Ruimte voor openbaarheid, religie en diversiteit: Gebed, stilte en scholen
Wat is een openbare school en wat maakt een openbare school openbaar? Religie is daarbij een cruciaal en ingewikkeld vraagstuk in diverse landen. Dit zien we nu ook weer in de discussies naar aanleiding van de het verzoek van de leerlingen van het Leidsche Rijn College in Utrecht om een eigen gebedsruimte. Eén van de eerste keren dat een gebedsruimte op een (openbare) school een maatschappelijke kwestie werd, was in 1999. Toen verzochten twee meiden uit 5 havo van het Amsterdamse Calandlyceum om in hun pauze een lokaal te mogen gebruiken voor het gebed. De meiden vroegen daarbij niet om een collectieve maatregel: een gezamenlijk gebed aan het begin van de dag bijvoorbeeld, maar om de mogelijkheid individueel te voldoen aan wat zij zagen als een religieuze plicht, een praktische invulling van die plicht (dan hoef je de gebeden niet ‘in te halen’) en als teken van erkenning:
“Een moslim kan in principe overal bidden, het enige dat we willen is een plaats waar we even alleen kunnen zijn.”
En:
“Ze houden nooit rekening met ons. Leraren eten tijdens de ramadan voor onze neus. En met kerst hebben we altijd feestjes, maar met het suikerfeest, de afsluiting van de ramadan niets.”
De directeur wees op de scheiding kerk – staat die verankerd zou zijn in de Grondwet (dat is niet zo) en stelde:
“Het is een kenmerk van een openbare school dat niet aan geloofsbelijdenis wordt gedaan. En wij moeten een grens trekken. Wij bieden onderwijs en voelen ons niet geroepen allerlei uitingen te ondersteunen, daar bestaan bijzondere scholen voor.” En: “’Een leerling is geen individu, maar een deel van deze scholengemeenschap en moet zich daarnaar gedragen.”
De rector van het lyceum had dat nog niet eerder zo scherp gesteld, sterker nog, onder de vorige rector kreeg een leerling wel toestemming na een dergelijk verzoek. Het is een goed voorbeeld van het gegeven dat het openbare karakter van een school niet vaststaat, maar juist telkens opnieuw wordt ingevuld. In dit geval met een ruimte voor gebed en rust als inzet waarbij het belijden van een godsdienst wordt voorgesteld als iets dat strijdig zou zijn met het openbare karakter. Maar dan wel specifiek het belijden van de islamitische godsdienst want:
“Wij ontkomen er niet aan dat Nederland is georganiseerd rond de christelijke feestdagen en we hebben nu eenmaal een christelijke jaartelling. Maar we vieren geen religieus kerstfeest.”
Het christelijke wordt hier gehandhaafd als norm, maar ontdaan van een religieuze definitie. In deze discussie werd vervolgens volledig voorbijgegaan aan de andere inzet van deze twee leerlingen: de strijd om inclusie, erkenning en tolerantie. Daarbij wordt eveneens voorbij gegaan aan de plek van religie in het openbaar onderwijs. Het is namelijk niet zo dat het openbaar onderwijs niet aan religie doet. Binnen reguliere schooltijden mag zelfs godsdienstig of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs gegeven worden als de ouders dat vragen. Het openbare schoolbestuur is dan overigens niet verantwoordelijk voor de inhoud van dat onderwijs. En ook op het Leidsche Rijn college zien we dat religie, ic islam, wel degelijk ook een plek heeft. Zo hield de school afgelopen week haar eigen iftar waarbij samen delen, samen praten en saamhorigheid centraal werden gesteld.
Inclusie en de herdefiniëring van het christendom
Naar aanleiding van de discussie over het Caland Lyceum destijds kwam het college voor de rechten van de mens (toen cie. Gelijke behandeling) met de uitspraak dat de school niet verplicht kan worden gesteld om een dergelijke ruimte ter beschikking kan te stellen en het bidden niet mag verbieden. Uit de verschillende reacties in die tijd blijkt dat sommige scholen graag pragmatisch om willen gaan met vragen over gebed en anderen zich beroepen op het principe van de scheiding kerk – staat dat belangrijk zou zijn voor openbaar onderwijs (maar eigenlijk toen relatief recent als zodanig gezien werd). Zo stelde de rector van het Calandlyceum in Rotterdam:
“We hebben hier zoveel nationaliteiten rondlopen, ik zou het niet van deze wereld vinden om geen rekening te houden met hun geloofsbeleving. Leerlingen hebben nog nooit gevraagd om een lokaal om te bidden, maar we zouden het geen probleem vinden. Wel zouden we het kenbaar maken, zodat leerlingen met een andere religieuze achtergrond weten dat voor hen die ruimte er ook is. Voor ons betekent openbaar onderwijs dat we respect hebben voor iedereen. Daarom hebben we voor het suikerfeest aan het einde van de ramadan de schoolonderzoeken uitgesteld. Kerstmis is bij ons geen christelijk feest maar een multi-cultureel ‘eindejaarsfeest’ met internationale hapjes en muziek. Omdat een aantal islamitische leerlingen dan vast vanwege de ramadan, hebben we voor hen een apart lokaal ingericht waar ze een film kunnen bekijken.”
De directeur van het Stedelijke College in Zoetermeer daarentegen:
“Ik ben het met het Amsterdamse Calandlyceum eens: het gaat om een principiele kwestie. Het geven van gelegenheid voor godsdienstbeoefening, ook al is het een leegstaand lokaal, behoort niet tot ons takenpakket. Nee, dat is niet uit angst voor escalatie. Het is gewoon niet onze core business. Vindt u dat star? Het dragen van een kruisje, sterretje of hoofddoekje staan we toe. Dat zijn ook uitingen van religie. Maar daarmee loop je elkaar niet voor de voeten. Ik vind dat onze school over het bidden op school ook een standpunt moet innemen, ik ga dat deze week agenderen in het bestuur en de medezeggenschapsraad. Want wie bidden toestaat, zet een trend. Wij vieren wel kerstmis op school, maar daar zit geen religieus aspect in. We hebben een bijeenkomst met een kerstontbijt en een optreden van de docentenband.”
Ook hier zien we de herdefiniëring van het christendom, maar in verschillende context. In het eerste geval met “rekening houden” met “geloofsbeleving” en in het andere geval “gelegenheid voor godsdienstbeoefening” buiten de deur houden terwijl het dragen van een kruis, ster of hoofddoek wordt gezien als uitingen van religie en opvallend genoeg niet als “godsdienstbeoefening”.
Gebedsruimte als een seculiere ruimte?
In 2015 haalde de zaak van een docent op een Rijswijkse school het nieuws (veel van de kwesties worden overigens nooit een nieuwsitem). Een docent, moslim, wilde in de pauze graag bidden uit het zicht van de leerlingen. Dat was tegen de zin van het Rijswijks Lyceum:
“Als openbare school vinden wij dat religieuze uitingen privé zijn en privé uitgeoefend moeten worden. Een docent die per se in het schoolgebouw wil bidden past niet bij die opvatting.”
Hier doet zich ook een interessante kwestie voor. Volgens sommigen betekent de seculiere mores religie een privézaak is. De praktijk van deze docent zette dat op scherp. Immers, wat is precies de grens tussen publiek en privé? Privé is dat dan uit het zicht? Of ‘achter de voordeur’ zoals je vaak in deze discussies hoort? Of in bepaalde openbare ruimtes wel en in andere niet? Of gewoon helemaal niet in een ruimte die we als openbaar aanmerken? Hier zijn verschillende opvattingen over zoals we ook hierboven al zagen. De docent wilde juist niet in het openbaar bidden in een openbare school (hier zijn als het ware twee betekenissen van de term ‘openbaar’ aan het werk) en dus trok hij zich terug voor het gebed. Een optimale seculiere houding zou je kunnen stellen. De docent stelde overigens dat hij niet om een aparte vaste ruimte had gevraagd en tegelijkertijd stelde school dat er geen bidverbod was.
In die zaak beriep de school zich ook op het pluriforme karakter van de school:
“We willen als openbare school (…) geen gebedsruimtes of iets dergelijks inrichten. Al is het maar omdat onze school vele verschillende geloven en levensovertuigingen (en opvattingen daarover) telt.”
Dit laatste komt ook terug in wat op het moment de meest in het oog springende casus is: het Leidsche Rijn College in Utrecht. Leerlingen van deze school zijn een petitie gestart voor een gebedsruimte:
“Al jaren is er vraag naar een gebedsruimte op het Leidsche Rijn College, dat gebruikt kan worden door iedere leerling en leraar, ongeacht hun geloofsovertuiging.
Na de uitbreiding van de school was hier ruimte voor, echter zijn verzoeken afgewezen met het excuus dat het LRC een openbare school is dat neutraal wil blijven. Toch hebben wij als leerlingen gehoopt dat LRC ook een school is dat staat voor inclusiviteit en zo is de school ook geïntroduceerd voor ons. Een gebedsruimte gaat overigens niet in tegenstrijd met de neutraliteit van de school, omdat niemand verplicht is hier gebruik van te maken.
Met deze petitie hopen wij te tonen dat een groot deel van de leerlingen van het Leidsche Rijn College wensen voor een gebedsruimte en vinden dat deze er ook toe behoort tot het creëren van een inclusieve, comfortabele school voor iedere leerling en leraar.”
Hier zien we juist dat het pluriforme karakter van de school wordt gebruikt als argument om wél een gebedsruimte te faciliteren mede met het oog op het beleid voor inclusie en diversiteit. In de vlog van Nourdeen Wildeman komt dit (en andere zaken) ook terug:
Ook hier gaat het de leerlingen niet alleen om een ruimte voor een religieus ritueel voor iedereen, maar ook ruimte voor de leerling en leraar. De lokale wethouder en de rector lijken daarbij de lijn van het College voor de Rechten van de Mens aan te houden:
“In een recente nieuwsbrief schrijft de rector: ‘Wij zijn een openbare school en geen gebedshuis.’ Reden voor de fractie van Denk, Bij1 en Student & Starter om de zaak politiek te maken. Donderdag vroegen zij onderwijswethouder Eelco Eerenberg hoe hij tegen de zaak aankijkt.
Die liet weten de lijn van het schoolbestuur te volgen. ,,Vanwege het karakter van het openbaar onderwijs is het zo dat er enige neutraliteit betracht moet worden. Ja, er mag gebeden worden, maar er is geen recht op gebedsruimte.”
Het neerzetten van (met name) islamitische praktijken als tegengesteld aan het openbare karakter, zorgt ervoor dat de discussie gaat over neutraliteit en wat dat dan is. Opnieuw: geen vaststaande definitie maar iets dat met name ingevuld wordt naar aanleiding van discussies over religie in de openbare ruimte en dan in het bijzonder islam. Deze inkadering zorgt ervoor dat de discussie over inclusie eigenlijk naar de achtergrond verdwijnt.
Angst voor groepjes moslims
Met name in de meer recente kwesties speelt nog wat anders: de angst voor moslims bij elkaar. Zo lezen we in een recent artikel in het NRC dat de koepelorganisatie voor openbaar onderwijs VOS/ABB (dat overigens een aardig overzicht biedt van de ‘baaierd aan meningen‘) stelt:
“Bij sommige directeuren heerst de angst voor kleine moskeetjes in scholen.”
Het advies van de VOS/ABB is overigens:
“Op basis hiervan vindt VOS/ABB dat het vanuit het karakter van het openbaar onderwijs niet zou misstaan om op enige wijze gehoor te geven aan het verzoek om een gebedsruimte. Bijvoorbeeld door het aanwijzen/inrichten van een algemene stilteruimte die door alle leerlingen en personeelsleden (ongeacht levensovertuiging of godsdienst) te gebruiken is voor een moment van bezinning. Door te kiezen voor een algemene stilteruimte laat de openbare school geen voorkeur blijken ten opzichte van een specifieke godsdienst of levensovertuiging, wat in lijn is met de uitgangspunten en de kernwaarden van het openbaar onderwijs (gelijkwaardigheid, vrijheid en ontmoeting).
Dit is nadrukkelijk een advies van VOS/ABB, dus niet een gebod. Een verzoek om een gebedsruimte is een kwestie die de openbare school in goed overleg met de betrokkenen kan bespreken.”
Maar het gaat me hier even om “kleine moskeetjes”. Hier zit meer achter. Enkele jaren terug toen ik een kwestie hierover volgde stelde een schooldirectie dat ze vreesden dat een gebedsruimte een broeinest van radicalisering zou worden, dat het zou leiden tot segregatie, tot sociale druk op leerlingen om religieus gedrag te vertonen en dat ze niet goed wisten wat er zou gebeuren in zo’n ruimte. Dit is een type argument dat echt alleen gebruikt wordt ten opzichte van moslims. Dit type constructies van moslims als mogelijk risico vermengt zich met de constructie waarbij religieuze uitingen tegenover een openbaar karakter wordt gesteld. Deze laatste constructie gaat gepaard met een culturalisering van het christendom (waardoor deze niet meer tegenover dat openbare karakter staat en in feite doorgaat als traditionele norm) en een definitie van ongewenste religie die steeds meer bepaald wordt door overgeneraliserende en stereotype ideeën over islam en moslims.
Openbaar als vlottend begrip
In de meer accommoderende benaderingen, zien we vaak dat een ruimte ter beschikking wordt gesteld die dan stilteruimte gaat heten. Soms leidt dat opnieuw tot problemen als blijkt dat het vooral moslims zijn die er gebruik van maken. Het idee van de stilteruimte kan gezien worden als een nog verdere aanpassing aan de seculiere mores dan die van de Rijswijkse docent uit 2015 of die van de petitie op het Leidsche Rijn College. Hier wordt religie apart gezet in een openbare ruimte maar zonder een expliciet religieuze connotatie. Natuurlijk weet iedereen dat daar gebeden wordt, maar dat is dan (voor deze scholen) niet per se een aantasting van het openbare karakter want het gebed mag immers niet verhinderd worden. Voor anderen is ook dat teveel of zelfs een voorbeeld van sluipende islamisering van de samenleving door islamisten.
Hoewel een discussie over de plek van religie in het openbaar onderwijs een volstrekt legitieme discussie is, zien we in de afgelopen 24 jaar dus dat deze discussie vooral over de hoofden van moslimleerlingen heen gevoerd worden waarbij enerzijds het christendom als een soort culturele norm verborgen wordt en de islam als religie die op gespannen voet staat met het openbare karakter. De islam moet dan geherdefinieerd worden (door van bepaalde zaken een soort symbool te maken) of geweerd worden of pragmatisch geïncorporeerd te worden. De verhouding religie / seculier staat daarbij niet vast, maar wordt telkens opnieuw ingevuld waarbij islam soms wordt ingesloten, soms wordt uitgesloten en waarbij soms een tussenvorm wordt ook gekozen; ook op het Leidsche Rijn College.