De meerderheidscultuur bestaat niet, maar wordt gemaakt ten koste van minderheden
Volgens Ruud Koopmans in de Volkskrant is het gevaarlijk om het verlangen van nationale meerderheden om hun cultuur te behouden en door te geven, weg te zetten als spruitjeslucht, tokkies, populisme of racisme, terwijl we bij minderheden wel tegemoet komen aan dat verlangen. Dit meten met twee maten zou leiden tot polarisatie en radicalisering van het debat. Hij pleit er dan ook voor dat culturele meerderheden het recht hebben om hun eigen taal en cultuur te beschermen zolang ze de elementaire mensenrechten van anderen daarmee niet schenden. Doen we dat niet, dan kunnen de Trumps en de Wildersen nog meer winst behalen uit de dubbele cultuurmoraal.
Koopmans cultuurleer
Afgezien van het feit dat het een beetje raar is om in een democratie een groep mensen rechten te geven (die ze al lang hebben overigens) en anderen die rechten te ontzeggen alleen om politici de wind uit de zeilen te halen, negeert het pleidooi van Koopmans zo ongeveer alle inzichten over cultuur die er zijn. Het is een soort cultuurleer waarin hij de wereld indeelt in onherleidbare cultuurblokken met, in Nederland, een homogene meerderheidscultuur tegenover minderheidsculturen die anders zijn. Deze culturen bestaan echter niet. Geen enkele sociale groep heeft een homogene cultuur en geen enkel individu wordt volledig bepaald door wat hij of zij vindt dat cultuur is. Koopmans ontkent volledig dat er binnen de groep die hij tot de meerderheidscultuur rekent voortdurend conflict is. Bijvoorbeeld wanneer hij stelt dat de wet op de inburgering en de verplichting om Nederlands te leren of het recente boerkabesluit draaien om aanpassing aan Nederlandse waarden en dat andere redenen in dat debat slechts secundaire drogredenen zijn.
Het is echter niet duidelijk welke Nederlandse waarden dan centraal staan. Bij het boerkaverbod zou het zijn omdat de boerka indruist tegen kernwaarden. Koopmans maakt nooit duidelijk wat die kernwaarden dan wel zouden zijn. Terwijl het maken van een kledingverbod voor een specifieke groep vrouwen uit een specifieke religieuze groep ook gezien kan worden als schending van een mogelijke kernwaarde: bijvoorbeeld de vrijheid van vrouwen om zich te kleden en te manifesteren zoals men dat zelf wil en de verplichting van de overheid om burgers gelijk te behandelen.
Voor Koopmans mogen die andere redeneringen (zoals integratie en de bivakmuts) drogredenen zijn, maar ze leggen toch ook een dilemma bloot: namelijk hoe handhaaf je de gelijkheid van burgers als je een specifieke maatregel wil nemen voor een specifieke groep mensen die je definieert op basis van afkomst, herkomst en geloof? Daar bestaat geen overeenstemming over omdat er velen kanten aan deze zaken zitten. Wat Koopmans, en ook vele politici doen, is het vereenvoudigen van deze kwesties en ze optuigen met een moreel laagje.
Het construeren van een witte meerderheid
En wie zijn dan de mensen van die meerderheidscultuur? Dat schijnen dan de mensen te zijn die de zogeheten nationale tradities willen behouden en verdedigen tegenover de hoofddoek, en boerka, tegenover moslims die weigeren het andere geslacht de hand te schudden en ten opzichte van controverses over de Deense(!) Mohammed cartoons en de discussie over zwarte piet. En het zijn niet de zogenaamde minderheidsgroepen die uit recente migratie zijn voortkomen.
Omdat er geen uniforme cultuur bestaat, moet Koopmans deze construeren door het scheppen van een tegenstelling tussen wij en zij, door het aanwijzen van zaken die we toeschrijven aan de cultuur van ‘zij’ die dan vreemd of zelfs tegenstrijdig zou zijn met ‘onze’ cultuur. Het definiëren van de cultuur gebeurt dus aan de hand van enerzijds het definiëren van een andere vreemde cultuur en anderzijds het verdedigen van de status quo tegenover vreemde elementen. De meerderheidscultuur is volgens Koopmans de nationale cultuur waar minderheden dus geen plaats en zeggenschap zouden hebben. Koopmans constructie van de meerderheid is daarmee vergelijkbaar met pleidooien van politici om Nederland terug te geven aan de ‘hardwerkende Nederlander’ of ‘het volk’ zoals die onderzocht zijn door Paul Mepschen.
De wortels van migranten
Om deze status quo te kunnen verdedigen, maakt Koopmans een onderscheid tussen nationale minderheden, inheemse volkeren en recente migranten. Waar Koopmans bijvoorbeeld anti-zwartepiet activisten verwijt nogal makkelijk raciale begrippen uit de Amerikaanse context te importeren naar Nederland zonder te rekening te houden met de specifieke lokale context hier, doet hij eigenlijk hetzelfde. Hij haalt het denken van Kymlicka aan (door Machteld Zee nog weggezet als een van de multiculturele idioten) die zijn werk baseert op de Canadese situatie met het onderscheid tussen de inheemse volkeren daar, nationale minderheden en de migranten. Deze inheemse volkeren en de nationale minderheden zouden lange wortels hebben in een taalkundige, culturele en politieke geschiedenis en op een geografische locatie. Dit in tegenstelling tot minderheidsgroepen die voortkomen uit recente migratie.
Behalve dat dit neerkomt op een pleidooi om burgers te behandelen op basis van de groep waartoe zij zouden behoren, is het onderscheid vrij lastig in de praktijk. Hoe lang moeten groepen die voortkomen uit recente migratie wachten, voordat ze wel aanspraken kunnen maken? Zelfs als die aanspraken volledig in overeenstemming zijn met de Nederlandse wet zoals de oproep tot gebed die Koopmans afwijst? Twee generaties, drie, vier?
En hoe zit het met groepen die te maken hebben met het Nederlandse koloniale verleden zoals Surinaamse, Antilliaanse en Indische Nederlanders? Hun politieke, taalkundige en culturele wortels gaan eeuwen terug; langer dan die van een provincie zoals Flevoland. En wat doen we met witte bekeerlingen tot islam die ook weigeren om handen te schudden of wel de boerka willen dragen? Behoren die tot welke cultuurgroep? Niettemin, volgens Koopmans komt het onderscheid tussen recente migranten enerzijds en inheemse volkeren en nationale minderheden anderzijds tegemoet aan het “intuïtieve rechtsgevoel van de meeste mensen”. Het is een frase die lijkt op een beroep op het gezond verstand. Dat wordt nogal eens gebruikt om zaken met elkaar te rijmen die bij nader inzien helemaal niet zo makkelijk te rijmen zijn.
De wereld volgens Koopmans
Bij dat laatste ligt ook de crux van Koopmans betoog. Het gaat er niet om dat een groot deel van zijn punten makkelijk te weerleggen is. Ook niet dat hij strooit met drogredenen en stromannen. Of dat zijn pleidooi geen enkele rekening houdt met machtsverhoudingen. Om te begrijpen waar het Koopmans om gaat moeten we de vraag stellen in welke wereld het mogelijk en voorstelbaar is wat Koopmans wil? Hij wil de Trumps en Wildersen van deze wereld geen kans geven, door de belangen van wat hij als de meerderheid ziet te beschermen. En dat kan, volgens Koopmans, in een wereld waar de belangen van de meerderheid zwaarder tellen dan die van de minderheden.
Het gaat in Koopmans verhaal erom de logica te scheppen waarmee de status quo gelegitimeerd kan worden en op basis waarvan bepaalde claims kunnen worden afgewezen en andere kunnen worden aanvaard. Het ‘historische gewoonterecht’ waar Koopmans zich op beroept bestaat niet, maar hij presenteert hier de logica die daaraan ten grondslag zou moeten liggen om op die manier concrete maatschappelijke verschijnselen te kunnen uitbannen als schendingen van de abstracte en nergens concreet gemaakte kernwaarden. Koopmans doet dit niet om Wilders of Trump te legitimeren, maar om hen juist de wind uit de zeilen nemen. Een redenering die we bijvoorbeeld ook bij Monasch zien. Zij maken daarbij een cruciale fout. De cultuurleer zoals Koopmans die hier presenteert is geen medicijn tegen Wilders. Het is juist de vruchtbare grond van waaruit de racistische ideologie van Fortuyn en Wilders heeft kunnen groeien.
De jaren negentig in een nationalistisch jasje
Koopmans pleidooi maakt deel uit van een lange traditie waarbij de mensheid niet langer ingedeeld wordt in biologisch bepaalde rassen, maar in culturele blokken. Ongelijkheid staat centraal. Er zijn inherente, onherleidbare verschillen tussen individuen en ook tussen groepen mensen. Hoe weten we dat mensen onder één groep geschaard kunnen worden? Dat doen we op basis van ideeën over biologische rassen, gender, religie, etniciteit en natie die meestal door elkaar heen lopen. Al deze groepen krijgen hun specifieke stereotype kenmerken met ieder eigen en voor- en nadelen. De ongelijkheid is, in eerste instantie, niet aangeboren, maar gemaakt. En daarom zou het dan ook logisch of zelfs legitiem zijn om onderscheid te maken.
We vinden deze manier van denken al terug in de jaren zeventig in de beraadslagingen over de integratie van etnische minderheden waarbij zogeheten ‘culturele verworvenheden’ verdedigd en beschermd moesten worden, in het allochtonenbeleid met de kunstmatige indeling tussen witte geautochtoniseerde en niet-witte geallochtoniseerde Nederlanders, in de ideeën van Bolkestein over de onverenigbaarheid van democratie en islam en in het integratiebeleid van Asscher met zijn nadruk op het internaliseren van de Nederlandse kernwaarden.
De politieke elite hanteerde in de jaren negentig een technocratisch en pacificerend perspectief: integratie werd een individuele verantwoordelijkheid van de migrant die zich moest aanpassen. Het beleid was gericht op het voorkomen van conflicten en het bewaren van de sociale vrede. Het gedachtegoed van Fortuyn was een radicalisering ervan en dat van Wilders weer een radicalisering daarvan. Hun gedachtegoed kon aanslaan omdat de cultuurleer er al lang was, migratie was al een belangrijk punt voor de kiezer en Marokkaanse Nederlanders stonden al onderaan de etnische hiërarchieën in Nederland. Fortuyn en Wilders wisten de cultuurleer te overladen met een populistisch sausje. Ze maakten immigratie en integratie weer tot politieke thema’s juist om de status quo binnen de witte meerderheid te veranderen.
Koopmans gaat in zijn redenering terug naar de jaren negentig met zijn nadruk op het behoud van de sociale vrede, het idee dat het hier om intuïtie en gewoonterecht gaat in plaats van om politieke beslissingen en het idee dat er iets verdedigd moet worden tegenover een groep die we kenmerken als outsiders. Zij het dat hij veel nadrukkelijker pleit voor een beroep op wit etno-nationalisme in een wereld die veel gepolariseerder is dan destijds.
Het construeren van grenzen
Cultuur als homogeen blok en driver van menselijk gedrag bestaat niet. We hebben wel politici, opiniemakers en wetenschappers die anderen vertellen wat cultuur is, hoe mensen zich moeten herkennen als deelgenoot van die cultuur en hoe mensen zich dienovereenkomstig zouden moeten gedragen.
Als Koopmans stelt dat culturele meerderheden ‘in principe’ het recht hebben hun eigen taal en cultuur te beschermen ‘zolang ze de elementaire mensenrechten van anderen daarmee niet schenden’ zegt hij inhoudelijk niets anders dan Bolkestein, Janmaat, Fortuyn, Scheffer, Balkenende of Wilders. Het gaat om het scheppen van de mythe van een meerderheidscultuur ten opzichte van groepen die men als minderheid aanwijst. Het enige verschil is hoever men hierin gaat. Koopmans gaat daar niet echt op in behalve dan met een verwijzing naar de elementaire mensenrechten, maar die zijn niet eenduidig en soms in strijd met elkaar. Dit gaat de Wildersen en Trumps dus niet stoppen, het legitimeert hen juist dat een hoogleraar sociologie dit opschrijft. De dagen van de pseudowetenschappelijke rassenleer mogen dan wel zo goed als voorbij zijn, die van de cultuurleer beleeft hoogtijdagen.
L.S.
Meneer Koopmans had er even het aloude handboek op na kunnen slaan, heel eenvoudig, op
http://www.dbnl.org/tekst/door036mode01_01/door036mode01_01_0006.php
Wederom mooi werk, Martijn!
MVGR-
V.
en ook nog: http://www.dbnl.org/tekst/door036mode01_01/door036mode01_01_0010.php
Martij, je bent me net iets te vriendelijk of braaf ver Koopmasn’ “intuïtieve rechtsgevoel van de meeste mensen.”
Dat ligt niet zo dicht dicht bij “common sense” of gezond verstand”, want tussen zijn (weten, kennen) en moeten (moraal, ethiek) bestaat een groot verschil.
Koopmans’ omschrijving komt veel dichter bij het “gesundes Volksempfinden” —bij dat gevoel wat we bij kennis en ethiek een niet al te grote rol mogen geven, al was het maar om voor de hand liggende historische redenen. Die kennen we allemaal heel goed en we mogen dus gewoon stellen dat Koopmans “fout is. Het f-woord is echt niet ver weg meer wanneer iemand schrijft zoals Koopmand dat doet, hoezeer hij er ook een modern sausje overheen giet. Zie verder https://nl.wikipedia.org/wiki/Gesundes_Volksempfinden
Groet,
V.
Foei. Nog eens, zonder spelfouten en met wat extra’s. Spijt me dat ik het nog een keer moet doen, maar ach, het late uur… Hoe dan ook, het volgende is beter gesteld en van mij mag de moderator hier mijn vorig commentaar weghalen; graag, zelfs. Welaan dan:
Martijn,
je bent me net iets te vriendelijk of braaf over Koopmans’ “intuïtieve rechtsgevoel van de meeste mensen.” Dat ligt niet zo dicht dicht bij “common sense” of “gezond verstand” —want tussen zijn (weten, kennen) en moeten (moraal, ethiek) bestaat een groot verschil.
Koopmans’ omschrijving komt veel dichter bij het “gesundes Volksempfinden” —bij dàt gevoel wat we bij kennis en ethiek een niet al te grote rol mogen geven, al was het maar om voor de hand liggende historische redenen. Die kennen we allemaal heel goed.
We mogen wat mij betreft best stellen dat Koopmans “fout” is.
Het f-woord is heus niet ver weg wanneer iemand schrijft zoals Koopmans doet, hoe ‘modern’ [ahem] het dunne sausje is dat hij er overheen giet.
Zie verder https://nl.wikipedia.org/wiki/Gesundes_Volksempfinden
Mocht iemand aanstoot nemen aan wat ik hier stel dan wel goede redenen hebben om het niet over fascisten te hebben wanneer we over dit soort volk [sic!] spreken, dan lees ik het straks graag in de commentaren hier.
MVGR
V.