Etnische registratie als (on)zingeving
Etnische registratie van criminelen dient vooral om de tweedeling autochtoon-allochtoon te bestendigen, geeft slechts een schijn van verklaring waarom de dingen gebeuren en laat zien dat de PvdA dezelfde uitgangspunten deelt (maar niet de stijl) als de PVV.
De geest is (weer) uit de fles. Voor diegene die denkt dat Van der Horst met haar pleidooi voor etnische registratie van criminelen taboe doorbrekend is; dit onderwerp heeft al een zeer lange geschiedenis. In 2004 was er een voorstel om huiselijk geweld (mede) te registreren op basis van etnische herkomst, 10 jaar geleden een voorstel van WODC om de etnische afkomst van verdachten te registreren en dan laten we de praktijk binnen justitiële kringen om toch stiekem de etnische herkomst te registreren (op basis van ‘vreemde’ achternamen bijvoorbeeld) nog maar even zitten. Ook het feit dat er al een onderzoek is geweest naar achtergrondkenmerken van personen die door de politie als verdachten zijn geregistreerd en waarvan u hier het resultaat kunt lezen, laten we maar even zitten.
Uit dat rapport (LET OP: het gaat hier om verdachten) komt naar voren dat er, in vergelijking met autochtone Nederlanders, onder allochtone Nederlanders (in het bijzonder Turkse en Marokkaanse Nederlanders) een buitenproportioneel aantal mensen is dat in aanraking is gekomen met de politie. Dat zal u niet verrassen, aangezien dat dat ook de heersende beeldvorming lijkt te zijn. Dit lijkt de noodzaak van het etnisch registreren te benadrukken; het feit dat 2/3 van de verdachten autochtone Nederlanders zijn doet daar op zich niets aan af. Toch zijn er op basis van die statistieken ook al enkele vraagtekens te stellen bij die etnische registratie. Immers kijken we naar de Turkse en Marokkaanse Nederlanders dan zien we verschillen tussen de eerste generatie en tweede generaties, waarbij de tweede vaker wordt aangemerkt als verdachte dan de eerste. Er zijn (net als in alle andere groepen) grote verschillen tussen mannen en vrouwen (de laatsten worden minder vaak aangemerkt als verdachte) en daarnaast lijkt ook nog opleiding een belangrijke rol te spelen (schoolverlaters zonder diploma worden vaker als verdachte aangemerkt).
Er zijn dus diverse factoren zoals gender en opleiding die dwars door de ‘etnische’ component heen lopen, er misschien ook mee samenhangen maar dat hoeft niet. Nu was het bij huiselijk geweld zo dat etnische registratie wenselijk werd geacht om huiselijk geweld beter te kunnen bestrijden. Dat zal bij criminaliteit ook wel zo zijn, maar hoe kun je criminaliteit beter bestrijden door middel van etnische registratie als er andere factoren zijn die zo zwaar wegen? Met name het verschil tussen eerste en tweede generatie is daarbij opvallend. De tweede generatie is beter opgeleid, heeft vaker een baan enzovoorts; is dus op sociaal-economisch gebied beter geïntegreerd dan de eerste en heeft zich waarschijnlijk ook beter de culturele repertoires in dit land eigen gemaakt dan de eerste. Dit brengt een punt in beeld dat al vaker is gesteld: hoe sneller allochtone Nederlanders assimileren, hoe groter de kans dat ze de criminaliteit in gaan, volgens Bovenkerk en zoals Mieke Komen stelt:
Uit onderzoek blijkt dat Marokkanen zich sneller aan Nederland aanpassen dan andere groepen migranten. Ze zijn, meer dan bijvoorbeeld Turken, gericht op contacten met autochtone Nederlanders. De instroom van Marokkaanse jongeren is de afgelopen tien jaar verdubbeld. Turken verkeren vaker in eigen etnische kring en zijn minder progressief in hun opvattingen dan Marokkanen en autochtone Nederlanders. Anders dan Marokkanen vallen zij qua omvang nauwelijks op in de geregistreerde criminaliteit.”
AchterblijversVijandschap en gewelddadige conflicten lijken dus het vaakst voor te komen onder mensen die in cultureel opzicht meer op elkaar gaan lijken, in specifieke overgangsfasen waarin sociale verschillen tussen groepen mensen kleiner worden. “Juist doordat de positie van migranten ten opzichte van andere Nederlanders de afgelopen jaren is versterkt, raakt de achterhoede in het nauw gedreven”, legt Komen uit.
Deze achterblijvers bestaan uit jongeren afkomstig uit slechte sociaal-economische omstandigheden. Ze zijn vaak behept met een gering probleemoplossend vermogen, bijvoorbeeld door weinig scholing, slecht of nauwelijks onderwijs of een laag IQ. “Hun verwachtingen zijn gestegen, maar ze zijn niet in staat deze te verwezenlijken. Voor hen lijken verzet, vermogenscriminaliteit en zelfs geweld de enige manier om te reageren op hun weinig florissante situatie. Niet een gebrek aan integratie of assimilatie bevordert conflicten en hun oververtegenwoordiging in de politie- en
justitiestatistieken, maar een verkleining van machtsverschillen tussen autochtone en allochtone Nederlanders, gestegen verwachtingen en te weinig kansen om deze te realiseren”, stelt Komen.
Dit past bij een tendens die al eerder is vastgesteld, namelijk dat de ‘kutmarokkanen’ zich een repertoire hebben eigen gemaakt dat passend is bij de culturele veranderingen die zich in Nederland hebben voltrokken: toenemende nadruk op materieel gewin, nadruk op zelfverwezenlijking, assertiviteit en onafhankelijkheid. Een repertoire dat zij zich eigen hebben gemaakt en geordend op basis van hun beeldvorming over de Nederlandse samenleving en daarbij een onderstroom hebben opgepikt die vooral de negatieve kanten van die culturele verandering laat zien: nadruk op snel financieel succes, het zich toe-eigenen van respect als claim voor een eigen ruimte (bemoei je niet met mij), brutaliteit en autonomie.
Nogmaals wat registreer je dus bij etnische registratie en laat je je dan niet in de luren leggen? Nog een aspect dat van belang is is dat ‘etniciteit’ niet iets is dat grijpbaar is, etniciteit is manier van kijken naar en interpreteren van de realiteit om je heen. Dat geldt voor de jongeren die zich Marokkaan noemen en dat geldt voor de beleidsmakers en politici die hen Marokkaan noemen. Etniciteit is dus altijd een tweezijdig proces van zelfidentificatie en categorisering door anderen. Op die manier bestendigt etnische registratie dus eigenlijk dus het ‘bestaan’ van etnische groepen. Wat eveneens een rol speelt is dat het bij etnische registratie vooral gaat om ‘verschil’. Etnische registratie is alleen nuttig wanneer culturele verschillen (met autochtone Nederlanders) criminaliteit zouden verklaren; zoals we hierboven hebben gezien is dat best mogelijk maar er spelen andere factoren een rol die niet uit het oog mogen worden verloren. Dat zijn echter factoren die met de huidige Nederlandse samenleving te maken hebben. Etnische registratie dient hier alleen om etniciteit tot een hegemonisch begrip te maken waarbij het bij criminaliteit ‘common sense’ is om te wijzen naar de etnische achtergrond van verdachten op een zodanige manier dat we blind worden voor de culturele en sociaal-economische invloeden van andere repertoires zoals de mondiale jeugdcultuur en de gangbare culturele repertoires van autochtone Nederlanders. Net zoals bij de tegenwoordig veel gehoorde noodzaak om te benoemen wekt dit perspectief (dat ook weer laat zien dat etniciteit vooral een perspectief op de werkelijkheid is in plaats van een reëel bestaand ding) schijnzekerheid en dient het om de bestaande status quo met een tweedeling tussen allochtoon en autochtoon in stand te houden. Immers, iets zegt mij dat wanneer we vinden dat een etnische registratie bijdraagt aan het oplossen van criminaliteit dat daar ook etnisch-cultureel gevoelige programma’s bijhoren. Waarom zou je er immers aan beginnen? Maar iets zegt mij ook dat er niet gekeken zal worden of er voor autochtone Nederlanders ook een etnisch-cultureel gevoelig programma moet komen. Terwijl ook voor hen geldt dat cultuur een rol speelt bij criminaliteit (de vraag is immers niet óf, want cultuur speelt altijd een rol, maar hóe) en terwijl zij in de groep van de verdachten toch 2/3 van het totaal uitmaken (reken uit je winst).
Het voorstel voor etnische registratie put daarmee uit hetzelfde culturaliserende of in Schinkels’ termen culturistisch, discours dat ook een figuur als Wilders hanteert:
een uitsluiting op basis van culturele kenmerken. De zogenaamde verdedigers van het vrije woord drukken zich al te vaak in de rol van underdog, terwijl hun pleidooi voor integratie als eenzijdige culturele aanpassing allang dominant is. Die underdog-positie is een retorische truc waarmee iedere andere visie op integratie als ‘verouderd denken’ weggezet kan worden.
Een dergelijke retorische truc kunnen we ook zien wanneer zij stelt dat etnische registratie altijd in een negatief daglicht wordt gesteld (niet dus, zie hierboven) terwijl dat niet nodig is. Etniciteit en cultuur kunnen best samenhangen dus met criminaliteit (en cultuur doet dat zeker), maar dat geldt ook voor autochtonen en de Nederlandse culturele repertoires zijn ook van belang bij allochtonen in de criminaliteit. Dat laatste wordt buiten het zicht gehouden (ik herhaal het nog maar eens). Wat het pleidooi van Van der Horst ook laat zien, evenals de instemming van bijvoorbeeld Balkenende en Marcouch, is dat de Nederlandse politiek zich op hetzelfde vertoog bevindt als Wilders. Wilders had het de afgelopen week over twee Nederlanden:
Het Nederland van het kabinet is dat van de “waanzinnige klimaathysterie en de ontstuitbare islamisering”.
Het andere Nederland, “mijn Nederland”, zei hij, “is dat van de mensen die de rekening betalen en worden beroofd en bedreigd door islamitische straatterroristen.”
Hij zat er dus deels naast, aangezien het kabinet wel degelijk deels de analyse deelt van Wilders (maar zich minder specifiek op islam richt en er geen extreme consequenties aan verbindt). Misschien dat dit een reden is waarom partijen als de PvdA de PVV zo moeilijk kunnen bestrijden (ervan uitgaande dat ze dit nodig vinden) omdat ze deels dezelfde uitgangspunten delen en alleen hun stijl anders is?
1 Response
[…] onderzoeker Martijn de Koning die onderzoek doet naar Marokkaanse jongeren, past dit bij de tendens dat de jongeren zich […]