Reflectie op publieke sociaal-wetenschappelijke kennis
Logboek november 2002
Jawad: Wie denk je wel niet dat je bent? Jij zegt, ja ik weet, ik snap, ik snap wat je bedoelt. Nou, je weet helemaal niks! Jij hebt niet te maken met racisme! Mensen kijken niet raar naar jou als je een winkel binnenkomt! Mensen kijken je niet aan van, daar gaat weer een terrorist. Je weet niks! Misschien ben je nog wel erger dan al die racisten. Je bent maar een witte autochtoon die ons wil vertellen hoe de dingen in elkaar zitten en rommelt met ons hoofd!
1. Inleiding
Van 1999 tot en met 2005 heb ik als coördinator en begeleider gewerkt bij de huiswerkbegeleiding en andere sociaal-culturele activiteiten in moskee An Nour in Gouda. In die periode heb ik ook mijn onderzoek verricht naar de wijze waarop Marokkaans-Nederlandse jongeren in Gouda hun moslimidentiteit construeren. Jawad is één van mijn sleutelinformanten in de moskee. Hij doet bovenstaande uitspraken tijdens een verhitte discussie met enkele Marokkaans-Nederlandse collega’s van RCJ/Het Woonhuis (een jeugdhulpverleningsinstelling die samenwerkte met moskee An Nour) en mij over uitlatingen van Hirsi Ali. Hij en de andere Marokkaans-Nederlandse collega’s wilden van mij weten of ik het met hem eens was en aan wiens kant ik stond: de moslims of de Nederlanders. Ik stelde mij op het standpunt dat ik als coördinator en onderzoeker niet wil kiezen en eigenlijk ook vindt dat er geen keuze gemaakt hoeft te worden. Op het moment dat ik na herhaald aandringen expliciet weiger om een keuze te maken wordt Jawad boos.
Zijn uitbarsting komt op een moment dat het islamdebat in Nederland in volle hevigheid woedt. De aanslagen op 11 september 2001, de verkiezingscampagne met Pim Fortuyn (en zijn moord), de bedreigingen tegen Hirsi Ali en de aanslagen op Bali hebben de verhouding tussen moslims en niet-moslims op scherp gesteld. Begrippen als cultuur en identiteit hebben in een dergelijke situatie een politieke lading doordat ze gebruikt worden door politici, opinieleiders en religieuze leiders om mensen uit te sluiten of juist in te sluiten. Uit het fragment blijkt dat hij mij op verschillende manieren ziet als buitenstaander. Allereerst gaat het daarbij om de ervaringen die hij zou hebben en ik niet. Tegelijkertijd categoriseert Jawad mij als ‘witte autochtoon’. Jawad geeft aan dat hij mij wantrouwt en hij trekt in twijfel of ik eigenlijk wel enige kennis heb over het onderwerp van mijn onderzoek: de constructie van moslimidentiteit door Marokkaanse-Nederlandse jongens en meisjes in Gouda. De wijze waarop Jawad mij categoriseert levert informatie op over de ontwikkelingen in de onderzoeksgroep, maar roept ook vragen op over de geldigheid van het materiaal dat ik via mijn onderzoek produceer. Is de kennis die ik verzamel inderdaad beïnvloed door mijn aanwezigheid, het feit dat ik met hun ‘hoofd rommel’ en dus vanalles oproep? Is mijn kennis inderdaad beperkt of vertekend doordat ik niet te maken heb met racisme of doordat ik een witte autochtone Nederlander ben?
Omgekeerd komt het natuurlijk voor bijvoorbeeld in een reactie op het artikel van Linda Duits over Wilders’ vrouwonvriendelijkheid:
Wilders misbruikt vrouwen | DeJaap
Het is volgens mij algemeen bekend hoe ontstellend variabel menselijke interpretatie van zelfs de simpelste beelden, woorden en geluiden is. De historie staat bol van de gruwelijkste misdaden die als onschuldig verschil van mening begonnen. Wat geeft je in vredesnaam het idee dat je op een eenduidige manier naar een beladen filmpje als Fitna kunt kijken, en dat ‘wetenschap’ te noemen? Het is natuurlijk leuk om Wilders een hak te zetten, en net zoals elke politicus moeten ook zijn uitspraken zorgvuldig worden getoetst aan objectieve gegevens; maar mijn hemel zeg, doe het in het vervolg alsjeblieft daarmee en niet met zo’n gekleurde bril.
En ook in een recente discussie naar aanleiding van een stuk van Joep Smaling werd ze er weer fijntjes aan herinnerd:
Ultralinkse socioloog weigert weg te kijken | DeJaap
Als ik wel reageer, wordt dat gezien als genuanceerd willen theedrinken; als ik niet reageer, onttrek ik me aan het debat en trek in me terug in de ivoren toren. ‘Damned if you do, damned if you don’t’ noem je dat. Toen ik dit voorlegde aan mijn mederedactieleden, werd ik bedolven onder precies de bespotting die ik vreesde. Nuanceren is – zo werd mij uitgelegd –een manier van geïndoctrineerde, gesubsidieerde sociaalwetenschappers om feiten te negeren dan wel te ontkennen. Het is grachtengordel-correctheid van ideaaltypische oud-linkse wegkijksoosjologen die niet verder komen dan drie vierkante meter beschermde ruimte rondom de Universiteit van Amsterdam. Zijdelings werd ik beticht van het in het zadel houden van een religieus-orthodox patriarchaat; uiteindelijk werd ik vooral beschuldigd van arrogantie vanwege het claimen van moreel gelijk.
Het recente sharia-onderzoek uitgevoerd door Laurens Bakker e.a. was zo’n voorbeeld. Zowel de redactie als Geenstijl.nl, journalist Carel Brendel en diverse andere bloggers en reaguurders waren ervan overtuigd dat ik de onderzoeker was van het onderzoek en daarmee was het onderzoek per definitie niks: als salafistenknuffelaar, links, Radboud communist moest ik wel de waarheid wel verdoezelen. Dat niemand van hen ook maar de moeite nam om het ook eens aan mij te vroegen, doet er niet veel toe. In dit stuk ga ik in op het onbehagen ten opzichte van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, de (twijfels omtrent de) geldigheid ervan en de rol van wetenschappers.
2. Geldigheid van sociaal-wetenschappelijk onderzoek
De voorbeelden laten zien dat de vraag die Jawad aan mij stelde: ‘Wie denk je wel niet dat je bent? is van groot belang voor de geldigheid van antropologisch onderzoek en eigenlijk voor ieder sociaal-wetenschappelijk onderzoek. De vraag raakt namelijk niet alleen aan mijn positie en mijn eigen identiteit in het veld. De vraagt komt op in een situatie waarin Marokkaanse Nederlanders in de media en door politici in toenemende mate als moslims gecategoriseerd worden, waarbij steeds vaker een wij-zij discours de verhoudingen tussen moslims en niet-moslims bepaalt. In hoeverre is het materiaal dat is verzameld ook ingebed in dat discours? Is het construeren van een moslimidentiteit in 2005 (aan het einde van mijn onderzoek) nog wel hetzelfde proces als in 1999 (het begin van mijn onderzoek)? Heeft de centrale vraag van het onderzoek (hoe construeren Marokkaans-Nederlandse jongens en meisjes in Gouda hun moslimidentiteit?) nog wel dezelfde betekenis in deze snel veranderende omstandigheden? Al deze zaken kunnen van invloed zijn op de geldigheid van het onderzoek omdat ze gevolgen hebben voor de mate waarin gegevens, begrippen, beschrijvingen en analyses een goede weergave vormen van de sociale werkelijkheid van de onderzoeksgroep.
The truths are held to be certain, settled, and independent of context or formulation. Especially since Thomas Kuhn’s classic The Structure of Scientific Revolutions, however, this presumption has been widely treated with skepticism or rejected. Even those who disagree with particulars of Kuhn’s argument mostly recognize the importance of his central point: that “truths” are formulated and stabilized within scientific paradigms that allow for the “normal science” of effective testing of propositions and elaboration of theories, but that revolutionary breakthroughs in science often derive from growing recognition of contradictions and aporias within these paradigms, which in turn they shatter and replace.[4] This is not an argument against truth or for an anything goes relativism. But it is an argument for seeing science as a historical process, always open-ended in ways large as well as small. And this in turn is an argument for a more democratic vision of science, one in which possession of current “truths” is less of a trump card for certified experts to play in relation to lay people.
Social scientists engaging public questions need to offer truth. If scholarly knowledge has no authority, if it doesn’t provide good reasons to believe that some courses of action are better than others, or riskier, or less reliable, then it doesn’t have a distinctive value. But the authority of scholarly knowledge isn’t and can’t be perfect. Science is, after all, in large part a process of learning from errors, not just a process of accumulating truths. And especially in social science, truths are often highly contextual and conditional, predictions of what is more or less likely under certain circumstances, not statements of absolute and unvarying causal relationships. Social scientists bring real knowledge, but inevitably incomplete knowledge. The truths of social science are, moreover, graspable in different ways. They have to be communicated and this always means rendering them in ways that foreground certain aspects more than others, that illuminate some dimensions and leave others in the shadows. Knowledge is part of culture, not easily and fully abstractable from the rest of culture. But it is partly through the effort to communicate knowledge to non-specialists that researchers (like teachers) see new implications of what they know, new dimensions to issues they thought they understood fully, and sometimes limits to their own grasp of what they thought were established truths.
De oude positie waarbij de onderzoeker als het ware onzichtbaar was gedurende het onderzoek en zijn/haar objectieve resultaat presenteert als de waarheid, wordt binnen het etnografisch onderzoek bijna niet meer aangehangen. Er is nu meer aandacht voor subjectiviteit, de interactie met de onderzochten, machtsprocessen en de context waarbinnen het onderzoek plaatsvindt, met veel kritische aandacht voor de waarheidsclaim van de onderzoeker. De vraag daarbij is onder meer of datgene wat de onderzoeker laat zien niet een weerspiegeling is van zijn/haar achtergrond en wereldbeeld.
Reflectie kan gezien worden als een extra middel om de betrouwbaarheid van de onderzoeksgegevens te toetsen en de geldigheid ervan te verhogen. Vaak staat in een dergelijke reflectie de onderzoeker centraal. Het gaat om de bewuste en onbewuste motieven en achtergronden van de onderzoeker. Daarmee is deze zelfreflexiviteit niet meer dan een poging om de onderzoeker als objectieve wetenschapper boven het onderzoeksveld uit te tillen. In de oude objectief-positivistische onderzoekstraditie stond de onderzoeker onzichtbaar buiten het veld van onderzoek. In de kwalitatieve en reflexieve traditie wordt de onderzoeker zichtbaar. De eenzijdige focus op de onderzoeker verhult echter dat kwalitatief onderzoek een relationeel proces is: de onderzoeker gaat een relatie aan met de onderzoeksgroep en is daar slechts één van de spelers. Het moet gaan om een reflectie op de relatie tussen de onderzoeker en onderzochten en niet (alleen) om reflectie op de onderzoeker. Deze reflectie is noodzakelijk om processen te analyseren die van invloed zijn op het onderzoeksmateriaal zoals insluiting en uitsluiting, veranderingen en bredere maatschappelijke omstandigheden.
Reflectie is derhalve belangrijk, maar daarmee is nog niet aangetoond hoe reflectie een bijdrage kan leveren aan de analyse en daarmee aan de geldigheid van het onderzoek. Geldigheid heeft betrekking op de overeenstemming van de bevindingen in het onderzoek met de werkelijkheid. Zeker met betrekking tot etnografisch onderzoek zijn er de nodige vraagtekens te plaatsen of geldiger resultaten worden bereikt in vergelijking met meer positivistische onderzoeken, terwijl er ook onderzoekers zijn die beweren dat juist etnografisch onderzoek de meest geldige gegevens oplevert. Dit is niet de plaats om te beslissen wat nu de meest geldige methode is, wel zijn er met betrekking tot kwalitatief onderzoek enkele uitdagingen als het gaat om geldigheid. Wanneer met geldigheid bedoeld wordt dat de onderzoeker de werkelijkheid juist representeert, dan spelen in onderzoek dat over langere tijd plaatsvindt veranderingen een cruciale rol. Zo kunnen er veranderingen optreden in de betekenis van bepaalde begrippen (zoals identiteit) en kunnen respondenten in het onderzoek ook veranderen (zeker in het geval van jongeren). De kleine setting waarin een kwalitatief onderzoeker zich begeeft, bemoeilijkt ook het vertalen van de onderzoeksresultaten naar bredere populaties. Niettemin blijft geldigheid naar mijn mening een belangrijke zaak voor kwalitatief onderzoek.
Het vaststellen van de geldigheid van onderzoeksresultaten in mijn onderzoek betekent niet dat het gaat om het vaststellen van de geldigheid van één centraal discours in de constructie van een moslimidentiteit, of om het vaststellen of de opvattingen over moslimidentiteit in overeenstemming zijn met een normatieve islam en Nederlandse cultuur, maar om het creëren van een plausibele representatie van de verschillende manieren waarop jongeren (in mijn onderzoek althans) zoeken naar een ‘zuivere’ islam.
3. In het veld
Het verrichten van veldwerk betekent dat een onderzoeker een relatie aangaat met mensen uit de onderzoeksgroep en deelgenoot wordt van processen die zich in die groep afspelen en van allerlei lokale, nationale en internationale ontwikkelingen die daar een rol bij spelen. Een onderzoeker kan zich daar niet aan onttrekken, maar dit dient deze zichtbaar te maken om op die manier verantwoording af te leggen over het onderzoeksresultaat. Juist in een in een zeer gepolitiseerde situatie kan de positie en achtergrond van een onderzoeker grote consequenties hebben voor allerlei processen van insluiting en uitsluiting en wordt tevens de vraag opgeroepen in hoeverre de wijze waarop een onderzoeker de sociale werkelijkheid interpreteert, beïnvloed is door die processen en dominante discoursen. Zeker nu begrippen als cultuur, identiteit en radicalisering zo sterk ideologisch geladen zijn dat ze direct van invloed zijn op de uitkomsten van een onderzoek en onderzoekers zich daar zelf ook moeilijk aan kunnen onttrekken, is reflectie op de geldigheid van de uitkomsten noodzakelijk.
De relatie tussen geldigheid en reflectie komt neer op de vraag waarom een onderzoek bepaalde uitkomsten heeft. De wijze waarop jongeren mij categoriseren bepaalt de toegang tot het onderzoeksveld, bepaalt mede welke informatie zij mij wilden geven (bijvoorbeeld een positief beeld over de islam en over zichzelf als vrome moslims) en maakt mij ook onderdeel van allerlei interne verwikkelingen. Deze reflectie dient niet alleen betrekking te hebben op de achtergronden van de onderzoeker, maar vooral op de relatie tussen onderzoeker en onderzoeksgroep. In een tijd waarin het onderwerp van het onderzoek een extra lading krijgt door allerlei gebeurtenissen en het publieke debat, heeft de categorisering door de onderzoeksgroep een grote invloed op de wijze waarop materiaal kan worden verzameld en ook op de inhoud van dat materiaal en hoe het materiaal kan worden gelezen. Categoriseringen zijn niet per definitie exclusief, maar de politisering van islam en de polarisatie tussen moslims en niet-moslims, kan daartoe wel leiden. Dit heeft als consequentie gehad dat ik als onderzoeker te maken kreeg met vragen over mijn loyaliteit. Ook hoogoplopende interne conflicten (al dan niet beïnvloed door het publieke debat) dragen daar aan bij. Dergelijke aspecten negeren doet afbreuk aan de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie van de uitkomsten van het onderzoek. Sterker nog, het is deze reflectie in combinatie met een systematische, wetenschappelijk gefundeerde methode en onderzoek geïnformeerd door theoretische modellen en verklaringen, die maakt dat sociaal-wetenschappelijke kennis gezaghebbend is. Die combinatie zorgt er namelijk voor dat sociaal-wetenschappelijke kennis ‘truth value’ heeft. De waarheden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek mogen weliswaar beperkt zijn, onder de nodige voorbehouden staan en in verschillende omstandigheden op verschillende manieren uitgedrukt kunnen worden, maar ze geven wel een meer accurate en beter begrip geven van de wereld om ons heen dan andere. Sociaal-wetenschappelijke kennis over islam, jongerencultuur, politieke processen is plausibeler dan vele andere verklaringen over dergelijke en andere fenomenen. Het is juist de twijfel, de reflectie en de wetenschappelijke discussies over onderzoek die wetenschappelijk onderzoek beter maken. Duits stelt terecht dat de gewone man daar niet altijd zicht op heeft en dus veel studies ook niet op waarde kan schatten. In het geval van de islam en moslims: veel lezen in de krant, het bezoeken van het Midden-Oosten, positieve of negatieve ervaringen met moslims, maakt u nog niet tot een deskundige over ontwikkelingen met betrekking tot islam in Europa of onder moslims in Europa.
4. Tot slot: Het onbehagen over sociaal-wetenschappelijk onderzoek
Het gaat denk ik nog een stap verder zoals ik recent ook betoogde in een post over de kleine recente cartoonaffaire:
C L O S E R » Blog Archive » Cartoonesque 15 – Muhammad Cartoons and Public Anthropology
I think, or like to believe anyway, that this is exactly what I’m doing and this is also exactly what is unsettling about anthropological research. I try to move back and forth in a world that is for some people dominated by us vs. them and therefore as a native man I transgress the boundaries of ‘us’. The fact that in the video I did not defend ‘freedom of speech’ against acts of ‘radical’ imams (although the team of Islaam.tv knows my views about it) or at least was not clear about own position probably contributed to that feeling of uneasiness, the fear that I secretly belong to ‘the other side’ or even the conviction that I am (which according to some makes me a ‘traitor’). For example in another post I questioned a British research about the Muslim Arbitrage Tribunals in the UK. I stated that regulating Islamic arbitration might be a good idea in order to monitor such practices and prevent problems but that religious arbitration (even when regulated) also has several problems attached to it. This comment contributed to the idea that I was in favour of sharia courts in the Netherlands, full stop. Hence, the comment quoted in the beginning of this post. What is a position of distance to me, for them is an attack and for those who objected to the cartoons it was a sign of neutral comments or maybe even friendly towards Muslims. This does not make public anthropology any easier but it does make it more necessary and relevant as Jovan Maud also stated at Culture Matters. And indeed, it will not give anthropologists a high ranking in popularity contests.
Een belangrijke taak van een sociaal-wetenschapper die zijn/haar publieke taak ook serieus neemt, is het publiekelijk ter discussie stellen van ‘aangename waarheden’: waarheden die mensen vanzelfsprekend vinden en comfortabel omdat het hen in staat stelt hun leven te leiden zonder al te pijnlijke vragen te moeten stellen. Een wetenschapper moet de vraag kunnen stellen waarom de overheid en opinieleiders het noodzakelijk vinden bepaalde groepen moslims als ‘radicaal’ te bestempelen zonder de door hun aangedragen verklaringen (ze zijn gevaarlijk, bedreigen de democratische orde, enz.) voor lief aan te nemen. De wetenschapper dient juist de eigen samenleving kritisch onder de loep te nemen ook al vind het publiek deze vragen (laat staan de antwoorden) onprettig of zelfs ronduit gevaarlijk. Als wetenschappers het dan ook nog eens onderling oneens zijn hierover, is dat natuurlijk nog eens oncomfortabeler. Het slechtste antwoord wat de wetenschapper hierop kan geven is het zich opsluiten in de ivoren toren; juist het naar buiten treden levert betere sociaal-wetenschappelijke kennis op.
Dit betekent overigens wel dat een wetenschapper zich bewust dient te zijn van zijn/haar publieke rol. Het onbehagen ten opzichte van veel sociaal-wetenschappelijk onderzoek (dat tegen de eigen mening en waarheden van de individuele burger ingaat) is niet alleen terug te voeren op een gebrek aan erkenning onder de burgers. Het is ook het onvermogen van veel wetenschappers om in begrijpelijke taal te communiceren over hun eigen onderzoek, om zich te verdiepen in dat onbehagen van de burger zonder gelijk een en ander te veroordelen en het gebrek aan waardering en erkenning voor wetenschappers die wel een publieke taak op zich durven te nemen.
Dit stuk is een bewerking van:
“’Wie denk je wel niet dat je bent?’ Etnografisch onderzoek onder moslimjongeren in Gouda.” Kwalon. Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek 13(1): 81-96. 2008
Over de controverse op DeJaap.nl tussen Joep Smaling en Linda Duits zal donderdag as. nog een stukje verschijnen.
Later dit jaar vindt er op de Radboud Universiteit een internationale workshop plaats over sociale wetenschappen (antropologie) en publiciteit.
Mmm…enige zelfreflectie zou de ‘sociale wetenschapper’ niet misstaan. Mijn ervaring is dat zij nogal aangetast zijn door het Foucault-virus: men wil objectieve wetenschap bedrijven, maar op kunstmatige wijze tegelijkertijd een kritische tegenmacht vormen. Maar daarbij vergeten men dat men zelf deel uitmaakt van een groep mensen met soms vastgeroeste denkbeelden en een subjectieve kijk op de werkelijkheid.
Neem Putnam, god van de sociologie. Eerst bejubelt hij jarenlang de multiculturele samenleving op basis van aannames, daarna voert hij een onderzoek uit dat methodologisch zeer pover in elkaar steekt, maar wel zijn eerdere aannames weerlegd. Meteen daarop komt hij met een reeks nieuwe aanbevelingen, die kritiekloos worden opgepikt door zijn vakgenoten.
Dat is geen paradigma-verandering, dat is slechte wetenschap. Ik zie wel vaker dat het discours van sociale wetenschappers gericht is op consensus binnen het eigen vakgebied, maar zich tegelijkertijd keert tegen ‘gangbare opvattingen’ (vaak nog zelf gedefinieerd) in de samenleving en politiek. Kritisch naar buiten, kritiekloos naar binnen.
hmm, volgens mij snap je het foucault-virus niet helemaal; het maakt juist duidelijk dat objectieve wetenschap niet bestaat omdat wetenschappers net zo goed mensen zijn met eigen denkbeelden en een subjectieve kijk op de werkelijkheid. vandaar deze insteek ook; lost niet alle problemen op maar maakt het wel transparant.
wat betreft putnam, het is niet zozeer dat hij inconsequent is (dat valt nogal mee als je afgaat op zijn wetenschappelijke werk / zijn publieke werk is een iets ander verhaal) en je kunt ook niet stellen dat het kritiekloos wordt opgepikt; er is wel degelijk veel discussie over. ik zie je punt wel, maar volgens mij ben je te negatief.
Je laatste punt klopt wellicht (….), maar met het Foucault-virus bedoelde ik meer zijn oproep aan wetenschappers op een kritische tegenmacht te vormen, dan zijn beschrijving van wetenschappers als “mensen”. Dat laatste klopt. De fout die volgens mij wordt gemaakt wanneer dit soort abstracte ideeën in de praktijk worden gebezigd, is dat men de buitenwereld direct als de perverse macht beschouwd en de eigen vertrouwde omgeving als de kritische tegenmacht. Want wetenschappers zijn net mensen.
Ik lees de laatste tijd bv steeds meer over het ‘neoliberalisme’. De voorwaarde voor het gebruik van die ideologisch beladen term lijkt me dat de personen die als neoliberaal worden omschreven, zichzelf als neoliberaal beschouwden. En dat is niet het geval, verschillende van die lieden (Friedman, Rand, Hayek, Laffer, von Hayek enz.) waren op kwesties elkaars tegenstander. En geen ervan noemen zich neoliberaal. Dan kies je dus zelf de terminologie en je tegenstanders, die een door jou bepaalde agenda zouden bezitten. En de wetenschapper verzet zich daartegen…door er een artikel over te schrijven en liefst in de meest wollige termen.
In werkelijkheid ging het bij vrijhandel, verkoop van staatsbedrijven of belastingverlagingen om complexe besluiten, die organisch en historisch zo gegroeid waren, soms ook door concrete problemen die opgelost moesten worden. Dat wordt dan gesimplificeerd en gereduceerd tot het simpel doorvoeren van een ideologische lijn. Terwijl je net zo goed Habernas op dat probleem kunt loslaten, of Marx of noem maar op. In die zin zegt de kritiek op het ‘neoliberalisme’ meer over de critici zelf, dan over de aangesproken personen.
Als sociale wetenschappers zich beter zouden realiseren dat zijzelf ook deel uitmaken van een machtsblok (die van het eigen vakgebied), en dat de machtsblokken buiten hun vakgebied diffuus zijn en verschillende, tegenstrijdige belangen bezitten, zou men al een stap verder zijn richting kritische tegenmacht. Maar dat maakt het een stuk minder overzichtelijk en lastiger om er uitspraken over te doen.