Op naar een kritische benadering van het paradigma van radicalisering
Inleidende lezing tijdens de boekpresentatie van Radicalization in Belgium and the Netherlands – Critical perspectives on violence and security (Bloomsbury, 2019) 12 juni jongstleden.
Mede namens Nadia Fadil en Francesco Ragazzi heet ik u van harte welkom op de presentatie van ons boek Radicalization in Belgium and the Netherlands – Critical perspectives on violence and security (Bloomsbury, 2019). In mijn lezing zal ik in hoofdlijnen diverse aspecten uit onze bundel belichten, in het bijzonder drie punten: de relatie tussen religie, risico en radicalisering; de relatie tussen overheid, surveillance en samenwerking, en de relatie tussen ethiek, onderzoek en politiek.
Radicalisering: waar hebben we het over?
Als je, als gemeente, politie, AIVD, OM, politicus, wetenschapper, journalist, op zoek gaat naar tekenen van het risico op radicalisering in deze samenleving, waar ga je dan kijken? Ga je naar de rijke villawijken in Wassenaar, naar het wat slaperige dorpje Eerde op het Brabantse platteland, ga je naar plaatsen met een hoog aantal PVV stemmers? De kans is groot dat het antwoord geen van de bovenstaande is. Immers, het idee dat er sowieso zoiets bestaat als radicalisering is in Nederland vooral beperkt geweest tot islam of meer bijzonder in de jaren negentig tot politieke islam en na 2001 tot salafisme. Maar je kunt niet eenduidig zien aan de buitenkant van mensen of ze moslim zijn of de politieke islam of het salafisme volgen. Met andere woorden, je zult in de populatie moslims moeten gaan kijken naar signalen die wijzen op het risico van radicalisering. En dus zul je moeten vaststellen wie moslim is en wie niet en met welke slag moslims je denkt te maken te hebben. Daarvoor kijk je naar namen, afkomst, uiterlijke kenmerken en specifieke gedragingen. Begrijp me niet verkeerd: het vaststellen of iemand wel of niet radicaliseert is echt ingewikkelder dan dit. Maar dit is wel de basis: je pikt de moslims eruit en kijkt wie een risico is als radicaal of het risico loopt te radicaliseren.
Deze, inderdaad wat ongenuanceerde, constatering is één van de ideeën die Nadia Fadil, Francesco Ragazzi en mij geleid hebben tot het samenstellen van een boek dat een kritische analyse biedt van de ideeën over radicalisering in België en Nederland. Nadia Fadil nam het initiatief en uit gesprekken tussen Nadia Fadil en mij, uit onze betrokkenheid, onze eigen kennis en ervaring op basis van ons werk over en met islam en moslims in Europa én met de vaststelling dat een dergelijk boek er simpelweg nog niet was in 2015, zijn we begonnen met het bij elkaar brengen van mensen. Eerst met een seminar in Amsterdam in 2016 waarbij Francesco Ragazzi ons versterkte en vervolgens met een seminar in Leuven in 2017 om uiteindelijk te resulteren in deze bundel.
Kritische reflectie en het verschuiven van de focus
Met deze bundel proberen we de geografische focus van het academische debat over radicalisering, dat erg gericht is op de Anglo-Saksische wereld, iets te verschuiven naar de Lage Landen. Én we willen met dit boek het belang benadrukken van gefundeerde kritische reflectie op begrippen, paradigma’s en de posities van academici. Voor Annelies Moors en mij is dit boek onderdeel van het door NWO gefinancierde project ‘Forces that Bind and/or Divide’, dat zich richt op de vraag hoe moslims zich in het publieke debat na 1989 manifesteren. Kort na de start van dit project besloten de onderzoekers zich op radicalisering te richten: de bedoeling was onze nogal brede focus in te perken. Maar, we werden, zoals Annelies vorige week uitlegde in een stuk op de site van de UvA, overvallen door hoe sterk beleid, wetenschap en het publieke debat gedomineerd werden door dit begrip: “Als onderzoeker word je dan ingehaald door maatschappelijke ontwikkelingen die je niet kunt negeren en waar je je toe moet verhouden. Reflectie is dan nodig”, stelde Annelies terecht..
De bundel is, zo stellen we in onze inleiding, een experiment voor een meer complexe en kritische benadering van het radicaliseringskader in politiek, beleid, debat en wetenschap. We zien daarbij het begrip radicalisering als een zogeheten ‘floating signifier’: een leeg en betwist concept dat in verschillende contexten en in de handen van verschillende mensen ook verschillende invullingen en betekenissen krijgt. De bijdragen in dit boek laten zien hoe het radicaliseringskader is geïntroduceerd, hoe het zich heeft ontwikkeld en verspreid en hoe het vertaald is in verschillende domeinen: overheden, academici, sociaal werk, religieuze predikers en civil society in België en Nederland. We gaan niet zozeer in op de vraag hoe effectief en efficiënt anti-radicaliseringsbeleid is, maar we onderwerpen de vertogen, het beleid en de praktijken en hun effecten aan een kritische blik. Zo sluiten we aan bij soortgelijke kritische studies van onder meer Arun Kundnani, Baker-Beall, Heath-Kelly en Jarvis, maar dan niet gericht op de anglo-saksische wereld, maar op de Lage Landen.
Dit heeft vooral te maken met de voortrekkersrol die de Nederlandse overheid gespeeld heeft in het vormen van het radicaliseringskader en de verspreiding ervan, de wisselwerking tussen België en Nederland in de vorm van expertise, politieke vertogen en de taal. Het boek bevat daarbij niet alleen bijdragen die naar het Vlaamse en Nederlandse niveau kijken, maar we bezien ook het niveau van de EU, gemeenten en lokaal sociaal werk. Er wordt niet alleen gekeken naar de vertogen over moslims, maar we kijken ook naar de bijdragen van moslims zelf aan het anti-radicaliseringsbeleid en naar de consequenties voor hen, in het bijzonder voor diegenen die direct het object zijn van dat beleid. We kijken niet alleen naar beleid en het debat over radicalisering onder politici, maar ook naar de academische wereld en meer in het bijzonder naar processen van vertaling van de radicaliseringsvertogen tussen de academie en het beleid.
Het is hier niet de plaats om alle bijdragen inhoudelijk voor het voetlicht te brengen, maar wil ik toch inzoomen op enkele centrale punten die in de verschillende bijdragen terugkeren. Deze zijn het best samen te vatten op drie punten: de relatie tussen religie, risico en radicalisering; de relatie tussen overheid, surveillance en samenwerking, en de relatie tussen ethiek, onderzoek en politiek.
1. De relatie tussen risico, religie en radicalisering
Radicaliseringsparadigma’s kenmerken zich een door de relatie die wordt gelegd tussen ideeën over veiligheidsrisico’s, religie (islam) en geweld. Deze relatie komt wellicht het best tot uiting in het volgende citaat uit het jaarverslag van de BVD over 2001, op pagina 16, dat u ook kunt terugvinden in de bijdrage van Rik Coolsaet in onze bundel:
Niet eerder is zo concreet zichtbaar geworden dat extreme godsdienstige opvattingen bij delen van de moslimgemeenschap ook risico’s met zich meebrengen op het vlak van radicalisering en terrorisme. Deze risico’s bestaan naast andersoortige veiligheidsproblemen, zoals polarisatie tussen bevolkingsgroepen of voortzetting van geïmporteerde conflicten. Omgekeerd hebben terrorisme en radicalisme ook een schadelijk effect op de beeldvorming en acceptatie van de islam in Nederland en daarmee op het integratieproces. Dit noopt tot bijzondere aandacht voor anti-integratieve tendensen. Voorkomen moet worden dat Nederlandse ingezetenen zich inlaten met politiek-islamitisch geïnspireerde geweldsactiviteiten elders of zelfs hier te lande.
We moeten dit citaat zien in het licht van de aanslagen van 9/11, maar er is meer dan dat. De relatie die hier wordt gelegd tussen ‘extreme godsdienstige opvattingen bij delen van de moslimgemeenschap’, ‘risico’s op het vlak van radicalisering en terrorisme’ en ‘bijzondere aandacht voor anti-integratieve tendensen’ komt niet uit de lucht vallen. Er is in het Nederlandse beleid en debat vanaf de jaren ’70 een steeds nadrukkelijkere relatie tussen in het bijzonder islam, integratie en gevaar. Het idee dat moslims aanslagen zouden kunnen plegen en/of ze zouden goedkeuren op basis van islam, is al aanwezig op meerdere manieren voor 9/11. Na 9/11, en dat zien we ook aan het citaat, lijkt er een sterker gevoel van urgentie te zijn ontstaan dat samenvalt met de opkomst van een meer confronterende en racialiserende en nationalistische stijl van politiek bedrijven door mensen als Fortuyn, Verdonk, Wilders, maar ook meer mainstreampartijen zoals VVD en CDA.
Deze nadruk op risico is belangrijk, want het vormt de verbindende factor tussen religie (ic islam) en radicalisering. Want hoewel alles en iedereen een potentieel risico is in een risico-samenleving, zijn de risico inschattingen niet evenredig verdeeld. Uiteindelijk in een anti-radicaliseringsbeleid zijn het moslims die of een risico zijn voor de veiligheid of het risico lopen gerekruteerd te worden. Zoals Iman Lechkar laat zien in haar hoofdstuk over bekeerlingen en radicaliteit, wordt het vraagstuk wie op welke manier wordt geviseerd als radicaal mede bepaald door etnische én religieuze achtergrond. Tegelijkertijd zou het een incorrecte versimpeling zijn om hier een moslim vs niet-moslim tegenstelling van te maken. Hoewel de idee dat anti-radicaliseringsbeleid dat op de eerste plaats moslims in het algemeen en zogeheten salafisten in het bijzonder viseert, een absolute scheiding suggereert tussen moslims en anderen, is niets minder waar.
Moslims zijn actieve spelers in vormgeven en uitvoeren van anti-radicalisering, soms op basis van individuele expertise, soms op basis van het hebben van een achterban en een gezaghebbende vertrouwenspositie en, net als vele anderen, vanuit een wens om politiek geweld te voorspellen en te voorkomen en vaak ook, opnieuw als bij vele anderen, uit financiële overwegingen. En, zoals Mieke Groeninck laat zien bijvoorbeeld voor de Brusselse islamitische gemeenschappen, zijn er ook onder moslims de nodige debatten over wat radicalisering is, wat de oorzaken zijn, enzovoorts. Floris Vermeulen en Ineke Roex hebben voor Antwerpen laten zien hoe de overheid ook probeert lokale gemeenschappen bij de bestrijding en voorkoming van radicalisering te betrekken.
Maar de eerder genoemde quote van de BVD laat ook een bewustzijn zien, althans in kringen van de BVD, over het risico van stigmatisering. Een risico dat zou ontstaan door de acties van gewelddadige extremisten, maar zo zou de BVD en diens opvolger de AIVD later ook stellen, ook het beleid over islam heeft mogelijke stigmatiserende effecten. Die stigmatiserende effecten zouden dan weer kunnen leiden tot grieven, uitsluiting en van daaruit weer mogelijk geweld. Opnieuw worden moslims hier in feite in twee groepen verdeeld: degenen die het risico lopen te radicaliseren en degenen die het risico zijn. Overigens, waar de AIVD lange tijd zeer consequent is geweest in de waarschuwingen tegen stigmatiserende effecten van het islamdebat en van het anti-radicaliseringsbeleid vernemen we daar de laatste jaren niet heel veel meer van en wordt er in de verdere uitwerking van het beleid nauwelijks aandacht aan besteed.
2. Overheid, surveillance en samenwerking
Het denken in termen van risico is niet uniek voor anti-radicaliseringsbeleid, maar een kenmerk van veel hedendaagse neoliberale Europese samenlevingen. In een risicosamenleving worden bestuurlijke problemen voorgesteld in termen van potentiële schade en waarschijnlijke gevolgen. Een bestuur dat zich daarom richt op risico’s is, zo leert de literatuur ons, vooral gericht op het benadrukken van veiligheid en heeft een preoccupatie met onveiligheid: alles heeft een risico en niets is zeker. Ericson en Haggerty laten in het boek Policing the risk society (1997) daarbij zien hoe een bestuur dat gericht is op risico een onstilbare honger heeft aan kennis voor preventie. En nieuwe kennis levert inzicht in nieuwe risico’s en zo kunnen we doorgaan. In deze risico logica moeten risico’s opgespoord en zichtbaar worden gemaakt om vervolgens de risico’s te kunnen minimaliseren (maar uitsluiten doen we nooit!).
Tegelijkertijd zorgt een beroep op veiligheid ook voor de regel van de uitzondering op de regel. Een beroep op terrorisme en veiligheid legitimeert uitzonderlijke maatregelen die langzaam maar zeker staand beleid worden. De radicaal, de risico-factor op zich, is niet de zelfregulerende burger, maar één die aangepakt en bestreden moet worden. De terrorisme wetgeving wordt aangepast, maar ook de toepassing ervan verschuift, zoals Beatrice de Graaf laat zien, van straffen achteraf naar preventie van terrorisme. Er worden wetten gemaakt die deels specifiek een uitwerking hebben op bepaalde bevolkingsgroepen om wie zij zijn, niet alleen om wat ze doen.
Dit roept ook de vraag op hoe bepaalde groepen een stem en aanwezigheid kunnen claimen in het publieke debat. Hoe ingewikkeld dat is zien we bijvoorbeeld in de bijdrage van Jaafar Alloul over de stem van de Syriëgangers die enerzijds kritiek uitoefenen op het gangbare debat over islam en radicalisering. Terwijl ze, anderzijds, in dat al bestaande debat ook geïnstrumentaliseerd worden om maatregelen te legitimeren. Tegelijkertijd, zo laat ik zien in mijn eigen bijdrage, is precies ook de surveillance van moslims, het debat over islam en radicalisering een belangrijke inspiratiebron van dergelijke militante groepen om zich als radicaal en afwijkend te presenteren. Dat doen ze niet alleen ten opzichte van de samenleving als geheel maar ook ten opzichte van de verschillende moslimgemeenschappen. Het zijn vervolgens weer die onderlinge spanningen die zij mede scheppen, die voor veel andere moslims de inspiratie vormen om wel mee te werken aan anti-radicalisering. Maar voor weer anderen juist ook om zich te verzetten tegen racisme en tegen haat in brede zin.
Eén van de inzichten die dit boek oplevert is hoe de overheid haar aanpak van radicalisering gedecentraliseerd heeft. Dit betekent ook dat de toepassing van het anti-radicaliseringsbeleid allesbehalve een eenduidige zaak is. Allerlei instanties, van jeugd en kindzorg tot onderwijs tot projecten voor moeders tot kunst tot islamitische organisaties worden ingezet voor anti-radicalisering, mede gefinancierd vanuit anti-radicaliseringsgelden en soms zonder dat de betrokken burgers dit weten. Dit kan dan ook nog eens per gemeente flink verschillen. Ik noemde net ook al de organisaties van moslims, maar denk aan allerlei lokale instanties waarbij een key issue vaak is het vertrouwen tussen lokale autoriteiten en zogeheten front-line workers zoals Francesco Ragazzi en Lili-Ann de Jongh laten zien. Deze instanties registreren, monitoren de risico’s en zijn doorgeefluik van signalen. Tegelijkertijd geeft de overheid daarmee ook een deel van de regie uit handen en dwingt burgers en civil society om zelf deels die regie te voeren. Daarbij komen ingewikkelde processen van onderhandeling, het bewaken van vertrouwen en gecompliceerde afwegingen bij kijken van sociaal werk (Silke Jaminé en Nadia Fadil), gemeenten (Vermeulen en Roex, Ragazzi en De Jong), islamitische organisaties en gezagdragers (Groeninck).
3. Onderzoek, ethiek en politiek
Het moge helder zijn dat een kritische reflectie op het begrippenapparaat in onderzoek, op de kennisvergaring en -verspreiding op basis van wetenschappelijk onderzoek en op de relatie tussen maatschappelijke machtsstructuren en kennis, altijd noodzakelijk is voor academische onderzoekers. Juist in een tijd waarin racisme en in het bijzonder ook anti-moslim racisme of islamofobie in beleid en debat zich in sterke mate zichtbaar en genormaliseerd manifesteren, is dit nog eens extra noodzakelijk. Dat is lastig want het onderzoek in Nederland, zo laten Nadia Fadil en ik zien, ook naar radicalisering, kenmerkt zich door een sterke verwevenheid tussen beleid en onderzoek. Dit komt door een sterke traditie van beleidsonderzoek en allerlei formele en informele netwerken die er zijn. Dat levert overigens ook het nodige op, zoals een sterke genuanceerde input in het anti-radicaliseringsbeleid door verschillende wetenschappers, maar het brengt ook problemen met zich mee. In hoeverre wordt de academie een verlengstuk van de surveillance van de overheid? Vraagstukken zijn typisch als waar radicalisering door wordt veroorzaakt, hoe de aanpak effectiever en efficiënter kan, maar veel minder waar komt dit idee vandaan, hoe werkt het en waarom is dit zo’n sterk paradigma en hoe werkt die kracht? En hoe verhoudt dit beleid zich tot grondrechten en tot de verschillende uitingsvormen van racisme? Een kritische reflectie brengt ook met zich mee dat we andere vragen moeten gaan stellen zoals Didier Bigo in zijn reflectie op onze reflectie stelt: niet zozeer waarom radicaliseren mensen, maar misschien eerder waarom radicaliseren ze niet? Of hoe komen mensen er toe geweld af te wijzen, zich te verzetten tegen racisme en tegen propaganda en indoctrinatie van verschillende kanten?
Met name Annelies Moors laat in haar bijdrage zien hoe sterk dit radicaliseringsparadigma is en hoe lastig het kan zijn voor onderzoekers om dat te ontwijken. Maar uit haar bijdrage, de casus die ze beschrijft, blijkt nog wat anders. Namelijk dat het voor onderzoekers die moslim zijn nog lastiger is: zij lopen het risico dat hun identiteit en religiositeit onder het vergrootglas worden gelegd en geproblematiseerd en zij zijn dan ook kwetsbaarder voor beschuldigingen dat ze vooringenomen te werk gaan dan anderen.
Een andere reden om kritisch te zijn op de rol en positie van academici in relatie tot het radicaliseringsparadigma, is omdat het bestrijden van radicalisering, terrorisme allerlei pre-emptieve maatregelen legitimeert zoals ook Roex en Vermeulen laten zien, die grote groepen in de bevolking met name moslims, onder surveillance en verdenking brengt. De pre-emptieve maatregelen, de spanning die er ontstaat met grondrechten in het bestrijden van radicalisering, zorgen er mede voor, zo stelt Paul Silverstein in de slotbijdrage, dat de overheid met het bestrijden van radicalisering die radicalisering zelf produceert. En niet als neveneffect van het beleid, maar in het hart van de overheid zelf.
Een begin van een kritisch gesprek
Het radicaliseringsparadigma is een sterk paradigma in wetenschap, in politiek en in het publieke debat. En dat is het al enige tijd. Een kritische benadering werd dan ook hoog tijd zouden we kunnen stellen en hopelijk is onze bundel met al die mooie bijdragen uit verschillende disciplines een begin van een langer pittig gesprek. En dat gaat we nu eerst doen met een panel, maar voordat we daar naar toe gaan, eerst mijn dank aan de collega’s die mijns inziens mooie en belangrijke stukken hebben geschreven in het boek en er mede toe bijgedragen hebben dat we een mooie bundel hebben. En natuurlijk, grote dank aan mijn collega’s Nadia Fadil en Francesco Ragazzi, voor hun altijd kritische, altijd collegiale en prettige wijze van samenwerken. Behalve zeer deskundig en betrokken zijn ze beiden ook zeer prettige mensen om mee te werken. Daarom, en in het bijzonder ook aan Nadia die echt de trekker is geweest van het project: dank!
Dit boek en de bijeenkomst zijn mede onderdeel van het door NWO gefinancierde onderzoeksprogramma Forces that bind and/or divide van de afdeling antropologie van de Universiteit van Amsterdam. De avond wordt georganiseerd in samenwerking met Amsterdam Amsterdam Centre for Middle Eastern Studies (ACMES).
Verkrijgbaar in hardback en e-book formaat:
Radicalization in Belgium and the Netherlands – Critical Perspectives on Violence and SecurityEditor(s): Nadia Fadil, Francesco Ragazzi, Martijn de Koning
Inhoudsopgave boek
Introduction. Radicalization: Tracing the Trajectory of an “empty signifier” in the Low Lands
Nadia Fadil, Martijn de Koning & Francesco Ragazzi
Part I: The circulations of a contested concept
Radicalization. The origins and limits of a contested concept
Rik Coolsaet
Turning ‘radicalization’ into science. Ambivalent translations into the Dutch(speaking) academic field
Nadia Fadil & Martijn de Koning
Considering internal debates on “radicalism” within the Brussels’ Islamic community
Mieke Groeninck
Part II: De/Radicalization policies on the ground
Foreign fighters on trial. Sentencing risk, 2013-2017
Beatrice de Graaf
Pre-emptive measures against radicalization and local partnerships in Antwerp
Ineke Roex & Floris Vermeulen
Countering Radicalization: Hijacking Trust? Dilemmas of Street-Level Bureaucrats in The Netherlands
Francesco Ragazzi & Lili-Anne de Jongh
(De-)radicalization as a negotiated practice. An ethnographic case study in Flanders
Silke Jaminé & Nadia Fadil
Part III: De/Radicalization and its effects
Routinisation and Mobilisation of Injustice: How to live in a regime of surveillance
Martijn de Koning
Can the ‘Muhajir’ Speak? European Syria Fighters & the Digital Un/Making of Home
Jaafar Alloul
No escape: the force of the security frame in academia and beyond
Annelies Moors
Conclusions
From convert to radical: making critique illegible
Iman Lechkar
The maze of radicalization: justification and professional interests
Didier Bigo
Afterword
Afterword: A De/Radicalised Future
Paul Silverstein
Reviews
“”This tightly organized and superbly edited volume on radicalization reveals the development, application, and effects of the term’s post 9/11 adoption in the Netherlands (its point of origin) and Belgium. The book offers a compelling analysis of a key political term for our times, one with broad applicability and implication well beyond Northern Europe. An exemplary analysis for anyone interested in critical security studies, contemporary political and critical theory, and European studies.”” – David Theo Goldberg, Director and Distinguished Professor, University of California,
“”A superb collection of critical scholarship that powerfully locates the origins of today’s ‘age of radicalisation’ in discursive shifts in the Netherlands and Belgium over the last twenty years.” – Arun Kundnani, Visiting Assistant Professor, New York University — Steinhardt,
“”In a world increasingly defined, and divided, by a naïve and interested opposition between ‘democratic citizens’ and ‘radical terrorists,’ this collection interrogates the assumptions that sustain this opposition while providing concrete insight into the histories and politics of de/radicalization in the Netherlands and Belgium. It will be an essential point of departure for scholars and policymakers in the field for years to come.”” – Elizabeth Shakman Hurd, Professor, Northwestern University.