
Als Wilders echt serieus de problemen zou willen aanpakken zou hij moeten komen met een sterke analyse van de rol van religieuze en politieke leiders en van de wijze waarop mensen islamitische tradities in verschillende contexten gebruiken, reproduceren en veranderen. Waarom sommige vertogen dominant worden terwijl andere naar de achtergrond lijken te verdwijnen. Aandacht voor de talloze manieren waarop bijvoorbeeld vrouwen zichzelf proberen te emanciperen door de islam (en daarbuiten). Dat zal duidelijk maken dat er tussen verschillende groepen moslims (en niet-moslims) altijd een machtsbalans is. Mensen moeten altijd onderhandelen over de definitie en interpretatie van ideeen, praktijken en ervaringen die een bepaalde religie of identiteit vormen. Religie en identiteit zijn voortdurend onderwerpen van onderhandeling. Een politiek op basis van een dergelijke analyse zou veel meer zoden aan de dijk zetten, maar is wel veel ingewikkelder. Ook veel confronterender aangezien men ook moet kijken naar de eigen samenleving en het functioneren van niet-moslims, bijvoorbeeld naar de wijze waarop de Nederlandse wetgeving vrouwen in een afhankelijke positie houdt. Alleen wanneer men die ook in ogenschouw neemt kunnen structuren die vrouwen (of andere groepen) in een ondergeschikte en kwetsbare positie houden, aangepakt worden. Dat is echter geen makkelijke boodschap; het vereist zelfinzicht en zelfkritiek. Wat Wilders nu doet is kiezen voor de ‘easy way out’ en eigenlijk nogal laf.