Vijf jaar na het niqabverbod – Evaluatie, Veiligheid en Onverschilligheid
Bivakmutsen, integraalhelmen en een gezichtssluier
Jaren geleden werden verschillende groepjes personen om advies gevraagd. Hoe kunnen we die vermaledijde boerka verbieden zonder grondwettelijke rechten en vrijheden geweld aan te doen? Dat werd meer concreet, wat moeten we naast de boerka ook nog verbieden zodat we in ieder geval de boerka kunnen verbieden? Dat was snel gevonden: de bivakmuts en de integraalhelm. Niet dat daar ooit iemand problemen mee had (of misschien wel, maar dan speelde er meestal meer), maar daar ging het ook niet om. Het ging om de gezichtssluier van moslimvrouwen. Om te zorgen dat een verbod op hierop niet teveel lijkt op een totaalverbod werden openbare ruimtes uitgezonderd en werd het een gedeeltelijk verbod genoemd ook al was het van toepassing op wezenlijke sectoren in de samenleving: gezondheidszorg, onderwijs en overheidsgebouwen.
Verder was het een technisch verhaal: niet moeten we dit wel doen stond centraal maar hoe kunnen we dit doen zonder dat het (teveel) botst met bestaande wetgeving? Daarvoor werden allerlei argumenten in het leven geroepen zoals veiligheid en een betere communicatie die echter op weinig gebaseerd waren. En zo kwam er een wet die specifiek moslims en meer specifiek nog moslimvrouwen viseert op hun kledingkeuze. Daarmee kunnen we definitief afscheid nemen van het argument dat kledingkeuze voor moslimvrouwen een autonome keuze is: het is immers de overheid die een verbod op kledingkeuze oplegt. Vanuit de vrouwen, de draagsters van de gezichtssluier, kwam de nodige weerstand. Werkgroep Blijf van mijn Niqaab was al sinds 2012 in de weer hiertegen en had al het nodige belangrijke werk verricht in de moslimgemeenschappen, academie en media. Daarna kwamen ook Hand in Hand Tegen het Niqabverbod en Tegen het Boerkaverbod in actie, naast ook nog organisaties als Stichting Meld Islamofobie. Het leidde tot een demonstratie in Den Haag kort na invoering van het verbod; misschien wel de meest inclusieve demonstratie ooit. Wat zijn nu de effecten van dit verbod?
Om wiens veiligheid gaat het eigenlijk
Nu zijn we vijf jaar verder. Stichting Meld Islamofobie publiceerde al het Zwartboek Boerkaverbod dat al goed laat zien met welke vijandige reacties de vrouwen te maken kregen en dat de reikwijdte van de wet veel verder gaat dan de sectoren die in de wet genoemd worden. Maar net als bij de totstandkoming van de wet, maakte niemand in beleid en politiek zich druk om die vrouwen. Als ze er niet geweest waren, dan hadden ze uitgevonden moeten worden want de wet was een islamofobe oplossing op zoek naar een probleem.
In de wet was ook de noodzaak voor een evaluatie opgenomen. Die is nu uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut. De evaluatie is grotendeels technisch: is de wet effectief? Daarvoor moeten we kijken naar de argumenten die gebruikt werden voor de wet: communicatie en veiligheid. Het lijkt erop, volgens het rapport, dat professionals vinden dat de wet een beperkt indirect positief effect heeft gehad op de communicatie en op het veiligheidsgevoel. Aangezien de meeste dragers van gezichtsbedekkende kleding ook voor deze wet hun gezichtsbedekking af deden als daar om gevraagd werd en omdat er weinig werd gehandhaafd, is het effect klein. En als de niqab toch gedragen wordt, lukt de communicatie vaak toch wel. De groep niqabdraagsters is dan ook nog eens zo klein dat het lastig is daar enige conclusie aan te verbinden. Daar komt bij dat de respondenten in dit onderzoek aangeven de niqab en burqa minder onveilig vinden dan integraalhelmen of bivakmutsen.
Waar de wet wel een groot effect heeft gehad is precies op de groep tegen wie dit allemaal bedoeld was: moslimvrouwen die een niqab dragen. Het heeft negatief effect op hun welbevinden en hun mogelijkheden voor participatie. Zij zijn immers specifiek degenen die geviseerd worden door deze wet en hebben te maken gehad met verbale en fysieke agressie en zelfs een suggestie voor burgerarrestaties met geweld. Deze vrouwen geven aan zich meer geïsoleerd te voelen en de plaatsen waar het verbod geldt te vermijden. Dit laatste is zeer zorgelijk omdat het immers gaat om zorg, onderwijs en overheidsinstellingen (zoals politie). Waar de professionals nauwelijks impact merken op de communicatie geven de vrouwen juist aan dat de communicatie met professionals is verslechterd.
In de aanloop naar deze wet destijds werd door verschillende mensen al opgemerkt dat deze wet een oplossing was op zoek naar een probleem. Voor de professionals is het probleem eigenlijk niet gevonden: er zijn zo weinig vrouwen met gezichtssluier dat het amper speelt en die keren dat het wel speelt lijkt een pragmatische houding de voorkeur te hebben omdat die goed werkt. Voor de draagsters van gezichtssluier is het wel duidelijk een probleem want hun bestaan wordt geproblematiseerd. Het gevoel van veiligheid voor de professionals verandert dus amper, terwijl dat van de vrouwen objectief en subjectief gezien verslechterd. Dit kwam ook al naar voren in het Zwartboek van Stichting Meld Islamofobie en het onderzoek van Vorthoren.
Van anti-islam als basis naar een uitzondering voor religie?
Op basis van deze uitkomst van de evaluatie, pleit Paul van Sasse van IJsselt (bijzonder hoogleraar recht en religie, Faculteit der Rechtsgeleerdheid,Rijksuniversiteit Groningen, onderzoeker grondrechten aan de VU Amsterdam, en raad adviseur bij de Raad van State) ervoor om, als er besloten wordt de wet te laten voortduren, een uitzonderingsgrond op te nemen. In een kritische samenvatting van de evaluatie pleit hij ervoor: “– ten minste een uitzondering op te nemen voor het dragen van kledingstukken die uitdrukking geven aan een religieuze geloofsovertuiging, eventueel behoudens in het geval van klassikaal- of collegeonderwijs.” Het is mij onduidelijk waarom hij een voorbehoud maakt voor onderwijs temeer omdat hij, in algemene zin, helder maakt waarom een uitzonderingspositie voor religie mogelijk is en makkelijk is. De wet zelf bevat immers al uitzonderingsgronden (daar is in tijd van COVID19 lockdowns ook gebruik van gemaakt) en er zijn uitzonderingen voor religies bij meerdere wetten en regelingen.
Het is een interessant pleidooi van Van Sasse van IJsselt, maar ook een verwarrend pleidooi want dit pleidooi voor een religieuze uitzonderingsgrond haalt de angel uit de wet. De wet is er niet gekomen omdat er communicatieproblemen zijn met bivakmutsen, integraalhelmen en of niet-religieuze gezichtsbedekking. De wet is er gekomen omdat mensen problemen hadden met moslims en overal het spook van islamisering meenden te bespeuren. De vrouwen met een gezichtssluier waren voor hen een godsgeschenk om hun islamofobe / seksistische retoriek op vorm te geven, te uiten en in de praktijk te brengen. Dat is de basis van de wet en de betekenis die werd toegekend aan de wet.
Het is jammer dat zowel het evaluatierapport daar niet op ingaat (maar dat was waarschijnlijk ook niet de opdracht) als het commentaar van Paul van Sasse van IJsselt; hoe lezenswaardig beide ook zijn dat is toch een gemiste kans. Want hoe kan het zijn dat een land dat zich voorstaat op religieuze vrijheid, de religieuze vrijheid, veiligheid en participatiemogelijkheden van een religieuze groep inperkt en volkomen onverschillig is over deze groep burgers?