Gestapelde Discriminatie, Vertrouwen en Politiek – Twee Onderzoeken
Een belangrijk kenmerk van discriminatie is dat deze gestapeld is: mensen worden vaak niet binnen één veld (bijvoorbeeld onderwijs) gediscrimineerd maar in meerdere velden (onderwijs, arbeidsmarkt, huizenmarkt, zorg, enzovoorts). Afgelopen weken zijn er twee rapporten verschenen over discriminatie in Nederland die beiden laten zien hoe wijd verbreid discriminatie is en hoe deze reikwijdte leidt tot een opeenstapeling van ervaringen met discriminatie.
Vertrouwen en gestapelde discriminatie
De Staatscommissie tegen Racisme en Discriminatie kwam op 21 maart met hun onderzoek ‘Keer op Keer. Inzichten in gestapelde discriminatie ervaringen in Nederland en Europa.’ De Staatscommissie vroeg Niels Spierings en Lex Thijssen van de Radboud Universiteit een achtergrondstudie uit te voeren en cumulatieve discriminatie in kaart te brengen.
Uit een eerder onderzoek bleek ook al dat wanneer het gaat om publieke dienstverlening door de overheid de stapeling van discriminatie een probleem is. Het ‘Keer op Keer’-rapport richt zich op aard, omvang en effecten van gestapelde discriminatie, vanuit een intersectioneel perspectief.
De belangrijkste bevindingen uit het ‘Keer op Keer’-rapport zijn:
- De ervaringen met discriminatie zijn geen losstaande geïsoleerde incidenten. De gebeurtenissen stapelen zich op gedurende iemands levensloop: werk, contact met de overheidsinstanties, onderweg, winkelen, uitgaan.
- Het is met name die stapeling die ingrijpende negatieve gevolgen heeft voor het welzijn en vertrouwen van burgers. Naarmate de stapeling sterker is, nemen maatschappelijke betrokkenheid en vertrouwen in de politiek en overheid af.
- Deze stapeling wordt nog te weinig (h)erkend in beleid én onderzoek.
- Op Europees niveau zien we dat deze stapeling in Nederland vaker voorkomt dan in andere Europese landen.
- In het bijzonder mannen met een Noord-Afrikaanse achtergrond ondervinden de gevolgen.
De Staatscommissie roept op om meer aandacht te besteden de stapeling van discriminatie en de gevolgen die het heeft voor mensen.
Moslimdiscriminatie
De stapeling van discriminatie zien we ook terug in het Nationaal onderzoek Moslimdiscriminatie dat in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken is uitgevoerd door Regioplan en European Research Centre on Migration and Ethnic Relations (ERCOMER) van de Universiteit Utrecht. De onderzoekers concluderen, niet voor het eerst, dat discriminatie van moslims een wijdverbreid en hardnekkig verschijnsel is dat niet uit losse incidenten bestaat maar een patroon vormt. De ervaringen met discriminatie doen zich voor in vrijwel alle onderzochte domeinen van het dagelijks leven: onderwijs, werk, zorg, overheid. Soms gaat het om verbaal en fysiek geweld, maar vaker om alledaagse subtiele vormen van uitsluiting, maar ook om allerlei regels en processen die specifiek (maar niet exclusief) nadelig uitpakken voor moslims zoals racial profiling bij controles, problemen in de toegang tot zorg en werk, procedures en afspraken die niet aansluiten bij de religieuze praxis van grote groepen moslims. De discriminatie is daarbij is genormaliseerd dat het ook door het doelwit van de discriminatie vaak niet eens herkend wordt.
Het onderzoek is gebaseerd op een literatuurstudie, focusgroepen en levensloopinterviews. De literatuurstudie is wat mager en lijkt vooral meer kwantitatief georiënteerde studies te bevatten. Er vonden meerdere ontwerpsessies plaats met zogeheten stakeholders, maar het is onduidelijk of en hoe deze het design van dit onderzoek hebben kunnen versterken. Net als bij het onderzoek van de Staatscommissie zien we dat deze ervaringen met discriminatie leiden tot een opgelegde vervreemding van de samenleving waarbij het vertrouwen in overheid, politiek en samenleving wordt uitgehold en waarin moslims telkens door een hoepel moeten springen om te bewijzen dat ze, in de ogen van die overheid, politiek en samenleving, ‘goede’ moslims zijn. De onderzoekers komen tot gelijkaardige aanbevelingen als de Staatscommissie; de overeenkomsten laten goed zien hoe lastig het is om een daadwerkelijk krachtig anti-discriminatiebeleid te krijgen:
- Er moet erkenning komen voor het probleem. Met name de overheid moet hier stappen zetten.
- Aanpak dient zich niet alleen te richten op individueel gedrag en incidenten. We zien dan juist dat er weer wat van moslims verwacht wordt bij die aanpak: ze moeten weerbaar worden en misstanden in de ‘eigen’ groep aanpakken. Nee, de aanpak moet zich richten op macht en structuren; op het systemische karakter van maatschappelijke ongelijkheid.
- In die aanpak moeten moslims actief betrokken worden: nu staat men vooral op het menu maar zit men niet aan tafel.
- Net zoals antisemitisme, homofobie en seksisme om specifieke interventies vragen, geldt dat ook voor moslimdiscriminatie.
Politisering van discriminatie
Hoewel beide onderzoeken institutionele discriminatie nadrukkelijk meenemen in hun rapport, gaat het in veel gevallen om individuele ervaringen met vormen van discriminatie gedurende interacties met andere individuen. Dat is niet zo raar, heel veel van de directe (al dan niet subtiele) vormen van discriminatie, doen zich daar voor. Niettemin, die politieke context is er wel. Het zou zomaar eens kunnen verklaren waarom moslims aangeven onderzoeksmoe te zijn zoals Ewoud Butter stelt op Republiek Allochtonië. Het verklaart mogelijk ook waarom beide onderzoeken, net als zovele andere, ervoor pleiten dat het probleem erkend moet worden.
En, zoals met name het rapport van de Staatscommissie goed laat zien: de (opeenstapeling van) discriminatie heeft politieke gevolgen want het vermindert het vertrouwen in instituties. Om helder te krijgen wat hier speelt kunnen we een onderscheid maken tussen betrouwbaarheid (reliability) en vertrouwenswaardigheid (trustworthiness). Een betrouwbare overheid maakt nog geen vertrouwenswaardige overheid, zoals ik elders al stelde in een stuk over vertrouwen in relatie tot islam en het lokale bestuur. Een overheid die aantoonbaar discrimineert (zoals DUO, de Belastingdienst, Marechaussee) is daarmee niet zo vertrouwenswaardig. Een regering die rust op een partij die eerder een pleidooi heeft gedaan voor een etnische zuivering (‘minder minder’) en die er naar streeft moslims hun basisrechten te ontnemen, is niet vertrouwenswaardig.
De racistische uitlatingen van mensen als Caroline van der Plas, Jurgen Nobel en Mona Keijzer (naast die van zo ongeveer alle PVV-ers) dringen door tot in het dagelijks leven en dragen daarmee bij aan de gestapelde discriminatie. Deze analyse missen we eigenlijk in beide rapporten, maar is wel belangrijk want de aanpak van discriminatie rust uiteindelijk op politieke wil daartoe en de politieke beslissingen die daaruit volgen.