Secularisme en Religie in de samenleving – een verslag
Ik was uitgenodigd om in een panel te zitten bij een debat over de positie van religie in de samenleving samen met Fatima Elatik (stadsdeelvoorzitter Oost), Cor Bon (directeur Mozes en Aäronkerk), Rachel Reedijk (antropologe en secretaris van de commissie dialoog van de Liberaal Joodse Gemeente) en Yassin el Forkani (jongerenimam).
Vergeet het huidige islamdebat maar, dat is niet meer dan wat geschreeuw, gevloek en getier over marginale issues. De fundamentele vraag heeft betrekking op de positie van religie in een seculiere samenleving en de positie van secularisme in een samenleving waarin nog steeds een aanzienlijk deel van de bevolking religieus is. In dat debat komen verschillende issues aan de orde. Eén ervan is naar mijn mening de positie van fundamentalistische religie; ongeacht welke. Binnen die religieuze stromingen komen posities naar voren en gedragingen van mensen die voor velen lastig te verzoenen zijn met het idee van Nederland als seculiere samenleving die veel waarde hecht aan een zeer ruime opvatting van de vrijheid van meningsuiting, sexuele vrijheden, de scheiding kerk-staat, positie van de vrouw, enzovoorts. Eén van de andere panelleden stelde daar tegenover dat het er tegenwoordig op lijkt dat religie eerder beschermd dient te worden tegen de staat dan andersom. Nu is naar mijn mening de positie van religie in Nederland heel behoorlijk beschermd (en ik kan me ook voorstellen dat er mensen zijn die te vinden dat het teveel beschermd wordt), maar daar zit wel punt.
Het seculiere is intussen ons verinnerlijkt perspectief en kader geworden; het is vanzelfsprekend dat ‘wij’ seculier zijn en wat dat precies betekent blijft verborgen. Waar de staat zich dus vroeger bekende tot een religie en die oplegde aan het volk en waarbij individuele burgers vervolgens ook zich tot die ene religie bekenden, heeft de staat nu een secularistisch model opgelegd aan zichzelf, vervolgens aan het volk als geheel en intussen is ook voor individuele burgers secularisme het vanzelfsprekende kader geworden. Net zo goed als voorheen religie vaak vanzelfsprekend onderdeel van het dagelijks leven was. Tegenwoordig is de positie van religie in het publieke domein aan discussie onderhevig. Eén van de aanwezigen wilde bijvoorbeeld niet met religieuze symbolen in het openbaar geconfronteerd worden. In recente discussies over de hoofddoek wordt door enkelen gesteld dat deze geweerd moeten worden uit openbare gebouwen omdat dat tegen de scheiding kerk-staat in zou gaan. Als dat gebeurt is de staat niet meer neutraal, maar openlijk secularistisch en eigenlijk anti-religieus. Het valt immers moeilijk vol te houden dat de staat neutraal is tegenover religie als men religie weert omdat het religie is. Dat is hetzelfde als zeggen dat je niet discrimineert omdat je een hekel hebt aan alle buitenlanders in plaats van slechts één groep.
Hedentendage is het vooral de aanwezigheid van de islam die debat oproept; met alle voor- en nadelen van dien. Die ook vorige week in Amsterdam zichtbaar waren. Uiteindelijk was het aardiger om het debat te observeren dan erin te participeren. Tot teleurstelling van één van mijn ‘fans’ waarschijnlijk, maar beschouw het maar als public anthropology in actie. Lange tijd was de discussie enigszins gezapig. Niet alleen omdat veel aanwezigen op één lijn zaten, maar ook omdat men vrij gemakkelijk over conflicten heen ging. Zo was er een vrouw die vertelde dat toen haar de hand geweigerd werd door een man zij beduusd was en niet wist hoe ze moest reageren. Dat geeft al aan dat dat gebruik dieper zit dan gewoon een oppervlakkige manier van communiceren waarvan we verder niet zo’n probleem moeten maken. Het is een geinternaliseerde, lichamelijke cultuur die niet zomaar uit te wissen is. Een ander persoon kwam met het (bekende) verhaal dat Nederland zich in de jaren 60 heeft ‘bevrijd’ van religie en dat hij zich nu afvraagt waarom vrouwen in niqab dat nou zo openlijk moeten doen; iets wat ook voor sommige moslims in het publiek een vraag was. Voor hem was die publieke aanwezigheid een fundamenteel punt. Waarom er zo’n probleem van maken (iets wat veelvuldig gesteld werd) is een begrijpelijke vraag, maar gaat ook voorbij aan de aard van bepaalde gebruiken.
Wat er echter gebeurt, bijvoorbeeld in het recente geval op de hogeschool met een leraar die weigerde om handen te drukken, is dat dit verlichaamde culturele fenomeen gepolitiseerd wordt door het gelijk te verbinden met een notie van Nederlandse identiteit, islamisering, wij-zij denken, enzovoorts. Dat bleek in de tweede helft van het debat toen wel meer politieke stellingen werden betrokken en moslims ook werd gevraagd uitleg te geven over bepaalde praktijken, bijvoorbeeld over steniging. De op zich terechte, stelling dat dit voor Nederland geen issue is (zoals moslims zelf aangaven: dat doen we niet in Nederland) kwam nauwelijks aan. Het is een voorbeeld van het gegeven dat in het publieke debat de ene groep een mening heeft over de ander. De ene groep stelt vervolgens in een open debat de ander te bevragen over diens religiositeit, maar dat heeft eerder het karakter van de ander ter verantwoording te roepen op basis van een definitie van de identiteit van de ander waar die ander echter part noch deel aan heeft.
Waar dus in het eerste deel nogal gladjes over alle heikele issues werd heen gegaan, was er in de tweede helft vooral een patstelling. In die patstelling was er nauwelijks plaats voor de stelling van één van de aanwezigen dat zij als christen meer heeft met een liberale moslim dan met een orthodoxe christen. Dat is ook precies wat er mis gaat; door die politisering als gevolg van het schreeuwerige islamdebat en in dat debat, is het nauwelijks mogelijk om botsende culturele gebruiken met elkaar te bespreken zonder tot het ene of het andere kamp gerekend te worden. Dat heeft al gevolgen op het niveau van het dagelijks leven. Verschillende aanwezigen gaven aan dat toen hen de hand geweigerd hadden zij direct aan het handenschud incident met Rita Verdonk en Ahmad Salam moesten denken; klaarblijkelijk is het voor mensen lastig om alledaagse kleine irritaties en beslommeringen los te zien en te ervaren van het grotere islamdebat waarin men vooral bezig om elkaar in te delen in zelfbedachte hokjes en elkaar op de eigen definities af te rekenen. Tegelijkertijd verlamt het ook het debat onder moslims over bepaalde misstanden en het debat onder autochtone niet-moslims over weer andere misstanden. Wanneer je aangeeft een probleem te hebben met de niqab wordt je al snel gezien als islambasher en wanneer je wijst op racisme en discriminatie wordt je gezien als moslimknuffelaar, linkse kerk of (dat is schijnbaar nog erger) moslim.
Al met al was het ook een vrij rommelig debat, met weinig lijn er in mede doordat de voorzitter (zo gaf hij ook zelf toe) nauwelijks de regie had over wie er aan het woord was en toeliet dat de discussie op het einde wel heel ver van de stellingen verwijderd was en soms meer ging in de richting van een theologisch debat. Ondanks deze kanttekening vind ik het wel een uitstekend initiatief van het stadsdeel temeer (zo was mijn indruk althans) omdat het ook een echt buurtdebat was. Er waren volgens mij diverse mensen uit de directe omgeving die deelnamen en die je zelden of nooit ziet bij de debatten in DeBalie en zo. En uiteindelijk hoef je elkaar natuurlijk niet allemaal even aardig te vinden, maar met elkaar discussiëren en het met elkaar oneens zijn lijkt me eveneens een bijdrage aan samen leven.
Zoals altijd weer een heel waar verhaal.
Er wordt alleen nog maar geschreeuwd, het is tijd
om weer te gaan luisteren.
Thanks M.!
Beste lezers,
Mij viel vooral deze zin op: “Het seculiere is intussen ons verinnerlijkt perspectief en kader geworden; het is vanzelfsprekend dat ‘wij’ seculier zijn en wat dat precies betekent blijft verborgen.”
Schrijver stelt daar een heel belangrijk punt aan de kaart zonder dat daar verder in het debat over gesproken is. Ik zal het simpelweg bij een vraag houden om dit punt omhoog te halen:
Zou het niet zo zijn dat wanneer we eens goed onderzieken wat dat verinnerlijkt seculier perspectief is, we al gauw gaan ontdekken dat het (post)moderne ‘seculiere’ helemaal doorvloeid is van wat eens het exclusief terrein van de religie was, op ongeveer dezelfde manier waarop de wetenschappen allemaal afsplitsingen zijn van theologie en filosofie?
Wie kan zich ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ echt voorstellen zonder toe te geven dat de wortels van deze noties uit een religieus bewustzijn komen? En de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, gebaseerd op de nu al honderden jaren oude Amerikaanse en Franse modellen, werken nog steeds vanuit die visie op mens en wereld.
Gaan we een dertigtal jaren terug naar de grote concurrent, het Marxisme en zijn visie (“Links” heet dat nu en het is net als toen een scheldwoord in grote kring), dan zien we ook daar de messianistische en normatieve stromen die rechtstreeks aan het religieuze ontleend zijn.
Ik durf wel te zeggen dat zowel de liberale als de linkse visies doodgewoon religieus zijn.
‘Seculier en religieus,’ het zijn aldus geen erg werkbare categorieën. Dat kunnen ze pas worden als ze zeer zorgvuldig omschreven worden. ‘Kerk en staat’ maakt al een wat werkbaarder verdeling, maar dan verschuiven we ook van het psychologisch naar het sociologisch perspectief.
De anthropologie zou in staat moeten zijn beide wetenschappen te integreren en cultuurwetenschap(pen) erbij. Maar een politieke discussie waarin al deze akribie terzijde gesteld wordt is wel het slechtste forum voor vooruitgang in dit opzicht.
Wanneer anthropologen aan dit soort discussies deelnemen, zou het wel een goed idee zijn om niet registrerend maar normerend op te treden. Dat zou elke discussie ver dit onderwerp ten goede komen.
Ik ben benieuwd naar uw gedachten.
Vriendelijke groet,
VHJM van Neerven
Hoofdredacteur VNCcommunicationcounsel
Het is naar mening niet de bedoeling dat antropologen in deze discussie expliciet normerend op te treden, hoogstens door te wijzen op tegenstrijdigheden in verschillende vertogen en de wijze waarop politieke entrepeneurs gebruik maken van dergelijke vertogen. Dus niet alleen registreren, maar ook analyseren, maar niet (teveel) normeren.
Dag Martijn,
Ik bedoel niet te zeggen dat men, anthropologen of wie dan ook, normerend op zou moeten treden in een discussie als zodanig. Wat ik wel graag zou zien is dat de begrippen die gebruikt worden genormeerd, simpelweg geijkt, worden of, nog eenvoudiger: Dat er voor gezorgd wordt dat gebezigde termen en begrippen goed gedefinieerd en / of omschreven zijn en dat alle deelnemers zich aan die normering houden. Het lijkt me de taak van elke wetenschapper of denker om dat allereerst in zijn eigen vakgebied te doen.
Zo zal een psychiater duidelijk moeten maken dat hij met “depressie” de stoornis aanduidt zoals omschreven in DSM-IV of in het Britse handboek of in de zin van J.H. van den Berg of van Rümke, om wat voorbeelden te geven. Dat zijn allemaal werkbare definities en ze zijn allemaal open voor wetenschappelijke discussie. Maar geen ervan komt in de buurt van het alledaags lekenbegrip ‘depressie.’
Het lijkt me lastig een discussie over het seculiere te voeren als je elke deelnemer aan een gesprek de betekenis daarvan voor zich in laat vullen, zeker als je als vakman al begint met stellen dat de betekenis van de term verborgen blijft. Waarom doe je dan nog mee?
Je schrijft dat analyseren ook nodig is. Maar wat wil je analyseren als het object van analyse in het duister blijft en dus een speelbal voor elke demagoog? Daarbij weet je natuurlijk als menswetenschapper heel goed dat er zonder analyse / normering vooraf weinig meer te observeren valt en dat wat nog wel gezien wordt in dat geval achteraf niet meer te analyseren is. Het filmmateriaal van Napoleon Chagnon uit de Amazonas toont dat goed genoeg aan.
Benieuwd naar je reactie,
VHJM van Neerven