Recht voor iedereen – Een bespreking van de boeken van Machteld Zee over Britse shariaraden
Inleiding
Hoe richten we de instituties in onze samenleving zo in dat deze kunnen om gaan met het toenemende pluralisme in de samenleving? Hoe kunnen deze instituties, inclusief het seculiere en religieuze middenveld, de verschillende ideeën over wat een goed leven is accommoderen? Hoe en waar dient een grens getrokken te worden? Deze vragen spelen in alle Europese landen, maar in ieder land ook weer op een eigen manier die nauw verbonden is met de historische ontwikkeling van de relatie tussen religie en staat in die landen. Zo ook Engeland met haar shariaraden.
Twee boeken van Machteld Zee gaan over deze vragen. Haar boek Choosing Sharia? – Multiculturalism, Islamic Fundamentalism and Sharia Councils is het resultaat van haar promotieonderzoek voor de Universiteit Leiden met Paul Cliteur als promotor. Het boek Heilige identiteiten – Op weg naar een shariastaat? is een Nederlandstalige bewerking van dat proefschrift. Ik zal hier beide boeken bespreken, met een nadruk op het eerste.
Introductie: het probleem van fundamentalisme
In haar introductie sluit ze aan bij het pleidooi van Karima Bennoune, hoogleraar in International Law en auteur van Your Fatwa Does Not Apply Here. Untold Stories from the Fight Against Muslim Fundamentalism (2013). Bennoune waarschuwt tegen de sluipende islamisering die levensstijlen verandert en individuele vrijheden beperkt, van alle mensen in de hele wereld. We moeten praten over islamitisch fundamentalisme, het bestaat (p. 3). Zee sluit daar dus bij aan. Haar boek gaat over het vraagstuk van de implicaties van de politieke ideologieën van multiculturalisme en islamitisch fundamentalisme. Meer in het bijzonder gaat het om de interactie tussen die ideologieën die samenkomen in het debat over de shariaraden in Groot-Brittannië.
Multiculturalisme
Na de introductie volgt in het proefschrift een hoofdstuk over multiculturalistische ideologie. In dit hoofdstuk bespreekt ze de oorsprong van het multiculturalisme, de ideologie en komt ze met een kritiek. Ze richt zich met name, en slechts, op Will Kymlicka, Charles Taylor en Bikhu Parekh die inderdaad een grote rol hebben gespeeld in de multiculturele theorieën. Opvallend is dat ze hier niet ingaat op het werk van Tariq Modood die juist in Engeland een vooraanstaande rol speelde, en nog steeds speelt, in het academische en publieke debat over multiculturalisme. Modood stelt, in reactie op het idee dat multiculturalisme mislukt zou zijn, onder meer dat we niet te veel multiculturalisme hebben maar juist te weinig en dat dat de oorzaak is van diverse problemen.
In haar kritiek op deze verschillende benaderingen sluit Zee aan bij de antropologe Susan Moller Okin die zeer kritisch is over de verenigbaarheid van multiculturalisme en feminisme. Zee’s bespreking richt zich onder andere op het gebruik van de term cultuur door multiculturalisten. Daar heeft ze zeker een punt omdat in sommige multiculturele theorieën mensen worden gereduceerd tot dragers van een homogene en herkenbare cultuur waarbij cultureel verschil centraal staat in het afbakenen van groepen. Dat is een nogal achterhaald idee over cultuur. We zouden echter kunnen stellen dat haar kritiek niet ver genoeg gaat. Zij gebruikt de kritiek op dat cultuurbegrip om te bekritiseren dat multiculturalisten cultuur per definitie goed zouden vinden (dat is overigens niet zo), maar in plaats van het verder doordenken ervan stelt zij er tegenover dat mensen culturen helemaal niet a priori goed hoeven te vinden en te respecteren. Met andere woorden haar (dus achterhaalde) cultuurbegrip verschilt niet wezenlijk van de multiculturalisten; alleen haar waardeoordeel is anders.
Multiculturalisme wordt volgens Zee bepaald door zes uitgangspunten: iemands zelf wordt bepaald door zijn culturele (minderheids) identiteit; het niet erkennen van culturele identiteit is een vorm van psychologische schade; (minderheids-)cultuur is goed; alle culturen zijn gelijkwaardig; culturele verschillen moet getolereerd worden ook al zijn ze niet goed; minderheidsculturen moeten niet bekritiseerd worden door de dominante cultuur die deze juist moeten beschermen. De sharia zou volgens deze multiculturalisten niet meer zijn dan beginselen die je vrij kunt interpreteren en waarvoor je in alle vrijheid kunt kiezen of niet. Dit is een wel heel brute samenvatting van een discussieveld dat uit talloze boeken en artikelen bestaat en waarbinnen grote verschillen in posities zijn. Hoe haar standpunten zich verhouden tot kritiek van anderen lezen we ook slechts zeer summier.
Om haar kritiek te illustreren en te verhelderen, komt ze met de fictieve casus van Sealandistan waar twee groepen leven: Blueskins (die erg begaan zijn met dierenwelzijn en waarbij ouderen boven de 90 een pil krijgen om te sterven) en Greenskins (van wie de grote trots een feest van dieren schoppen is en die vrezen de praktijk van de Blueskins met betrekking tot de ouderen te moeten volgen). Het is een aardig fictief voorbeeld, maar ik vroeg me ook af of ze heeft gekozen voor fictie omdat er geen enkel land is waar de zes door haar gevonden uitgangspunten zo worden toegepast als zij ze weergeeft.
Haar kritiek op multiculturalisme is waardevol hoewel soms wat kort door de bocht en zwak beargumenteerd. Zo geeft ze wel de kritiek van Putnam weer, maar weer niet de kritiek op hem. Met andere woorden we krijgen niet echt een goed beeld van het wetenschappelijk debat op dit punt, mede ook omdat ze te weinig aandacht geeft aan de verschillen tussen de multiculturalisten. Niettemin, als algemeen overzicht van de mogelijke kritiek op multiculturalisme is dit hoofdstuk een aardige introductie.
Fundamentalisme
Vervolgens gaat zij in op islamitisch fundamentalisme: dit zou de kern zijn van de ideologie van de oprichters van de shariaraden (p. 61). Zij haalt onder meer, en met name, onderzoek van Koopmans aan die stelt dat ongeveer de helft van de Europese moslims zich bekent tot fundamentalistische noties van islam. Een nogal problematisch onderzoek in termen van de definitie van fundamentalisme en de methodiek, maar dat blijft achterwege. Ook in dit hoofdstuk is het wetenschappelijk debat ver te zoeken.
In haar beschrijving van sharia gaat zij onder meer uit van het werk van politicoloog Bassam Tibi die, helaas net als Zee, de termen islamisme en fundamentalisme nogal makkelijk door elkaar gebruikt. Daarmee kan ze wel twee verschillende trends naast elkaar zetten: het Saoedische Wahabisme en de Moslim Broederschap. Zij geeft als voorbeelden van shariastaten Saoedi-Arabië en Maleisië en bij de beschrijving van dat laatste wordt duidelijk hoezeer Zee islamisering als iets negatiefs ziet: ‘change for the worst’ (p. 92). Haar uiteenzetting over Maleisië is interessant, maar het is jammer dat ze het proces van islamisering zoals zij dat ziet nauwelijks in de lokale en mondiale politieke context plaatst.
Na deze landen behandelt ze de OIC, Organisation of Islamic Cooperation, en de term islamofobie waarvoor de OIC een lobby gevoerd heeft om het te verbieden. Hier maakt ze een aantal storende fouten. Zo stelt ze dat er materiaal is dat aantoont dat de term gecreëerd is door islamisten (om een sfeer van slachtofferschap te scheppen) terwijl de term gemunt is door Franse wetenschappers in 1910. Dat materiaal laat ze ook niet zien hoewel ze wel, maar via secundaire bronnen, laat zien dat de term gebruikt is door islamitische organisaties om kritiek af te weren. De gehele academische literatuur die zich bezighoudt met de term islamofobie blijft volledig achterwege. Het grote probleem van dit hoofdstuk voor het argument van Zee is echter dat ze op geen enkele manier de link legt tussen deze zeer diverse vormen van wat zij fundamentalisme noemt en de Britse shariaraden.
Recht in uitvoering
Vervolgens komt de kern van haar proefschrift: een analyse van de werking van de shariaraden waar multiculturalisme en fundamentalisme volgens haar bij elkaar komen. Haar grote en waardevolle bijdrage zit ‘m in het feit dat ze daadwerkelijk zittingen heeft bijgewoond. In plaats van alleen te kijken naar publieke statements en debatten, kan ze zo kijken naar de concrete werking van islamitisch recht als het wordt uitgevoerd. Als een antropoloog die niet alleen vanachter de computer en vanuit de boeken de wereld bestudeert (waar ook niks mis mee is overigens), maar die daar is waar haar onderzoeksonderwerp haar leidt.
Eerst laat Zee zien wat de standpunten van verschillende multiculturalisten (zoals bisschop Williams) zijn over sharia. Haar kritiek op hen is drieledig: zij hebben een veel te rooskleurig beeld van sharia, ze weten niet wat er precies gebeurt in de shariaraden en ze steunen niet die moslims die zich juist tegen ‘meer sharia’ in Engeland keren. En die kritiekpunten zijn zeker niet helemaal onterecht.
Ze laat zien (nu wel) dat er een link is tussen islamisme (Moslim Broeders) en de Islamic Sharia Council; één van de bekendste shariaraden. Ze stelt dat dit past binnen bredere Moslim Broeder plannen voor internationale missie, maar zonder duidelijk te maken of en hoe er sprake is van een zekere aansturing vanuit een specifieke tak van de Moslim Broeders. Ze gaat daarbij ook in op de hier bekende al-Haddad. Voor de Birmingham casus wordt die band echter nauwelijks beargumenteerd. Inderdaad, de oprichter was woordvoerder van de (volgens Zee ‘islamistische’) Islamic Party, maar betekent dit dat de moskee en de raad fundamentalistisch is? Wat maakt een shariaraad fundamentalistisch eigenlijk? En wanneer is een shariaraad niet fundamentalistisch? Dit wordt eigenlijk niet duidelijk.
Zee stelt dat het bij shariatribunalen niet gaat om arbitrage en bemiddeling ook al doen die tribunalen wel alsof dat zo is. Het gaat volgens haar echter om zaken die gaan om familierecht (volgens haar heeft 95% van de zaken betrekking op echtscheiding) en daar heeft de Britse Arbitration Act geen betrekking op. Het gaat ook niet om een vrijwillige raad zoals Zee stelt, maar sociale drang of zelfs dwang speelt een rol. Om te laten zien wat er precies gebeurt heeft Zee in 2013 twee middagen zittingen bijgewoond bij de Londense Islamic Sharia Council en een halve dag bij de Birmingham Central Mosque Sharia Council. Meer tijd kreeg ze niet en evenmin kreeg ze de beschikking over de dossiers.
Haar analyse is dan ook gebaseerd op haar aantekeningen waarbij ze een helder overzicht geeft van de besproken casussen, of althans delen daarvan: de interactie met de juristen. We leren weliswaar niet veel over de precieze setting van deze zittingen en de beschrijvingen van de mensen zijn mager (zo stelt ze op p. 173, ‘she looks sad en tense’ maar waarop dat precies gebaseerd is, is onduidelijk), maar Zee is geen antropoloog dus dat kunnen we haar niet kwalijk nemen. Ongetwijfeld is dat ook de reden dat er geen enkele kritische zelfreflectie op haar veldwerk te vinden is.
Echtscheiding en institutionalisering van joods en islamitisch recht
Door het weergeven van verschillende besprekingen in beide shariaraden laat ze zien dat het voor vrouwen heel lastig kan zijn om een echtscheiding te verkrijgen (zelfs in het geval van huiselijk geweld), maar ook dat er de nodige verschillen zijn tussen beide raden. Bijvoorbeeld de Londense raad stelt dat alleen moslims een islamitisch huwelijk kunnen ontbinden terwijl de Birminghamse raad daar, desgevraagd, tegenin gaat en expliciet de Britse wet erkent (p. 177-178). De Britse antropoloog John Bowen heeft eveneens onderzoek verricht bij de Birminghamse raad en stelt dat deze gedomineerd wordt door vrouwen; iets waar Zee nauwelijks aandacht aan besteedt.
De problemen die Zee, terecht, aan de orde stelt voor vrouwen om een echtscheiding te krijgen, kunnen resulteren in ‘huwelijkse gevangenschap’; een term die ze heeft ontleend aan Shirin Musa die veel belangrijk en nuttig werk op dit terrein verricht. In feite, zo stelt Zee, bestaat het ‘helpen’ van de shariaraden voor vrouwen uit het helpen met problemen die die de shariaraden zelf voeden en in stand houden (p. 181).
Volgens haar zijn shariaraden dan ook in strijd met mensenrechten waarbij ze, onder meer, verwijst naar uitspraken van het Europese Hof van de Mensenrechten en de VN-conventie voor de eliminatie van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen.
Ze bekijkt vervolgens, kort, de Beth Din: de joodse raden. Dat lijkt een wat vreemd uitstapje, maar blijkt zeer interessant. Ook hier is het voor vrouwen zeer lastig om een scheiding te verkrijgen en onmogelijk als de man niet meewerkt. Interessant is dat ze laat zien dat deze raden onder de wet Divorce (Religious Marriages) Act valt. Dit komt erop neer dat de burgerlijke echtscheiding niet voltooid is voordat de vrouw de ‘get’ krijgt. Dit zou ook voor islamitische raden kunnen, maar zo’n aanvraag is er nog niet volgens Zee.
Uit haar gesprekken met rabbijnen zou blijken dat het sinds die wet makkelijker is voor vrouwen om een get te krijgen (helaas onderbouwt ze dit niet verder met studies hierover). Of dit ook voor moslims zo zou werken is onduidelijk aangezien slechts weinig moskeeën het recht hebben om burgerlijke huwelijken te sluiten en het idee is (volgens Zee) dat weinig moslims een burgerlijk huwelijk hebben.
Er is overigens wel het nodige debat onder vrouwenorganisaties van moslims over het wel of niet registreren van die religieuze huwelijken. Het behandelen van die discussie zou enig inzicht geven in de ideeën van deze organisaties maar helaas blijft dat achterwege. Wel geeft ze terecht veel aandacht aan het werk van Shirin Musa en Femmes for Freedom en het initiatief om huwelijkse gevangenschap te bestraffen. Dat geeft echter niet meer inzicht in de Britse situatie temeer omdat de Britse huwelijkswetgeving anders is dan de Nederlandse.
De agnostische staat?
Het proefschrift eindigt tenslotte met een conclusie waarin het voorgaande nog eens wordt samengevat. Ze plaatst haar bevindingen binnen de discussie over de relatie tussen staat en religie. Een staat kan religie verwerpen, één specifieke religie afdwingen, de voorkeur geven aan een specifieke religie, minderheidsreligies accommoderen en zich agnostisch opstellen. Het moge helder zijn dat dit niet allemaal uitsluitende posities zijn.
Zij geeft de voorkeur aan de agnostische opstelling en verbindt daaraan het ‘one law for all’ principe: dat iedereen onder één en dezelfde wet valt. Dit betekent dat shariaraden en beth din ongewenst zijn, maar daar zijn vraagtekens bij te zetten. Juist een sterkere juridische incorporatie van die religieuze raden onder de Britse wet laat het principe van one law for all intact, terwijl een ongeregelde toestand die one law for all in de praktijk kan aantasten.
Met andere woorden: het institutionaliseren van shariaraden binnen en ondergeschikt aan de Britse wet, betekent dat de overheid ook een controle erover kan uitoefenen. Daarbij zou dit tegemoet komen aan het gegeven dat de monoculturele wettelijke orde voor de regulering van de relatie staat en religie waar Zee de voorkeur aan geeft (p. 223) niet neutraal is: die is immers het resultaat van strijd en compromissen tussen de staat en christelijke groepen waaraan joodse, islamitische en hindoe groepen geen deel hadden. De monoculturele orde komt daarmee de facto dichterbij positie 2 (waarin de staat de voorkeur geeft aan één religieuze groep) in plaats van positie 5 (de agnostische staat).
Reikwijdte
Het proefschrift van Zee is kortom interessant en de moeite waard om te lezen voor iedereen die zich met multiculturele vraagstukken bezighoudt, maar haar conclusies hebben een beperkte reikwijdte. Ten eerste zijn de shariaraden Brits. Zoals uit het meeste onderzoek blijkt, institutionaliseren moslims de islam in de verschillende Europese landen op manieren die in die landen gebruikelijk zijn. Vandaar bijvoorbeeld het hoge aantal islamitische scholen in Nederland: dit is geen specifieke aanpassing voor moslims, maar het gaat om moslims die gebruik maken van het reeds aanwezige systeem. Dat geldt ook voor de Britse shariaraden en de discussie is niet zomaar naar Nederland of andere Europese landen te transplanteren.
De discussie van Zee over multiculturalisme is schetsmatig en eenzijdig: we zien het wetenschappelijke debat amper, maar het maatschappelijke debat is wel helder weer gegeven. De bespreking van fundamentalisme is eveneens zeer schetsmatig en ook hier missen we de wetenschappelijke debatten en inbreng van vooraanstaande publicaties over bijvoorbeeld de Moslim Broeders en over salafisme. Belangrijk is ook dat een grote claim van Zee, dat fundamentalisme het gedachtegoed is van de shariaraden in het geval van de Birmingham casus helemaal niet onderbouwd wordt en dat van de Londense casus beperkt. Dit is belangrijk omdat hier volgens haar fundamentalisme en multiculturalisme bij elkaar komen: een cruciaal thema in haar bespreking dat ze dus onvoldoende hard maakt.
Het feit dat ze slechts een klein deel van de raden heeft onderzocht is op zich niet zo’n probleem net zomin als het feit dat ze maar goed drie dagen aanwezig is geweest. Dat doet niets af aan de beschrijvingen van de casussen zelf, maar beperkt wel heel sterk de reikwijdte van haar bevindingen en de mogelijkheid om te generaliseren over shariaraden. Het zou de moeite waard zijn om haar bevindingen te leggen naast die van antropoloog John Bowen die eveneens onderzoek heeft gedaan naar shariaraden (drie). Verder lezen we wel over de moslimvrouwen die tegenstanders zijn van shariaraden, maar niet over de voorstanders. En ook niet over moslimvrouwen die wel voorstander zijn, maar ook kritisch zijn: degenen die betere shariaraden willen. Want dat er genoeg te verbeteren valt, laat Zee in ieder geval voor de raden die zij bezocht heeft, goed zien. We moeten het onderzoek dan ook vooral zien als een verkennend onderzoek dat meer dan genoeg aanknopingspunten geeft voor vervolgonderzoek.
Heilige identiteiten
Enkelen noemen het benadrukken van het probleem van islamitisch fundamentalisme zelfs ‘racisme’ of ‘discriminatie’, ‘alsof alle moslims terroristen zijn’. Natúúrlijk is dat niet het geval. Dat is ook niet wat ik wil overbrengen. Maar dat islamisering nu ook een probleem in het Westen is geworden, is evident. De meest in het oog springende uiting daarvan zijn natuurlijk de terroristische aanslagen.
Heilige identiteiten, p. 10
Het Nederlandstalige boek Heilige identiteiten is een bewerking van het Engelstalige proefschrift. Hierin keert ze zich tegen ‘nuttige ongelovigen’ en ‘multiculturele elites’ die het gevaar van islamisering niet zien omdat ze verblind zouden zijn door ‘culturele gevoeligheden’ (p. 10). We moeten het erover hebben. En dat doet ze dan ook, net als velen voor haar.
In het Nederlandstalige boek zien we, logisch, dezelfde kwesties terugkeren als in het proefschrift. Sommige iets pregnanter (zoals het gebruik van de term ‘islamitische cultuur’ en de nog veel verder gaande en zwakker onderbouwde generalisering over islamitische bewegingen en ‘nuttige ongelovigen’) sommige juist iets minder (zo zijn de islamistische punten van de Islamic Party en de moskee in Birmingham iets beter onderbouwt) en soms evenzeer (ze geeft goed de standpunten weer van moslimvrouwen die tegen shariaraden zijn, maar niet of nauwelijks van die moslimvrouwen die voorstanders zijn of een andere positie innemen).
Wantrouwen
Het Nederlandse boek is ook, veel meer dan het proefschrift, doordesemd van wantrouwen. De al eerdergenoemde kritiek van de Birminghamse raad op de Londense raad (die stelde dat een ongelovige geen scheiding kan uitspreken over een islamitisch huwelijk) komt hier terug. Vervolgens stelt Zee (p. 93):
Het is maar de vraag of Naseem het meende. De politieke partij die hij had willen zien regeren stelde dat moslims zich niet kunnen beroepen op het seculiere rechtssysteem. Vertegenwoordigers van shariaraden zijn geen pleitbezorgers van het seculiere recht. Deze islamisten willen een parallel rechtssysteem voor moslims. Voor moslims het ene recht, voor ongelovigen het andere.
Veel meer dan het argument van de islamitische partij heeft Zee niet hier. En erger eigenlijk, waarom heeft ze dit dan niet voorgelegd? Nu vult ze zelf in wat ‘islamisten’ en de shariaraad zouden willen en zo komt ze tot haar stelling over islamisering en het planmatige daarachter: ze onderbouwt het amper, maar vult het zelf in.
Het Nederlandstalige boek leest dan ook vooral als een pamflet voor de one law for all positie en tegen de religieuze raden: een tegenstelling waar toch wel het een en ander op af te dingen is zoals ik hierboven al stel. Dat het hier om een typisch Brits fenomeen gaat, hindert haar niet om de situatie te presenteren als een algemene strijd tussen ‘islamisten en nuttige ongelovigen’ aan de ene kant en ‘moderne suffragettes (m/v)’ aan de andere kant.
One law for all in een pluralistische samenleving
Ze eindigt met de vraag ‘Welke kant staat u?’. En hiermee doet Zee eigenlijk hetzelfde als ze de multiculturalisten verwijt. Zij zouden volgens haar pleiten voor een pluralisme dat gevaarlijk en naïef is en zonder concreet te maken hoe dat dan precies moet en waar de grenzen liggen. Dat doet Zee ook met One law for all: dat klinkt stevig en rechtvaardig, maar hoe dan precies? En waar ligt de grens? In een interview stelde ze dat een verbod op shariaraden niet gaat werken, maar hoe wil je dan werken aan one law for all? En hoe gaat one law for all islamisering tegen als moslims net als andere burgers gebruik kunnen maken van die one law for all?
Machteld Zee, 2015, Choosing Sharia? Multiculturalism, Islamic Fundamentalism and British Sharia Councils. Eleven International Publishing. Ebook.
Machteld Zee, 2016, Heilige identiteiten – Op weg naar een shariastaat? Querido. Ebook.
Lezing van Machteld Zee bij colloquium ‘Onze vrijheden verdedigen’ van het Vlaams Belang (ga naar 14:39 voor haar bijdrage):
Dank voor deze genuanceerde bespreking. Ben erg benieuwd naar reactie Machteld Zee.