Een wekelijks portie burgerschap 35 – normaal opvoeden
Uit de burgerschapskalender:
Ergens na de vakantie moeten we de draad weer oppakken. Terug naar het werk, weer naar school. En als we onze kinderen dan leren veilig te fietsen, laten we dan niet zelf door rood rijden. “Opvoeding is de basis voor het aanleren van normen en goed gedrag”, werd tijdens discussiebijeenkomsten meer dan eens gezegd. En die opvoeding is primair de verantwoordelijkheid van de ouders.
Inderdaad na de vakantie dienen we weer in het gareel te komen. En daar spelen ouders een belangrijk rol in. Bij Marokkaans-Nederlandse ouders zou de opvoeding vaak gericht op conformisme aan ‘Marokkaanse’ normen en waarden die ouder op één lijn zouden stellen met de islam. Zij voelen de druk vanuit de Nederlandse samenleving om zich aan te passen en dat conformisme juist op te geven, waardoor zij dat conformisme juist nog sterker zouden nastreven. Tegelijkertijd blijkt echter ook dat ouders hun kinderen op sommige punten juist afremmen wanneer het gaat om conformisme. Zij remmen de drang van jongeren om eerder mee te doen met bijvoorbeeld de ramadan of om in kleding en uiterlijk religieuzer te worden af. Dit kan zijn omdat ze vrezen dat jongeren op zeer jonge leeftijd niet om kunnen gaan met druk van buitenaf. Of omdat ze vrezen dat het slecht is voor de ontwikkeling van een kind (bijvoorbeeld met de vasten)als het nog te jong is.
Uit recente onderzoeken van bijvoorbeeld Trees Pels blijkt dat de nadruk in de opvoeding steeds op sociale autonomie komt te liggen in Marokkaans-Nederlandse gezinnen. Samen met de eveneens gesignaleerde afname van autoritaire opvoeding, geeft dat kinderen (vooral jongens?) meer ruimte. Van belang daarbij is de rol van de vriendengroep. Onder Marokkaans-Nederlandse jongeren is deze vriendengroep van relatief groot belang doordat zij, in vergelijking met autochtone jongens, beïnvloedbaarder zijn en sterker gehecht zijn aan vrienden. Het is vaak de vriendengroep die jongeren de mogelijkheid geeft te experimenteren (of zelfs druk kan uitoefenen daarvoor) en die hen ook steun kan geven. Het lijkt erop dat in de puberteit de invloed van de ouders toch minder groot is, terwijl we juist op dat moment van alles van hen verlangen.
En dus komen er allerlei opvoedings- en ondersteuningscursussen voor Marokkaans-Nederlandse ouders. Of dat gezien het bovenstaande zo handig is, is dus nog maar de vraag, maar er zit ook een ander probleem. Met specifieke cursussen voor specifieke groepen ga je er vanuit dat dit binnen één bepaalde groep dezelfde patronen zichtbaar zijn. Aangezien het vaak aangeduid wordt met ‘Marokkaans’ zal het dan ook wel iets ‘Marokkaans’ hebben. Wat dit is, is onduidelijk en het risico bestaat dan ook dat dit bepaald wordt door allerlei cultuursjablonen (om niet te zeggen stereotyperingen) die op de groep worden gelegd. Er zijn wel verschillen tussen opvoeding in Marokkaans-Nederlandse gezinnen en autochtone Nederlandse gezinnen, maar:
De verschillen tussen Marokkaanse ouders zijn groter dan die tussen Nederlandse ouders. Terwijl verreweg de meeste Nederlandse ouders aan de genoemde gemiddelde kenmerken beantwoorden, bestaan er onder Marokkaanse ouders duidelijke contrasten. Er zijn er nogal wat wier opvoeding bijna Nederlands lijkt en er zijn er evenveel wier opvoeding een karikatuur lijkt van de Marokkaanse, nog autoritairder, nog minder responsief en nog minder autoritatief.
De verschillen laten zich contextueel verklaren, zowel de verschillen tussen Marokkaanse en Nederlandse ouders als de verschillen onder Marokkaanse ouders.
In de eerste plaats zijn herkomst en traditie van invloed. De opvattingen en de gewoonten van de doorsnee Marokkaanse immigrant hadden hun oorsprong in een omgeving die in alle mogelijke opzichten anders was dan de Nederlandse. Ook hun opvoedingsdoelen en opvoedingspraktijken waren elders ontstaan en daar thuis: in een andere bestaanswijze (bijv. welvaartspeil en manieren van levensonderhoud), in een andere beschaving (bijv. mate en niveau van opleiding en geletterdheid, stand van techniek en wetenschap), in een andere samenleving (bijv. vormen van samenleven zoals gemeenschap en familie, hiërarchische patronen zoals man/vrouw), in andere godsdienstige verhoudingen (bijv. mate van secularisatie en pluriformiteit, status en functie van godsdienst en religie) enzovoort. De verschillen tussen Marokkaanse ouders hebben voor een belangrijk deel te maken met de toenemende afstand tot die herkomst en traditie. Hoe groter de afstand, hoe Nederlandser de opvoeding wordt. Het zijn dan ook de jongere Marokkaanse ouders die minder Marokkaans opvoeden.
In de tweede plaats speelt de actuele culturele, sociale en economische positie een rol. De omstandigheden van Marokkanen zijn door de bank genomen minder gunstig dan die van Nederlanders. Denk maar aan de kwaliteit van de huisvesting, de hoogte van het inkomen, de werkgelegenheid, de maatschappelijke kansen, de status van de eigen taal en de eigen cultuur, de toegang tot de politiek en de zorg. Ongunstige omstandigheden vragen om andere opvoedingspraktijken dan gunstige. Autoritair opvoeden kan nodig zijn om kinderen voldoende te beschermen tegen allerlei risico’s en sterke nadruk op prestatie kan nodig zijn om kinderen voldoende voor te bereiden op onderwijs, opleiding en arbeidsmarkt. De verschillen tussen Marokkaanse ouders zijn te danken aan de verbeterende omstandigheden. Langzamerhand wordt de situatie gunstiger en dat vertaalt zich in de manier van opvoeden.
Nu zijn sommige van die cursussen nog helemaal niet zo slecht; ze zouden handig zijn voor alle ouders. Maar ze zijn vooral gericht op allochtone Nederlandse ouders:Waterlandstichting » artikelen » Meedoen of normaal doen? Marokkaanse…
Het gaat in het huidig debat en beleid niet om een neutrale stimulans tot participatie, maar om sterk normatieve maatregelen die gericht zijn op hóe deze vrouwen participeren. Een Marokkaanse vrouw met kinderen en een uitkering doet, in tegenstelling tot wat vaak wordt geloofd, wel degelijk mee. Zij heeft verschillende malen per week contact met ‘street level’ bureaucraten en welwillende hulpverleners die haar controleren en van haar een goede burger willen maken. Van een gebrek aan meedoen of participatie is in de meeste gevallen op zichzelf geen sprake. Het is de manier van participeren die niet voldoet aan de maatstaven van politici en beleidsmakers. Meedoen in een netwerk met Marokkaanse vrouwen, praten met een Kaapverdiaanse buurvrouw of vrijwilligerswerk doen bij een migrantenzelforganisatie telt niet mee in het participatie-debat. Ze moeten Nederlands praten, met hun autochtone buurvrouw spreken en betaald werken. Alleen deze vorm van meedoen telt. Dat wil zeggen, voor allochtonen. Als ik, als autochtoon, alleen met andere autochtonen met een hoge opleiding communiceer, nooit investeer in de buurt waar ik woon en, wanneer ik kinderen krijg, weiger nog verder betaald te werken, is er geen gemeentelijke dienst of welzijnswerker die zich zorgen maakt over mij en mijn emancipatie en mij in een participatie-traject laat deelnemen. ‘Meedoen’ is dus normatief, specifiek en asymetrisch.
Natuurlijk participeren relatief weinig eerste-generatie Marokkaanse vrouwen op de arbeidsmarkt, spreken zij vaak weinig Nederlands en nemen zij niet altijd deel aan ouderavonden. Er zijn reële verschillen op deze vlakken tussen autochtone en Marokkaanse vrouwen. Maar daarmee staat hun leven nog niet los van de rest van de samenleving. Een dergelijke groteske en overdreven voorstelling van zaken gaat onder andere voorbij aan de dagelijkse gevolgen die de vrouwen ondervinden van het integratiedebat en de neerslag daarvan in beleid. Het leven van deze vrouwen, misschien zelfs op dagelijks niveau, wordt sterk beïnvloed door het feit dat hun gedrag door autochtone Nederlanders als problematisch wordt ervaren. Ook al kijken deze vrouwen naar Marokkaanse televisie en spreken zij Berbers of Arabisch met hun kinderen, is hun wereld veel meer verbonden met de Nederlandse samenleving dan vaak in beleid en onderzoek wordt voorgesteld. Die voorstelling van zaken legitimeert echter een indringend ingrijpen in de levens van deze vrouwen met het doel hen en hun families te disciplineren. Het devies is niet langer: ‘doe mee!’, maar: ‘doe normaal!’ Het gaat dus verder: als je meedoet, maar niet zoals politici en beleidsmakers dat willen, ‘doe je niet mee’. […]
Indringend beleid in de persoonlijke levenssfeer (het nieuwe paternalisme), zowel als het debat over het stimuleren van ‘overbruggende contacten’ en ‘spreiding van kansarmen’ teneinde meer ‘integratie’ te bereiken, zijn onderdelen van een retoriek waarin de stad ‘heroverd’, opnieuw geclaimd, moet worden op de ‘asocialen’ en ‘kansarmen’ (1). De kansarmen (waarmee vrijwel altijd allochtonen en specifieker nog: moslims worden bedoeld) bepalen het stadsbeeld, zo is het idee. Of, om met Marco Pastors te spreken: ‘op de Lijnbaan zie ik bijna geen Nederlanders meer’. Breed gedeeld is het verlangen dat in de straten van Nederlandse steden weer ‘normale’ mensen lopen. Het stadsbeeld moet in het dominante discours kortom weer samenhangend en ‘Nederlands’ worden.De initiatieven tot ‘overbruggende contacten’ en ‘spreiding’ worden vooral opgezet om dit te bewerkstelligen. Het gaat in eerste instantie, alle goede bedoelingen ten spijt, niet om het luisteren naar kansarmen om hen te ondersteunen en te stimuleren, maar om burgers te creëren die meer voldoen aan ‘onze Nederlandse’ waarden en normen. Het burgerschap en de positie van Marokkaanse vrouwen wijkt af van wat politici en beleidsmakers wenselijk achten. Zo zouden ze hun zoons te slap opvoeden en hun dochters te streng. Daarom worden pogingen ondernomen hen te disciplineren, hen te leren ‘goede, normale’ ouders en burgers te zijn. Omdat de focus ligt op het sterke normatieve ‘doe normaal’, en niet op een neutraler ‘doe mee’, verliezen we het zicht op de pogingen van groepen zelf aansluiting te vinden en op de manieren waarop hun wereld verbonden is met de onze. Achterstand en de etnische problematiek staan centraal, niet het potentieel van vrouwen, hun verzet en hun ervaring.
Wanneer de verschillen binnen de groep Marokkaans-Nederlandse ouders groter zijn dan die onder autochtoon-Nederlandse ouders, wat hebben dit soort cursussen dan voor zin? Onder jongeren lijkt dit overigens eveneens zo te zijn. Dit gegeven maakt ook de labels ‘Marokkaans’ (laat staan ‘allochtoon’) eigenlijk onzinnig want we weten dus niet of de vlag de lading wel dekt. Met opvoedingscursussen en speciale plannen voor Marokkaans-Nederlandse jongeren, wekken we wel de indruk iets aan de problemen te doen en er daadwerkelijk grip op te kunnen krijgen. Dat is ook wat waard, maar ik vraag me toch af of we ons niet gewoon voor de gek laten houden en of we niet vooral bezig zijn met een paternalistisch beschavingsoffensief dat losstaat van de realiteit van het alledaagse leven.