Integratieserie Deel 2 – De paradoxen van het integratiebeleid
Integratie en paradoxen
In de integratieserie ga ik in op de uitgangspunten en uitvoering van het integratiebeleid in de afgelopen 40 jaar. Waar het hier om gaat, en dit is mijn argument in deze blogserie, is dat het integratiebeleid in Nederland in feite zes dingen doet die draaien om het beschermen van een witte, christelijk-seculiere dominantie:
- Integratiebeleid markeert de populatie van Nederland als geheel én markeert en selecteert subcategorieën. De belangrijkste, maar minst vaak besproken in het beleid, is de categorie witte, christelijk-seculiere categorie mensen.
- Het maakt de witte, christelijk-seculiere, zogeheten autochtone bevolkingsdeel, als onaantastbare norm en uitgangspunt zonder expliciet te maken wat dit dan is (in plaats daarvan aangeduid als culturele verworvenheden of kernwaarden). Hierdoor ontstaat een sociale hiërarchie met de zogenaamde autochtonen bovenaan.
- Het beschrijft de wereld als onderverdeeld in ontologisch verschillende en duidelijk van elkaar te onderscheiden culturen, nationale ‘stammen’ met een eigen intrinsieke kern (cultuur, etnische identiteit, volksaard).
- Het benadrukt botsende verschillen tussen die groepen uitgedrukt in cultuur, etniciteit, afkomst en herkomst, religie en uiterlijkheden en dat over verschillende generaties heen
- Het zijn de outsiders (aangeduid als nieuwkomers, migranten, moslims) die hun vermeende verschillen moeten opgeven en zo dichterbij de witte christelijk-seculiere normen moeten komen.
- De zogeheten nieuwkomers moeten dus assimileren terwijl hun anders-zijn voor een deel als onoverbrugbaar wordt gezien en dat moeten ze doen in een norm die niet expliciet is aangeven.
In dit deel 2, geef ik een korte geschiedenis van het integratiebeleid dat we in ongeveer drie delen kunnen indelen: etnische minderheden model, integratiebeleid, integratie nieuwe stijl. Het laat goed zien hoe integratie eigenlijk een vlottend begrip is zonder doelstellingen en met vage criteria maar wel met flinke gevolgen!
Integratiemodellen
Jaren ’80: etnische minderheden model.
Migranten zijn minderheden in een achterstandssituatie door een optelsom van culturele en sociaal-economische kwesties. Hier ging het vooral om het bestrijden van sociaal-economische achterstanden en emancipatie langs etnisch-culturele lijnen. Daarbij treedt meteen een paradox op: we willen dat u bij ons hoort, en daarom scheren we hele groepen over één of een paar kammen en leggen we specifieke eisen op.
Die paradox is eigenlijk een uiting twee ideeën die voortdurend terugkomen: enerzijds een meer sociaal-economische kansen lijn waar de nadruk vooral ligt op sociaal-economische gelijkwaardigheid en anderzijds een lijn die meer assimilatie benadrukt. We zullen zien dat in de jaren hiervan assimilatie steeds nadrukkelijker op de voorgrond komt.
Jaren ’90: Naar een integratiebeleid
In de jaren ’90 komt en een integratiebeleid op gang dat voor de sociaal-economische participatie en individuele zelfredzaamheid van de migrant als burger (in plaats van emancipatie van minderheden). De term migrant is daarbij, door hen aan te duiden als allochtoon, opgerekt tot de tweede generatie. Daarmee wordt ook die bovengenoemde paradox opgerekt: ook de jongeren die hier geboren zijn krijgen specifieke kaders opgelegd vanwege generaliserende en soms ronduit stereotype ideeën over hun identiteit, afkomst en cultuur.
Opvallend is dat daarbij het bestrijden van discriminatie in het onderwijs, op de huizenmarkt en arbeidsmarkt nooit onderdeel van het integratiebeleid is geworden terwijl dat de participatie toch aantoonbaar beperkt. Het integratiebeleid is zo ook een sterker eenzijdig en daarmee een assimilatiebeleid aan het worden.
Tegelijkertijd zien we onder moslims, want dat is de groep waar het ook al in de jaren ’90 steeds meer over gaat, dat men zich veel nadrukkelijker richt op nederland als het land van hun toekomst van dat van hun kinderen. Hoe moslim te zijn in de Nederlandse samenleving is een vraag die in allerlei kringen steeds nadrukkelijker opkomt eind jaren negentig en waarbij ook een jongere generatie bestuurders en predikers het voortouw neemt.
Jaren ’00: Nieuwe Stijl
Mede door invloedrijke stemmen als Paul Scheffer en Pim Fortuyn zien we dat in de vroege jaren 2000 een nieuwe benadering komt: Integratiebeleid Nieuw Stijl. Het gaat dan steeds sterker om actief burgerschap: dat je ingezetene bent en hier geboren bent en dus burger bent is niet genoeg: als persoon met een migratieachtergrond moet je actief burgerschap laten zien.
Dit heeft gevolgen voor de antwoorden op de vraag: hoe goed integreren moslims? Door de tijd heen en dus ook verschillende generaties, zijn onderworpen aan verschillende integratiemodellen met een verschillende nadruk op sociaal-economische gelijkheid, emancipatie en assimilatie. Dus waar antwoorden ze dan eigenlijk op. Daar speelt nog mee dat, zoals de commissie Blok al in 2004 vaststelde, er zijn nooit duidelijke doelstellingen gegeven voor integratiebeleid. Dus op basis van welke criteria stellen we deze vraag dan?
Integratie: doelen en criteria
Dit geeft al aan dat er iets bijzonders is met dat integratiebeleid. En dat wordt nog helderder wanneer we kijken naar criteria die vaak in onderzoek worden aangeroepen: arbeidsmarktparticipatie, opleidingsniveau, en contact met anderen buiten de eigen groep. Over de tijd heen zien we dat deze cijfers sterk verbeteren naar mate de verblijfsduur van de groep migranten en hun nazaten. En als we bijvoorbeeld een vergelijking maken tussen 1e en 2e generatie dan zien we een enorme sprong die de tweede generatie heeft gemaakt op de arbeidsmarkt en onderwijs.
Het gaat best goed of zelfs heel goed zou je kunnen stellen. Zeker als je ziet hoe moslims zich hebben ingevoegd in het Nederlandse systeem van onderwijs en van religie: de infrastructuur van gebedshuizen en islamitische scholen geheel binnen dat Nederlandse systeem is best indrukwekkend te noemen en groeit gestaag door. Maar, en hier zien we een nieuwe paradox optreden, dit laatste (dus het invoegen van moslims als moslims) wordt met name door mensen die assimilatie voorstaan niet gewaardeerd: islam en assimilatie passen volgens hen niet of slechts heel beperkt bij elkaar.
Dit alles leidde in 2006 al tot een verzuchting bij integratie-onderzoekers Entzinger en Dourleijn: terwijl de integratie gestaag voortgaat en de verschillende bevolkingsgroepen naar elkaar toegroeien (met vooral mensen met een migratieachtergrond die opschuiven naar de dominante witte autochtone groep) is de beeldvorming, mede door het politieke debat, over elkaar negatiever geworden. Men groeit naar elkaar toe, maar de kloof wordt groter. Dat lijkt de laatste jaren niet beter geworden: de discriminatie tegen moslims op arbeidsmarkt en in andere maatschappelijke sectoren blijft hoog evenals de agressie tegen individuen op straat en tegen voorzieningen en instituties van moslims.
Sterker nog, de grootste partij in parlement en in de regeringscoalitie heeft de facto als speerpunt in haar programma het ontnemen van de burgerrechten van moslims. En ook in de huidige coalities kunnen we racistische uitspraken jegens moslims terugvinden bij BBB en VVD waarbij grote groepen moslims over 1 kam worden geschoren en hen problemen worden toegeschreven alsof die inherent zijn aan hun identiteit (integratieprobleem, antisemitisme).
De paradoxen van het integratiebeleid
Met andere woorden we hebben twee steeds sterker wordende paradoxen rondom heel dat integratiebeleid.
- U moet hetzelfde worden, hetzelfde niveau bereiken als ‘wij’: dus benoemen we wij u als ‘anders’, iemand die (nog) onaangepast is ongeacht wat u doet maar om wie u bent en waar u vandaan komt;
- Ondanks paradox 1 slagen moslims en anderen met een migratie-achtergrond er in om de verschillen die er natuurlijk ook zijn te overbruggen, terwijl de ervaren kloof juist steeds groter wordt.
Integratie is hier eigenlijk een leeg begrip dat wordt ingevuld door voortdurend relaties te leggen met het vermeende anders en vreemd zijn van moslims, of dat nu om islamitische huwelijken gaat, antisemitisme, radicalisering, sociale cohesie en parallelle samenleving, criminaliteit, enzovoorts.
Integratie is daarmee in feite een manier om moslims te problematiseren op basis van ideeën over culturele en religieuze kenmerken die hen worden toegeschreven op een generaliserende en stereotyperende manier aan de hand van gebeurtenissen die worden gebruikt om een morele paniek te scheppen. Bijvoorbeeld het antisemitisme van de rellen in Amsterdam. Hoewel daar zeker wel uitingen van antisemitisme een rol spelen weten we eigenlijk niet om hoeveel mensen het gaat en hoeveel er nu specifiek vanuit antisemitisch oogmerk te werk gingen. Maar dat maakt niet uit: de hele moslimgemeenschap wordt nu geproblematiseerd alsof antisemitisme een intrinsiek gegeven is of zelfs in de genen zit, in tegenstelling dan tot witte christelijke of seculiere burgers.
De constructie van moslims als integratieprobleem
Moslims tot een integratieprobleem maken komt dan eigenlijk neer op het voortdurend toeschrijven van allerlei culturele, democratische, sociale tekorten aan moslims die intrinsiek verbonden zouden zijn met islam (een stereotypering) en waartoe moslims zich moeten verhouden.
En dat laatste doet men ook: allerlei uitingen vanuit de moslimgemeenschappen laten voortdurend de wil zien om erbij te behoren, te laten zien dat men geïntegreerd is (terwijl de eisen die worden opgelegd niet eens helder zijn of duidelijk met twee maten meten) en dat men respectabele participerende burgers zijn. Het is een doodlopende weg want zij zijn niet degenen die bepalen wanneer iemand geïntegreerd is.
In het volgende deel: wit christelijk-seculier privilege