Antropologie & Relativisme: Een pleidooi voor ontwrichtende wetenschap
Antropologie: een gevaarlijke bezigheid
Tot mijn grote vreugde heeft Geenstijl antropologie en sociologie uitgeroepen tot meest nuttelozen en gevaarlijke studies van het moment. In gebruikelijk Geenstijl proza sabelt Mathijs van den Beukel hier sociologie en antropologie neer. Het gaat namelijk niet alleen in tegen ‘common sense’ ideeën, maar is schadelijk (en het laatste volgt uit het eerste). Nou is uitgeroepen worden tot de meest schadelijke studie niet gelijk heel erg als dat gebeurt door de redactie van Geenstijl.
Ga maar na, een voorliefde voor het plaatsen van naaktfoto’s van minderjarigen en eveneens illegale naaktfoto’s van bekende Nederlanders in het verleden (alles voor de hits he), toen enkele jaren geleden toenmalig minister Rouvoet iets deed wat de redactie niet beviel vielen ze, nee niet hem, maar zijn minderjarige dochter aan, toen Stivoro bezig was met een anti-rook campagne, plaatsten ze telefoon en adresgegevens van de voorzitster, met de recente schoppartij in Eindhoven werd de verkeerde naam verspreid via de site, men trapt in zo ongeveer iedere hoax die een combinatie van sex, dood en islam heeft, toen men (onterecht) dacht dat Wilders aangifte had gedaan tegen een voormalig schrijver van de site (Bert Brussen) stelde hoofdredacteur Marck Burema dat Wilders net zo lang aangevallen zou worden totdat hij zijn aangifte zou intrekken, eerder al werd er een hetze gevoerd tegen een voorzitter van een christelijke jongerenorganisatie die vanwege een doodsbedreiging aangifte tegen geenstijl had gedaan, toen Felix Meurders de leugenachtigheid van de site doorprikte werd hij doodverklaard, Rutger Castricum die zo nodig vrouwen onder hun rokken moet filmen, nou ja ik houd op. Met andere woorden door zo’n site tot meest gevaarlijke studie te worden verklaard is zo slecht nog niet.
Antropologie is natuurlijk vaker het doelwit. En waarom eigenlijk? Wat hebben antropologen toch ooit uitgevreten dat het de moeite waard zou maken om hen aan te vallen? Nou eerlijk gezegd, meer dan genoeg. Het schedelmeten en andere praktijken in dienst van racistische en imperialistische kolonisatoren zijn een schandvlek van de discipline. Natuurlijk heeft ook antropologie een eigen geschiedenis van plagiaat en fraude. U ziet niets menselijks is ons vreemd. Maar opvallend genoeg gaat het daar niet over. Nee, antropologen praten misstanden goed, gaan in tegen het gezond verstand, zijn wereldvreemd en antropologie is een pseudo-wetenschap van linkse idioten. Nou zijn dit soort argumenten niet zo specifiek voor antropologie; we zien ze vaker in aanvallen op de wetenschap. Bij antropologie komt dat alles echter samen in een argument dat wel specifiek voor deze discipline opgaat: namelijk dat we cultureel relativistisch zijn. En dat is heel erg stellen bijvoorbeeld Asher Ben Avraham en Maja Mischke op De Jaap en vooraanstaande politici zoals Frits Bolkestein en Piet Hein Donner.
Over de mens in al haar diversiteit
Kloppen bovenstaande verwijten nu, ja of nee? Ja, Nee en Ja & Nee.
Antropologie kan het best gezien worden als de wetenschap van alle diversiteit in mensen en hun opvattingen, ervaringen, gedragingen en lichamen. Hoewel antropologie sterk bepaald is door hedendaagse Westerse academische tradities is haar geschiedenis mogelijk veel ouder en zijn er parallelle ontwikkelingen elders in de wereld waarin bijvoorbeeld geleerden als Abu Rayhan al- Biruni, een Perzische geleerde (973-1048) en Ibn Khaldoun, een Tunesische geleerde (1332-1406) een grote rol spelen.
Centraal in de hedendaagse antropologie staat het begrip cultuur voor ervaringen, voorstellingen en praktijken waarmee mensen betekenis geven aan de wereld om hen heen en waardoor mensen in hun betekenisgeving beïnvloed worden. Iets op antropologische wijze bestuderen betekent dat we kijken hoe mensen bepaalde zaken, zoals taal, kleding, gender rollen, eetgewoonten, enzovoorts aangeleerd krijgen, hoe zij anderen deze zaken leren en welke vertogen en praktijken op een gegeven moment en bepaalde plaats dominant worden en andere juist niet. Cultuur verklaart dus niet het gedrag van mensen, maar cultuur dient juist verklaard te worden.
Een antropologische studie is veelal kleinschalig en vergelijkend. We beginnen vanuit de assumptie van diversiteit en proberen die diversiteit in haar gedetailleerde aard te beschrijven en te begrijpen. De analyses van antropologen zijn daarmee niet statistisch te generaliseren, maar wel theoretisch. Vanuit het kleine en gedetailleerde (bijvoorbeeld identiteitsvorming onder Marokkaans-Nederlandse jongeren in Gouda) wordt geprobeerd iets te zeggen over ‘grote’ processen als identiteitsvorming, secularisering, etniciteit, enzovoorts.
Dit alles gebeurt vanuit het besef dat context ertoe doet. Zo is eerwraak onder Turken in Turkije iets anders dan eerwraak onder Turkse Nederlanders en Sinterklaas onder Marokkaanse Nederlanders in Marokko iets anders dan onder Australische Nederlanders in Australië. Economie, taal, gender-rollen, verwantschapsrelaties, politiek en religie spelen daar een rol bij en overal op een andere manier. Daarbij wordt geprobeerd het principe van cultureel relativisme hoog te houden; het idee dat iedere culturele categorie begrepen moet worden vanuit de eigen begripskaders en morele kaders die voor iedereen (en vaak verschillend per individu) een eigen waarde en betekenis hebben als het gaat om wat waar, belangrijk, goed, ethisch, legaal en normaal is.
‘common sense’
Wanneer we seksualiteit en relaties onderzoeken en geen cultuur-relativistisch kader aanhouden zouden we bijvoorbeeld ‘Nederlandse’ normen over seksualiteit en relaties gebruiken om daarmee de opvattingen van andere samenlevingen te analyseren. Dat is simpelweg niet heel informatief en vaak zelfs op z’n minst misleidend ook al lijkt dat juist vaak op het toepassen van gezond verstand. ‘Zo is het nu eenmaal’, ‘Zo doen wij de dingen nu eenmaal hier’, ‘Dit is nu eenmaal de beste manier’, ‘Dit is de realiteit’. Dit betekent echter niet dat antropologen maar alles ondersteunen en goedkeuren wat anderen doen; het tegendeel is het geval. Er wordt voortdurend gekeken naar waar bepaalde praktijken vandaan komen, in wiens voordeel bepaalde opvattingen en praktijken zijn.
Dit lijkt wellicht vanzelfsprekend als het gaat om antropologen die ‘ver weg’ onderzoek doen; naar die groepen die wij ‘anders’ vinden. Hetzelfde perspectief moet echter ook worden toegepast op de ‘eigen’ samenleving van de antropoloog. Deze dient dus niet zomaar opvattingen over vrijheid van meningsuiting, religie of wat dan ook als moreel ijkpunt te nemen, maar deze voortdurend aan een kritische analyse te onderwerpen. Of dat nu de heilige huisjes zijn van de ‘Ander’ of van de ‘wij-groep’; dat is geheel om het even. Alleen dan kun je mensen en groepen mensen begrijpen in hun eigen morele en pragmatische kaders. Het alternatief is namelijk dat je gaat concluderen dat mensen denken en handelen als de antropoloog zelf in zijn/haar privé-leven en dat we de mensen met wie we onderzoek doen zien als (afwijkende) varianten van onszelf.
Stel je voor dat een Warlpiri (Australische aboriginal) antropoloog hier onderzoek zou doen en daarbij sjablonen gebruikt die rechtstreeks uit zijn of haar eigen tradities afkomstig zijn. Deze persoon zou dan bijvoorbeeld een begrip als jukurrpa (meestal vertaald als Dromen of Droomtijd) gebruiken. Wanneer deze persoon hier naar vraagt in een gesprek met een Nederlander en hem/haar vraagt wat deze daaronder verstaat, dan zal deze Nederlander waarschijnlijk zeggen dat hij/zij daar niks onder verstaat; het begrip is onbekend. Als de antropoloog vervolgens de handelingen en gedragingen van deze Nederlander gaat verklaren aan de hand van het begrip jukurrpa, dan is de kans groot dat er helemaal niets klopt van die analyse. Als deze antropoloog de Nederlander zou veroordelen en geringschatten vanwege diens onbekendheid met de term, dan is dat ethisch gezien zeer twijfelachtig.
Nee, een antropoloog zal Warlpiri mensen vragen naar hun begrip jukurrpa en een Nederlander naar een begrip als ‘gezelligheid’. Hij of zij zal analyseren hoe verschillende mensen verschillende betekenissen aan deze begrippen toekennen en de ontwikkelingen die daarin te bespeuren zijn. We proberen daarmee het perspectief van mensen op de werkelijkheid en hun daarmee al dan niet corresponderende handelingen bloot te leggen en te begrijpen binnen specifieke contexten. Antropologie is dus eerder de studie van ‘common sense’ dan ‘common sense’.
De culturele gereedschapskist van de antropoloog
Dat is natuurlijk allemaal mooi en aardig (echt waar!), maar brengt ook een probleem met zich mee zowel voor een Warlpiri antropoloog als een Nederlandse antropoloog. Taal, concepten, ideeën zijn de gereedschappen waarmee we het veld ingaan. Maar juist vanwege onze eigen ervaringen zijn antropologen zich er uitermate van bewust dat taal geen neutraal iets is. Zowel de Warlpiri antropoloog als de Nederlandse antropoloog krijgen hun antropologische gereedschap mee vanuit een veelal Westerse taaltraditie en academische traditie. Ons gereedschap om bijvoorbeeld religie te onderzoeken is vaak ontleend aan het christendom. Zo kunnen we een studie doen naar de plaats van dominees in de islam en dan uitkomen bij imams, terwijl die echt een fundamenteel andere positie in moskeeën hebben. We lopen daarbij het risico dus bepaalde begrippen op te leggen aan onze onderzoeksgroep terwijl die nauwelijks of geen raakvlak met die doelgroep hebben. Als gevolg daarvan zouden we de verkeerde vragen stellen, de verkeerde veronderstellingen hanteren en de verkeerde conclusies trekken; de betrouwbaarheid van een dergelijk onderzoek lijkt hoog (vanwege de bekendheid met termen) maar de validiteit is ver te zoeken (we hebben geen idee of we wel weten wat we meten).
Wat het nog ingewikkelder maakt is dat sommige begrippen, die we vaak zien als Westers maar dat niet persé exclusief zijn, over de gehele wereld (maar op verschillende manieren en met verschillende definities) bekend zijn. Zo is de kans groot dat er wel Nederlanders zijn die het begrip jukurrpa denken te kennen door middel van toerismebrochures, vakanties, films, liedjes, enzovoorts. Door internationale handel, internationale politiek, moderne media, migratie, enzovoorts zijn de grenzen tussen, laten we zeggen, de Westerse cultuur en de Afrikaanse cultuur, niet scherp te trekken. Sterker nog de ‘de Westerse cultuur’ of ‘de Afrikaanse cultuur’ zijn onzin geworden (behalve voor politiek gebruik). Er is voortdurend wederzijdse beïnvloeding en weliswaar kan een begrip als ‘vrijheid’ wel sterk beïnvloed zijn door Europese tradities dat wil nog niet zeggen dat anderen buiten Europa geen waarde hechten aan en streven naar vrijheid.
Het is onmogelijk voor een antropoloog om helemaal te ontsnappen aan bovenstaande taalval, maar antropologen zijn wel voortdurend bezig met reflectie daarover en om bepaalde begrippen kritisch te bekijken. Omdat dit vaak Westerse begrippen zijn, lijkt die reflectie wellicht nog extra cultureel-relativistisch. Maar dit vergroot wel de validiteit van onderzoek en daarmee de wetenschappelijke waarde ervan. Neem bijvoorbeeld het huwelijk. Heel veel antropologen doen onderzoek naar hoe mensen een geschikte huwelijkspartner vinden. Maar wat is precies een huwelijk? Daar werd vroeger in Nederland anders over gedacht dan nu. Verschillende groepen hebben daar heden ten dage ook verschillende opvattingen over. Wat we dus niet doen is beginnen met vragen: ‘Hoe kiest u uw huwelijkspartner?’ maar met ‘Wat verstaat u eigenlijk onder huwelijk?’. Vervolgens kunnen we kijken naar hoeveel verschillende huwelijken er eigenlijk zijn. En daarop volgend: ‘Huwelijk? Waarom eigenlijk?’ Sommige mensen zullen daarop wellicht antwoorden: ‘Omdat dit volgens God de manier is om de voortplanting van de mensheid te verzekeren’. Dat is voor een antropoloog een belangrijk en veelzeggend antwoord, maar niet zomaar voldoende als verklaring. Er zijn immers mensen die niet trouwen. Er zijn mensen die trouwen maar samen geen kinderen willen of kunnen krijgen. Er zijn mensen die niet trouwen maar wel kinderen krijgen. We zoeken dus ook naar andersoortige verklaringen die de variaties binnen bepaalde categorieën mensen verklaren.
Macht & Autonomie
In hun verklaringen besteden antropologen veel aandacht aan machtsverhoudingen én aan de capaciteit die individuen hebben om zelfstandig te handelen. Mensen worden immers beperkt in hun mogelijkheden door politieke, sociale en economische machtsverhoudingen, maar hebben binnen dat kader altijd de mogelijkheid om een eigen weg te kiezen. Dit geldt zeker voor democratische samenlevingen waar de politieke elites niet proberen mensen te sturen door middel van repressie, maar door mensen ervan te overtuigen dat een bepaalde manier van denken en handelen in hun eigen voordeel is door het als ‘normaal’, ‘voor de eigen bestwil’ en ‘goed’ aan te merken. Zo besteden Europese overheden in het anti-radicaliseringsbeleid gericht op moslims veel tijd en energie aan het overtuigen van moslims dat het beter is om gematigd en liberaal te zijn (volgens de definities van de overheid). Dat geeft moslims de kans op een eigen platform (immers met hen schijnt wat aan de hand te zijn) en om in te vullen en te articuleren wat liberaal precies is. Het geeft moslims echter ook de mogelijkheid om precies het tegenovergestelde te benadrukken; dat islam juist niet liberaal hoort te zijn volgens de opvatting van de Nederlandse overheid. Ook dat geeft hen media-aandacht en een platform. Hindoes hebben zoiets niet en voor hen is het verwerven van een platform als ‘liberale hindoe’ dan ook veel lastiger.
Het is niet aan de antropoloog om een liberale of radicale positie van moslims (of van wie dan ook) te ondersteunen, laat staan heilig te verklaren. Het is evenmin aan een antropoloog om de positie van de overheid en de waarden die zij probeert over te brengen als absoluut en heilig en op basis daarvan individuele burgers te analyseren. Dat zou betekenen dat we blind zouden zijn voor machtsverhoudingen en met begrippen als ‘liberaal’ en ‘gematigd’ reduceren we de veelheid aan posities die moslims kunnen innemen tot twee die van bovenaf opgelegd worden. Met andere woorden we zouden bijdragen aan het verkleinen van de handelingscapaciteit van mensen. Dat is slecht onderzoek en onethisch onderzoek.
Meer cultuur-relativisme graag
Juist in een tijd waarin veel antropologisch en ander (overigens vaak heel redelijk) onderzoek toch al wordt uitgezet in opdracht van de overheid (met bijbehorende begrippenkaders) en waarmee dus de probleemdefinities van de overheid deels worden overgenomen, hebben we juist meer cultureel-relativisme nodig en is antropologie meer dan nuttig. Als dat er vervolgens toe leidt dat antropologie en sociologie tot meest gevaarlijke studie worden uitgeroepen, dan is dat heel mooi. Het betekent namelijk dat wij onze taak toch nog niet zo slecht doen. Toch zou het wel beter kunnen. Zo vindt veel antropologisch onderzoek plaats onder migranten in Nederland, maar veel minder onder autochtone inwoners van oude stadswijken of onder PVV-stemmers. Daarmee versterken antropologen juist het idee dat migranten anders zijn en een probleem en versterken ze dus het heersende verhaal over migranten.
Lang leve de antropologie dus. En op naar meer ontwrichtende, gevaarlijke wetenschap!
Zie ook Ton Salman’s stuk op StandplaatsWereld: Veldwerk-Turbulenties
Voorbeelden zijn deels overgenomen / geïnspireerd door: Eller, Jack David. 2007. Introducing anthropology of religion: culture to the ultimate. New York / London: Routledge.
De antropologie en de sociologie op de schop? prima, maar hoe staat het met de rechtswetenschap? Is de studie rechten benevens de daaruit voortvloeiende beroepsmogelijkheden niet een domper op de wetenschap? Zou het niet beter zijn de faculteitsgebouwen voor rechten te transformeren tot Latin-American dirty dance -en night clubs? Daar heb je tenminste wat aan. Lees het betoog daartoe hieronder:
De Nederlandse rechtspraak begint al naar gelang de maatschappelijke ontwikkelingen steeds meer gelijkenissen te vertonen met het Nederlandse weer. En deze laatste verdient de reputatie onvoorspelbaar te zijn. Binnen de Nederlandse rechtspraak hebben al sedert enige jaren begrippen als klassenjustitie en rassenjustitie hun intrede gedaan en waar sommige rechtswetenschappers het één en ander over gepubliceerd hebben. Een pionier op dit gebied is Dr. Ben Rovers die in mei 1999 zijn onderzoeksrapport “justitiële selectiviteit “ het daglicht deed aanschouwen.
Talloze ( sociaal ingestelde) autochtone advocaten ondervinden aan den lijve hoe verdachten van allochtone afkomst steeds het nadeel van de twijfel krijgen opgewreven terwijl verdachten van autochtone origine voor hetzelfde misdrijf of erger er enkel met een waarschuwing weg kunnen.
Het gaat niet alleen om het strafrecht maar tevens om het bestuurs- en civielrecht waarbij er in een schadeclaimproces vaak ten faveure van de autochtone tegenpartij wordt beslist. Opmerkelijk is dat wetenschapsfilosofen, methodologen en wat dies meer zij zich vanuit het niets storten op strafdossiers van langgestraften en erin slagen aan te tonen dat betrokkenen geheel ten onrechte ooit een straf kregen aangezegd. Het mag een toeval wezen maar deze langgestraften zijn vaak autochtonen in zaken als de Puttense moordzaak, de Schiedams parkmoord, Lucia B, etc.
De vraag die bij deze onmiddellijk rijst is waarom allochtone langgestraften nooit in de belangstelling komen van voornoemde wetenschappers en analisten terwijl statistieken uitwijzen dat de bajes er dichtgeslibd bij liggen ten gevolge van de allochtone aanwas van gedetineerden. Misdaadverslaggever Peter R. De Vries heeft het ook maar steeds over de categorie autochtonen die op een dubieuze wijze ooit straf kregen opgelegd en heeft het maar een enkele keer over een allochtone arts gehad die zijn Nederlandse vrouw had omgelegd. Probeert de samenleving soms het vooroordeel dat boeven uitsluitend gecentreerd zijn binnen de allochtone gemeenschap, in stand te houden? Autochtonen zouden hierbij alleen maar een voorbeeld functie hebben betreffende een gezonde en harmonieuze samenleving. De enkele keer dat een allochtoon het voordeel van de twijfel krijgt komt doordat diens bijdrage een autochtoon ten goede komt.
Deze arbitraire opstelling van de rechter en die van prominente kopstukken in het middenveld van de samenleving doet bij mij de vraag rijzen hoe het eigenlijk gesteld is met de integriteit van de Nederlandse rechter. Het AD wijdde er in 1995 reeds een artikel aan met de titel: de verschillende gezichten van de rechter. Hierin voerde het openbaren van een register volgens welke haast alle rechters nevenfuncties zouden hebben als bijvoorbeeld lid /voorzitter van een ondernemersraad, hoogleraar op een universiteit, een advocatuur, etc. de boventoon waardoor hun onpartijdigheid en nauwkeurigheid van werken in twijfel getrokken zouden kunnen worden. Het weekblad HP/De Tijd maakte in 2000 er gewag van dat het niet verstandig zou zijn voor een magistraat uit de rechterlijke ambt de middelvinger op te steken. Het artikel kopte: “Boven de wet “, waarin de onbetwiste macht van rechters , officieren van justitie etc. breed werd uitgemeten.
Burgers werd gewaarschuwd zich goed in te houden en hun opstandigheid tegenover zo iemand niet openlijk tot uitdrukking te brengen. Deze waarschuwingssalvo’s houden in dat rechters, officieren van justities’ in tegenstelling tot bijvoorbeeld leerkrachten geen kennis hoeven te hebben van gedragswetenschappen, psychologie etc. om begrip te kunnen opbrengen voor het emotionele aspect van de verdachte. Neem als voorbeeld de weduwe moordzaak waarbij de verdachte en later veroordeelde zich hevig verzette tegen de rechterlijke uitspraak omdat hij heilig geloofde in zijn onschuld. In het februari nummer 2004 van het juristenblad schreef een zekere Prof. Dr. Van der Geest een artikel onder de titel: Maak van de rechtswetenschap een echte wetenschap.
Van der Geest haalde de rechtswetenschap vanwege haar curriculum opbouw en benaderingswijze van probleemvelden helemaal onderuit en schroomde niet daarbij wetten uit de natuurkunde en stellingen uit de wiskunde als voorbeeld aan te halen waaraan die van de rechtswetenschap werden gespiegeld. Hierdoor kreeg ik zelf ook de indruk dat deze goede man ooit vergeefs geprobeerd zal hebben een exacte studierichting te voltooien maar vanwege diens slechte studieresultaten van de studieadviseur het advies kreeg maar rechten te gaan studeren.
Het lijkt erop alsof de studie rechten in zo’n geval als vergaarbak dienst zou kunnen doen voor al de gedesillusioneerden, die zich eerst voorbereidden op een ander soort carrière. Rechtspsycholoog Peter Van Koppen en het weekblad Elseviers Magazine legden er een schepje bovenop. De eerste gaf in een interview met Wakker Nederland het volgende ten beste toen hem door de interviewer gevraagd werd wat de reden is dat er in Nederland zoveel gerechtelijke dwalingen plaats vinden. Volgens Van Koppen zouden rechters vanaf hun studiecarrière als eerstejaars rechtenstudent nooit geraakt zijn door een sprankje uit ken-vakken als onderzoeksmethodologie, wetenschapsfilosofie, analytische wijsbegeerte etc. waardoor hun oordeel veelal gebaseerd is op het kindertrucje: “Iene Miene Mutje Tien Pond Grutje …“ .
Ten gevolge hiervan zijn rechters doorgaans erg arrogant en overwerkt om nog eens de dossiers goed en begrijpend door te nemen en beperken zij zich tot hun persoonlijke ingevingen die niet verder reiken dan vragen als: “Is die wel te vertrouwen? Is hij een engerd? Oh, meneer heeft het een beetje hoog in de bol zitten zoals hij zit te praten. Wacht, ik breek z’n mars voor hem …. “
De persoonlijke perceptie van de rechter is enerzijds achterhaald maar anderzijds werkt men ermee alsof het een legitiem instrument is om iemands aandeel in het strafproces te bepalen. Al de proefschriften met titels als : strafbepalingen, straftoemetingen, gelijkheidsbeginsel, bewijslast, onmiddellijkheidsbeginsel, de persoon van de dader etc. zijn dan puur gebakken lucht die de rechters zelf ook niet lezen om hun kennis op te vijzelen. Er is overigens een grote discrepantie tussen de wetenschappelijke zijde van het strafrecht en de praktijk ervan. Het Elseviersmagazine schreef in haar meinummer 2008 het volgende vernietigende artikel over Nederlandse rechters: “Al die jongens en meisjes die vroeger op de middelbare school voor hun vakken slechte cijfers behaalden , gingen rechten studeren om op die manier gauw aan een titel te komen gevolgd door een levenslange benoeming als juridische magistraat na een paar cursussen en testen binnen het spectrum van het RAOI-traject”.
Het geheel overziend vraag ik me af wat voor soort tuig zich opgeeft voor beroepen als officier van justitie, rechter en andere justitiële beroepen. Het gaat bij mij er niet in als motivatie als enige reden voor zou moeten gelden of anders de lijmerige omhaal van woorden als: het leveren van een constructieve bijdrage aan de veiligheid van het land door de kwaaien van de goeden te scheiden. Ik vind het grof schandalig dat Nederlandse juristen en lui uit het politie- en justitie milieu gesubsidieerde reizen naar het buitenland maken om daar hun wetenswaardigheid gepaard gaande met een voorname kwaliteit van de Nederlandse rechtspraak uit te dragen ondanks het feit dat betwiste vonnissen in Nederland vaak onbespreekbaar zijn tenzij je over de elasticiteit van geest en uithoudingsvermogen beschikt eindeloos door te strijden met een kans op gering succes, enkel vanwege het feit dat de Nederlandse justitiële magistraten over meer macht, discretionaire bevoegdheid en middelen beschikken dan over de vereiste geestelijke ontwikkeling en analytisch inzicht
Relativisme en de Culturele Antropologie.
De dingen worden door relaties bepaald. Verder schrijft David Bohm dat: ‘de idee ding een abstractie is, die als begrip gescheiden wordt van zijn oneindige achtergrond en substructuur. In feite bestaat er echter geen ding, en kan er geen ding bestaan, buiten het verband waaruit het op deze wijze verstandelijk geabstraheerd is.’ Nemen we nu voor dat ‘verband’: cultuur, of een bepaalde Cultuur, dan zijn wij er wat betreft de Culturele Antropologie (CA) uit. Zij is de studie van de bewerkstelligende relaties.
Hierna de CA qua instelling en ambitie ‘relativistisch’ noemen, lijkt regelmatig, maar faalt praktisch in het Nederlandse taalgebruik. Daarin betekent ‘relativistisch’ (vaak ook): ‘betrekkelijk’ in de zin van minder absoluut, niet zo erg, van wat minder belang e.d. En daar blijft het niet bij, maar wordt er impliciet en zelfs expliciet ook in die vergoelijkende, minimaliserende zin gedacht en gehandeld. Wat zeer onjuist kan zijn. ‘Relativistisch’ ligt dan ongeveer op één lijn met het befaamde, valse ‘begrijpen = vergeven’ en lijkt zo ook verwant met het amechtige: ‘maar hij deed het ook’.
De CA – zal nu duidelijk zijn – kan niet anders dan relativistisch zijn, maar laat zij zich voortaan om misverstanden te voorkomen ‘relationistisch’ noemen. En laat haar natuurlijk niet in‘een meer ontwrichtende, gevaarlijke wetenschap!’ ontaarden.
Of, wat ook kan, zijn er onderscheidenlijk I. een relationistische CA en II. een relativistische -.
CA I is dan de klassieke, wetenschappelijke CA waar de nomenklatura bij hoort van: Tylor, Frazer, Radcliffe-Brown, Malinowski, Firth enz., tot en met Lévi-Strauss en Dumont; en laat ik er uit vaderlandsliefde trots onze Held en Rassers aan mogen voegen, en:
CA II die minder wetenschappelijk is, politiek geëngageerd, onbewust toch dingmatig georiënteerd, multiculturalistisch, en dan ook ‘gevaarlijk en ontwrichtend.’
Op die CA II, eigenlijk een satelliet van CA I, kan een critiek als van ‘Geen Stijl’ juist, noodzakelijk en heilzaam zijn.
Rabin Gangadin, HPax en Martijn de Koning. Willen jullie je extravagant interessante stellingen en discussie buitenskamers willen voeren? Jullie verwoorden e.e.a. te waarachtig en effectief om binnen eigen parochie te houden. Deze discussie heb ik, als antropoloog die de kunst van de retorica te weinig verstaat, heel graag groots op bijvoorbeeld de TV! Zien jullie manieren om je bijdrage ook elders te verspreiden? Zou je heel erg dankbaar zijn.
Rabin Gangadin
Het mislukte Nederlandse poldermodel
In Nederland heeft men tijdens politieke debatten het graag over de mislukte multiculturele samenleving maar niemand die durft te erkennen dat de Nederlandse trots ten aanzien van
het eigen poldermodel enkel in technologisch opzicht een applaus verdient maar in sociaal opzicht faliekant mislukt is. De technologische zijde behoeft geen nadere toelichting maar wat de sociale component ervan betreft is het net zoiets als wanneer de lamme de blinde denkt te kunnen escorteren naar ongerepte zonnige oorden. In tegenstelling tot andere Europeanen zijn Hollanders vergelijkbaar met het hoofdpersonage Rocqetin uit Sartre’s roman “Walging “ waarin deze existerend en in zichzelf verzonken steeds afvraagt waar alles wat hij denkt waar te nemen, toe dient.
Ergens in de roman pakt Rocqetin de deurkruk van zijn badkamer beet en wordt hij gewaar door de koude temperatuur ervan. Hij blijft zich vanaf dat moment afvragen waarom de deurkruk die zich berustte in haar koude existentie opeens aan haar bestaan werd ontrukt en in diens handpalm een ander leven is gaan leiden. Deze inborst laat zich het trefzekerst herkennen in het oeverloze gezwam binnen de Nederlandse politiek dat vaak over een grammetje meer of minder gaat terwijl men te laf is zich te buigen over veel complexere kwesties. Over elk minuscuul bedenksel zonder ruggengraat moet er eerst in alle lengte- en breedtegraden worden geredekaveld voordat het implementeerbaar is.
Als we ons kritisch beperken tot het omroepaanbod van Wakker-Nederland/Geen Stijl dan word je
op niet meer vergast dan op het dogma : “weg met die en weg met dat “ en als je daarbij enkel de vraag stelt waarom dan vindt men je al links. Hieruit blijkt dat de rechtse ideologie of hoe die hersenschim ook mag worden genoemd, niet meet voorstelt dan een soort cerebraal terrorisme. Bij terrorisme houdt men er volstrekt geen rekening mee wie wat overkomt als er een aanslag wordt gepleegd maar dat de aanval een noodzakelijk kwaad was , een onafwendbare entiteit die men zou moeten adoreren. Geen Stijl propageert een gedachtegoed dat lijnrecht tegen de verstandelijke verlamming aanleunt en daarbij associaties oproept met een astmatisch visje in een aquarium dat naar meer zuurstof snakt.
Het sociale gezicht van het poldermodel is één en al autisme. Hollanders zijn geen mensen die verstand hebben van het feit dat er meer is tussen werken en wonen. Werken is voor hen een therapie tot zelfverwerkelijking en wonen is voor hen het gemiddelde tussen begraven liggen en uit het graf herrijzen. Op zich valt hen dit niet euvel te duiden omdat Hollanders van nature echte individualisten zijn. Ze zijn te vergelijken met een plant die je van een zonnig balkon de huiskamer binnen haalt zonder naar haar mening te vragen. Zo zijn Hollanders ook als ze met vakantie naar een exotisch, zonnig land zijn geweest. Ik heb een paar rechercheurs gekend die liggend op het strand in Maleisië
tralies in het strandzand aan het tekenen waren in plaats van te genieten van de natuurschoon en van de sensuele halfblote vrouwschoon.
Als we de ontwikkeling in Nederland tegen het poldermodel aanhouden dan zien we dat de diverse Etno’s die zich in Nederland hebben gevestigd, zich groepsgewijs moeten aanpassen aan de Nederlandse culturele hegemonie . Vanuit de overheid wordt er totaal geen acties ondernomen om de verschillende bevolkingsgroepen te stimuleren om ook met elkaar te leren omgaan. Deze groepen voelden in den beginne automatisch enig verwantschap met elkaar omdat ze tegen het onrecht vanuit de autochtone populatie moesten opbotsen. Thans heeft men de weg in de samenleving dusdanig weten te vinden dat sommigen onder hen zelfs bezig zijn eigen wegen aan te leggen en waarbij ze verwachten dat de rest zich ook op die weg begeeft. Hierdoor dreigt er in Nederland een driedeling te ontstaan omdat er geen competitie is meer tussen autochtonen en allochtonen alleen maar tussen allochtonen onderling. Denk maar aan het Culemborg-drama tussen Marokkanen en Zuid Molukkers. Een dergelijk conflict dreigde ook in Den Haag te ontstaan tussen Hindoestanen en Marokkanen. In allebei de gemeentes zou het gaan om een strijd om de agglomeratie .Dit noem ik het George Orwell syndroom.
Wat houdt dit in? George Orwell beschreef in zijn roemruchte novelle “de Boerderij der dieren hoe alle diersoorten met vereende krachten de macht van de mens aan banden wisten te leggen, hoe de enige zich opeens superieur wanende dierenstam zichzelf kroonde tot machthebber. Gelijk hierna ontspon zich de tweede revolutionaire strijd waarbij de vraag aan de orde kwam wie van de diersoorten de macht op haar beurt zou kunnen overnemen. Kortom, voor de overige diersoorten betekende dit na deze machtswisseling enkel van vlag veranderen in welk geval men niet ontdaan werd van een knevelende hegemonie. Als ik mij niet verkijk op de situatie dan dreigt in Nederland hetzelfde te gebeuren. De Hollander is opeens in plaats van een paar tonen een hele octaaf lager gaan fluiten omdat een enkele grootgebekte, zich tot een hyenaformatie georganiseerde etnische groep de boel naar zijn hand heeft weten te zetten.
Hollanders in de grote steden uit voornamelijk het arbeidersmilieu passen zich niet in de eerste plaats aan aan de gewoonte en het gebruik van de oprukkende etnische groep maar bejegenen hen zelfs met enige deferentie. Het is voor hen aanpassen in omgekeerde vorm. Men spreekt met de spraakklank van de nieuwe machthebber, probeert de gedraging van de machthebber in alle facetten na te bootsen en aangezien het gaat om een machtsgroep met een lichte huidstint is er voor de Hollanders niet zo zeer sprake van een culturele invasie door ongewenste buitenlanders/vreemd geteisem of wat dies meer zij maar van de machtsovername door zogeheten surrogaat Hollanders. Deze surrogaat Hollanders voldoen niet zo zeer aan het criterium waar de zogenaamd tot gewone Nederlanders getransformeerde Surinaamse bevolkingsgroep aan voldoet maar aan het criterium dat vastgelegd is door de Nederlandse proletariërs.
De reden waarom de huidskleur voor de Hollander bij voorkeur zoveel als mogelijk tegen de blanke kleur moet aangrenzen kan enkel en uitsluitend worden verklaard met behulp van literatuur uit het onderdeel van de culturele antropologie, namelijk het biologisch racisme. Een zwarte/donkere teint roept bij de Hollander associaties op met domheid, achterlijkheid, onontwikkeldheid, onethisch gedrag , onbetrouwbaarheid, criminele inborst etc. Het is daarom begrijpelijk waarom de Hollander de Islamitische bevolkingsgroep veel liever als onderhandelingspartner heeft dan een zwarte Antilliaan en/of Surinamer. Men strijkt enkel zeer graag neer op hun grondgebied om zich er permanent te vestigen. Want daar vindt men vrede en rust.
Na 6 jaar met veel plezier Geen Stijl te hebben gevolgd ben ik daar onlangs als reaguurder verwijderd. Door Matthijs van den Beukel alias Johnny Quid.
Quid heeft daarin een naam hoog te houden. Slaat stoer en wild om zich heen in zijn stukjes maar als iemand hem het vuur aan de schenen legt wordt hij of zij zonder hoor of weder hoor verbannen. In een laatste artikel over Wilders werden ik en ongeveer nog 5 reaguurders verbannen. Ja je leest het goed, 6 man op basis van hun reacties op slechts één artikel. Quid is een literaire psychopaat en vermoord hele reaguurder volkeren. Ik vraag me ook af, wat zouden de adverteerders hiervan vinden?
Ik heb de reacties op basis waarvan andere mensen werden verbannen allemaal gelezen en er was er niet één bij die het verdiende om te worden verbannen. Ik heb Johnny Quid gevraagd om een reactie en om mij weer toe te laten. Zonder enig resultaat. Ik vermoed dat de man een ego als een olifant heeft en zijn fijn ontwikkelde narcismekwab verdraagt geen tegengeluid. Er is mij nu veel plezier ontnomen en daarom ga ik vanaf vandaag ieder ander platform anders dan GS gebruiken om mijn onvrede te uiten. Quid is echt een dictator en feitelijk een machtswellusteling van het ergste soort. Zijn stukjes staan bij Geen stijl lezers bekend als zeer middelmatig of soms ronduit amateuristisch. Dit commentaar valt hem in de reacties ook ten deel. Hij reageert dan als een echte ploert. Je krijgt slechts de reactie “weggejorist en opgerot”. Mensen hebben ook een bloedhekel aan hem omdat hij zoveel mensen monddood maakt op Geen Stijl. Omdat ik het vrije woord aanhang laat ik me door niemand monddood maken en al helemaal niet door Matthijs van den Beukel die bij deze ongezien de buikgriep kan krijgen en nog niet van mij af is.
@ Boordmans
Je wilt via dit weblog een vete met GS uitvechten, maar geeft geen enkele aanwijzing dat waar het je om gaat je persoonlijk belang overtreft, subs. van cultureel-antropologisch waarde is. Je maakt misbruik van deze website.