You are looking at posts in the category islamophobia.
| M | T | W | T | F | S | S |
|---|---|---|---|---|---|---|
| « Sep | ||||||
| 1 | 2 | |||||
| 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 |
| 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 |
| 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 |
| 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 |
Posted on July 24th, 2013 by martijn.
Categories: Gender, Kinship & Marriage Issues, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Notes from the Field, Public Islam, Ritual and Religious Experience, Some personal considerations.
Afgelopen weken was er weer het prachtige schouwspel van de Tour de France. Renners die, al dan niet met doping, zich het leplazarus fietsen, her en der een elleboogstoot uitdelen, levensgevaarlijke afdalingen induiken, zich zo inspannen in de brandende zon dat ze zowel van binnen als van buiten verschroeien, onzacht in aanraking komen met het asfalt, enzovoorts. Maar vooral strijd leveren op de fiets. I love it. Toen ik vorige week op Facebook vroeg wat de overeenkomsten waren tussen de Tour de France en de vasten tijdens Ramadan, kwamen daar interessante reacties op. Natuurlijk is er meer over beide fenomenen te vertellen dan deze vergelijking, maar het idee van een beproeving is toch wel centraal in de beleving van veel mensen die ik door de jaren heen gesproken heb.
Echt renner
Je bent pas prof als je de Tour rijdt/hebt gereden zei Eddy Planckaert in het RTL programma Tour du Jour. Met andere woorden je bent pas volledig als renner wanneer je je onderwerpt aan één van de meest zware regimes van de wielersport: de Ronde van Frankrijk. Daarvoor traint men, daarvoor bereidt men zich voor inandere zware wedstrijden, ja daarvoor gebruikt men zelfs ongezonde doping middelen en daarvoor hongert men zich uit. En als je je zo voldoende hebt afgebeuld, dan ga je je nog eens afbeulen in de Tour op een nog uitputtender niveau en als je het uitrijdt ben je pas echt wielrenner. Mooi is dat (echt waar!).
Daarbij doet men dat weliswaar deels uit vrije wil, maar deels ook omdat het moet. Waar de Tour misschien niet eens het zwaarste parcours heeft van alle wedstrijden (de Vuelta en de Giro zijn wel eens zwaarder op papier) is de vorm en de conditie van de belangrijkste renners zo hoog, hechten media en sponsors zoveel belang aan deze wedstrijd dat je wel gedwongen bent om er te staan: voor jezelf, je ploegmaten en de media. Als je geen kopman bent (en de meesten zijn dat niet) dan zijn het anderen die bepalen wat je moet doen en hoe je het moet doen. Als je wel kopman bent dan ben je nog steeds onderworpen aan het regime van de Tour organisatie, media, sponsors, enzovoorts.
Als renner onderwerp je je dus aan een regime van regels, praktijken en sociale druk die deels buiten jou vorm krijgt en je opgelegd wordt. Tegelijkertijd zet je zelf als renner ook die stap want je hebt het motto geïnternaliseerd dat dit de belangrijkste wedstrijd van het jaar is, dat je mee moet doen om echt renner te zijn. Zo onderwerp je je aan dat regime en aan de hiërarchie, internaliseer je die, draag je het uit en reproduceer je het dus.
Zo leert de Tour ons een belangrijke les over vrijheid, dwang, onderwerping en zelfrealisering. Je realiseert je doelen en je realiseert wie je graag zou willen zijn, door je te onderwerpen aan een bepaald geheel van regels, praktijken en hiërarchieën. Je denkt dat je dat zelf doet en dat is ook zo, maar tegelijkertijd komt dat regime tot stand zonder jou en zal het ook bestaan zonder jou. De condities die ervoor zorgen dat je onderworpen bent aan dit regime zorgen er ook voor dat je een handelend persoon bent die werkt aan zelfverwezenlijking.
Religie, onderwerping en zelfverwezenlijking: de Vasten
Religie is in feite ook zoiets. Een ‘grand regime’ waaraan je jezelf onderwerpt en waarbinnen je je leven wil inrichten en realiseren. De vasten is een mini-regime. Zeker bekeerlingen geven vaak aan dat, na de getuigenis, de eerste keer dat ze meedoen aan de vastenmaand ook het moment is waarop ze zich écht moslim voelden. Veel kinderen willen graag met de vastenmaand meedoen. Bij jonge kinderen wordt er dan vaak geoefend: een paar dagen of een weekje mogen ze meedoen en meer niet. Soms zorgen ouders ervoor dat ze dan nog wel drinken. In de puberteit verandert dit en worden ze toch wel geacht serieus mee te doen. Er zijn er die dan stiekem toch eten en drinken maar voor velen lijkt, zeker de eerste keer, vasten een serieuze aangelegenheid getuige ook de vele vragen over wat nu wel en niet mag tijdens de vasten.
Toen ik in juni voorafgaand aan de maand Ramadan in Engeland was, waren veel van mijn gesprekspartners al aan het ‘oefenen’ voor de Ramadan. Af en toe een dag vasten. Anderen deden dat wat regelmatiger en vasten bijvoorbeeld door het jaar heen met enige regelmaat op vaste dagen in de week. De laatste dagen voordat het Ramadan wordt, is er altijd (behalve onder Turkse moslims) enige onzekerheid over de precieze aanvang van die maand. De anticipatie, de verwachtingen en het verlangen naar het begin zoals dat uit verhalen van veel mensen duidelijk wordt, is nog het best te vergelijken met de geestdriftige onrust voor pakjesavond onder veel kinderen en volwassenen: het heerlijk avondje komt eraan!
De vasten is voor velen niet alleen religieus, maar ook een sociaal fenomeen. En voor enkelen telt alleen het sociale. Het gaat er niet alleen om je op en top moslim te voelen en te worden, maar ook om op en top deel uit te maken van de sociale kring waar je bij wil horen. Dat gaat gepaard met veel plezier, saamhorigheid en onderlinge steun, maar ook met problemen zoals concentratieproblemen tijdens werken en studeren, sommige mensen worden sjagrijnig als ze honger hebben (ik ook overigens ook!), en zeker nu met de hitte en de zeer lange duur van de dagelijkse vastentijd met het nodige gepuf, gesteun en geklaag.
Vrouwen nemen daarbij een bijzondere positie in. Op dagen dat zij menstrueren kunnen ze niet deelnemen aan de vasten en ook niet aan de speciale gebeden. Dit dienen zij later weer in te halen want ja ‘de vasten wacht op niemand’. Volgens sommigen is hun beproeving daarmee nog net even wat groter dan die van de mannen want tegelijkertijd wordt er natuurlijk wel van hen verwacht dat ze de heerlijkste gerechten op tafel zetten. Je wil daarbij natuurlijk ook weer niet van de daken schreeuwen dat je vandaag niet vast en zeker in Gouda heb ik gezien hoe creatief en sterk vrouwen met deze delicate kwesties omgaan, maar ook hoe zwaar dat emotioneel, spiritueel en fysiek voor hen kan zijn.
De politiek van het vasten
Tegelijkertijd speelt dit alles zich natuurlijk af in een bepaalde sociale en politieke context; in Nederland in een samenleving waarin sommige mensen uit islamofobische motieven niet heel veel op hebben met moslims en hen ronduit haten (en sommige moslims vice versa) en waarin anderen (moslims en niet-moslims) juist proberen de maand Ramadan (in het bijzonder de iftar-maaltijd) proberen in te passen in een seculier raamwerk van integratie en dialoog; de vasten is dan ook een maatschappelijk issue en een politiek issue. En niet te vergeten een commerciële zaak wat goed te zien is aan de Ramadanschappen in de supermarkten waarover overigens maar heel terughoudend geadverteerd wordt.
Maar ook het meer alledaagse niveau is van belang. Immers niet iedereen vast in dit land en soms zijn er aanpassingen nodig van die mensen om mensen die wél vasten tegemoet te komen en vice versa. Dat kan simpelweg gaan om afspraken wanneer te werken en dergelijke, maar soms kan de vasten ook irritaties opleveren op het werk en op school wanneer mensen minder geconcentreerd en productief zijn. Niets bijzonders. Ik durf de stelling wel aan dat ook WK/EK voetbal en de Tour leiden tot lagere productiviteit om nog maar even niet te spreken over Luilak, Carnaval, Sinterklaas en Kerst. Dat geeft ook niks maar het kan wel handig zijn als daar afspraken over worden gemaakt.
Daarnaast zijn er moslims en anderen die het recht claimen om publiekelijk niet te vasten. Said el Hajji schreef er vorig jaar over op De Jaap en ik heb er vorig jaar ook over geschreven en meer recent nog in het magazine MoslimVandaag (koop dat blad!). Ook dat kan de nodige spanningen oproepen zeker wanneer het over een weer (tussen mensen die vasten en niet-vasten) gemoraliseerd en gepolitiseerd wordt.
De Beproeving
Tot slot spelen natuurlijk ook gezondheidsissues een rol. Als je ziek bent hoef je niet mee te vasten, maar velen willen dat toch en soms tegen beter weten in. Maar zeker nu in de zomer met behoorlijke temperaturen en de lange tijd waarop mensen niet eten en drinken en is de vasten sowieso een Tour du Force. Het is dan ook goed dat artsen tegenwoordig adviezen geven voor de vasten, bijvoorbeeld voor mensen met diabetes. Maar dat de vasten zwaar is, dat hoort er voor velen bij. Net zo goed als dat de Tour de France niet haar reputatie heeft gekregen doordat het de makkelijkste koers onder de makkelijkste omstandigheden is, is de vasten ook bedoeld als beproeving.
Op die manier werkt de vasten net zoals trainen voor en het fietsen van de Tour, of het volgen van een pittige opleiding. Mensen stellen zich bloot, onderwerpen zich aan en conformeren zich aan een bepaalde discipline die hen fysiek, sociaal en spiritueel een bepaalde gewaarwording en virtuositeit brengt en hen socialiseert als renner, gelovige, deskundige, enzovoorts. Natuurlijk is de vasten geen wedstrijd wie de beste moslim is, maar het idee van een beproeving is voor velen wel centraal zo blijkt uit de verhalen en studies. Het ondergaan van die beproeving, het op de proef gesteld worden en jezelf op de proef stellen maakt de vasten tot wat het sociaal en spiritueel gezien is: een oefening in de toewijding aan God en aan je ‘eigen’ groep.
Posted on July 19th, 2013 by martijn.
Categories: islamophobia, Multiculti Issues.
After the gruesome murder in Woolwich, UK, when two Muslim men killed and beheaded a British soldier, and the riots by Muslim youth which broke out in Stockholm, Sweden, the question as to why young Muslims are resorting to such violent acts has returned and is now dominating the media. This question, whilst it might be framed in a number of different ways, is essentially and most frequently: ‘why are they so angry?’ or ‘why do they hate us?’ or ‘Why do they use violenc?’. The Oxford Student Union took up the issue by having a debate about whether or not Islam is a peaceful religion.
Proposition speaker Matthew Handley started the debate by grounding it in recent events, deploring the previous day’s “reprehensible act in Woolwich”, a sentiment that he was sure would be shared by Muslims around the world. He explains why they put forward the motion and why they want to defend it:
Against:
Peter Atkins:
Atkins concluded the debate by describing Islam along with all other religions as a “supermarket of ideas and instructions” from which good and bad men can select what they want “according to their taste.”
However, he claimed that Islam “does in practice inspire more violence than the other Abrahamic religions”.
Taking on Adam Deen’s metaphor of a ‘golden thread’, he argued that “the opposite of peace is woven into the fabric of the Qur’an.”
Atkins declared that “all the seas incarnadine cannot wash the blood from a religion’s hands”, because “when evils destroy a human life, as they did yesterday, that life cannot be restored”.
Anne-Marie Waters:
Waters denied that she and her fellow opposition speakers cause fear of Islam and blamed instead “the actions of Islam itself”. She listed “9/11, 7/7, Mali, Somalia, gender discrimination, forced marriages, polygamy, amputation”, and many more. To the opposition’s claim that these acts belong to an “extreme fringe” which has misunderstood the words of the Qur’an, she described the executions for blasphemy and apostasy in Saudi Arabia, and asked “has there ever been a more spectacular misunderstanding?”
Waters concluded by arguing that it is the moderate Muslims who must “dance around meanings” and “stretch interpretations” when confronted with the fundamentally violent ideology of the Qur’an.
Daniel Johnston:
Johnston called Islam “the most direct threat to Western civilization in the world today”. He deplored the lack of “freedom of speech, freedom of conscience, equal rights, and separation between church and state” in Islamic countries, emphasizing that “all these ideals emerged in the West.”
Johnston claimed that a university like Oxford, with its tradition of free academic inquiry, could not exist under the conditions of an Islamic state and that “there is no university in this sense in the Islamic world”.
Pro:
Adam Deen:
Deen countered argued that “if we approach Islamic teaching fairly and objectively, there is a golden thread that runs through whole Qur’an,” an ideal of “justice” and “positive peace”.
He argued that in fact the whole of Islam is compatible with “just war theory”, in which “the virtue of avoiding violence is superseded by the virtue of justice.” He then quoted from the Qur’an which states: “Fight in God’s cause but do not overstep the limits. God does not love those who overstep the limits.”
Mehdi Hassan:
Hassan warned Anne-Marie Waters that her “astonishing claims” might endanger her future as a Labour Party candidate, but assured her “don’t worry, the BNP will take you”.
He asked why, if Islam is “responsible for killing,” such a tiny percentage of believers actually participate in violence. He asked the audience if they really believe that 1.6 billion people are all “followers, promoters and believers in a religion of violence”.
Hasan urged them not to “fuel the arguments of the phobes and bigots and legitimise hate”, but to “trust the Muslims that you know and that you hear.” It is in particular his response that has become very popular, seen by many as the best answer against bigots who blame Islam for everything they think is bad.
Additional information taken from Oxford Student.
Posted on July 18th, 2013 by martijn.
Categories: International Terrorism, islamophobia, Society & Politics in the Middle East.
The Australian ABC is reporting from Bangladesh where capital Dhaka has cracked down on migration from neighbouring Myanmar, closing its border, refusing to support asylum seekers and turning back boats. This creates, or rather increases the predicaments of the Rohingya trying to flee from the violence against them in nearby Burma / Myanmar.
See also the article on ABC’s website: HERE.
Posted on May 21st, 2013 by martijn.
Categories: islamophobia.
I had the honor of review Raymond Taras’ book Islamophobia and Xenophobia in Europe for H-Net
Islamophobia as a concept, and as a social phenomenon, is difficult to grasp. In writing Xenophobia and Islamophobia in Europe, Raymond Taras joins a growing number of writers who are making interesting contributions to this topic. Taras’s book makes a useful contribution to the expanding body of literature on Islamophobia. For several reasons, however, I think his definition of Islamophobia is highly problematic.
Read the review at H-Net:
Martijn de Koning. Review of Taras, Raymond, Xenophobia and Islamophobia in Europe. H-SAE, H-Net Reviews. May, 2013.
URL: http://www.h-net.org/reviews/showrev.php?id=36804
Thanks to H-Net editor Michael B. Munnik for his excellent comments on earlier versions of this review.
Posted on May 4th, 2013 by martijn.
Categories: islamophobia, Religion Other.
Een schimmige aanwezigheid
In het boek Is dit een mens van Primo Levi komen we het volgende fragment tegen (p. 93):
Alle muzelmannen die naar de gaskamer gaan hebben dezelfde geschiedenis, of juister gezegd: hebben geen geschiedenis: ze zijn tot de bodem toe omlaag gegleden, vanzelf, als water dat naar de zee stroomt. Toen ze in het kamp kwamen werden ze door karakterzwakte, of tegenslag, of een willekeurig banaal incident overmand voor ze de tijd kregen om zich aan te passen; het kamp is hen een slag voor geweest, ze beginnen pas Duits te leren en iets in de heksenketel van wetten en verboden te onderscheiden als hun lichaam het al begeven heeft en niets hen meer kan redden van selectie of uitputtingsdood. Hun leven is kort, maar hun aantal grenzeloos: zij, de muzelmannen, de teloorgeganen, vormen de ruggengraat van het kamp; zij, de naamloze, altijd andere en altijd eendere massa, de niet-mensen die in stilte marcheren en zwoegen, in wie de goddelijke vonk is gedoofd, die te uitgeblust zijn om nog echt te kunnen lijden. Men aarzelt om te zeggen dat ze leven; men aarzelt om hun doodgaan dood te noemen, die dood die ze niet vrezen omdat ze te moe zijn om hem werkelijk te begrijpen. Ze bevolken mijn geheugen met hun schimmige aanwezigheid, en als ik al het kwaad van onze tijd in één beeld kon samenvatten, zou ik dit beeld kiezen, dat ik zo goed ken: een uitgemergeld mens met een hangend hoofd en kromme schouders, in wiens gezicht en ogen niets meer te lezen is van een gedachte.”
De term Muselmann (ik houd de Duitse term aan hier) komt terug in tal van getuigenissen over de concentratiekampen en onder meer in het werk van David Rousset L’univers concentrationnaire (1947), Eugen Kogon’s Der SS-Staat (1946) en Elie Wiesel’s La Nuit (1958). Muselmann verwijst hier naar een gevangene van een concentratiekamp die door uitputting, hopeloosheid en honger eigenlijk niet meer dan een schaduw is. Tegelijkertijd is de term Muselmann ook de Duitse term voor moslim (zo kennen we in het Nederlands ook de ouderwetse term muzelman en wordt in het Frans nog steeds de term Musulmane gebruikt). De term zoals die gebruikt werd in de concentratiekampen hoeft niet direct te verwijzen naar de moslims, zoals Levi in zijn boek stelt. Maar waarom dan de term Muselmann? Wat is er met deze categorie gevangenen dat het de term Muselmann opriep? En wat is er met de term Muselmann dat het toepasselijk werd geacht voor deze categorie gevangenen?
Schaduwen voorbij het lijden
Er is veel onduidelijkheid, maar opvallend genoeg ook weinig aandacht, voor de oorsprong van de term Muselmann en de exacte werking ervan. Dit blogje is ook niet meer dan een verkenning op basis van recente literatuur. Daarin komt naar voren dat de Muselmann een term is die betrekking heeft op gevangenen die ook wel de ‘wandelende doden’ werden genoemd. Het gaat om mannen (er was ook een term voor vrouwen, Muselweib, maar meestal worden ook vrouwen geschaard onder de mannelijke term), die fysiek te zwak waren om nog langer te werken en geestelijk zover opgebrand waren dat ze de wil om te leven hadden verloren. Over het algemeen een lichamelijke en geestelijke conditie die verbonden werd met fysieke en geestelijke uitputting door honger. Maar het gaat ook om meer dan dat. Het gaat om een algehele misère die niet alleen door honger komt, maar ook te maken heeft met de uitzichtloosheid en hopeloosheid van de situatie veroorzaakt door extreme de-humanisering van mensen. Zdzi?aw Ryn en Stanis?aw K?odzi?ski leggen in, An der Grenze zwischen Leben und Tod. Eine Studie über die Erscheinung des ‘Muselmanns’ im Konzentrationslager uit 1983, uit hoe de term Muselmann, die gebruikelijk was in Auschwitz, ook naar andere kampen verspreidde. In Majdanek werden ze ‘ezels’ genoemd, in Dauchau ‘imbeciel’ (cretin), in Stutthof ‘kreupelen’, in Buchenwald ‘vermoeide sheikhs’ en in de vrouwenkampen ‘Muselweiber’.
In Remnants of Auschwitz: The Witness and the Archive, schrijft Giorgio Agamben over Muselmann als ‘de naakte mens’: het lichaam ontdaan van alle persoonlijkheid. De Muselmann is de getuige die niet meer kan getuigen en over wie geen getuigenis meer kan worden afgelegd, de persoon die niet gezien wordt en niet aangekeken kan worden, de schaduw van een mens aan de voeten van de dood, het leven beroofd van kracht, zin en ziel. De gevangenen van Auschwitz moesten een nieuwe categorie construeren voor hun joodse identiteit bij mensen die begonnen af te glijden naar een staat van non-mens. De joden die daar simpelweg zaten omdat ze joods waren, konden hun eigen identiteit alleen hoog houden door de verbeelding van een Ander: een jood die door zijn of haar degeneratie Muselmann werd. (Dit laatste is overigens in tegenspraak volgens mij met Agamben; als de Muselmann inderdaad dient voor zo’n identiteitsconstructie is deze dus wel degelijk heel menselijk en niet de uiterste grens en kan hij ook gezien worden. Zie ook de kritiek van Bernstein uit 2006 op Agamben in het artikel Intact and Fragmented Bodies: Versions of Ethics “After Auschwitz”).
In het artikel Tracing Theory on the Body of the “Walking Dead”: Der Muselmann and the Course of Holocaust Studies probeert Lissa Skitolsky aan te geven hoe na-oorlogse denkers proberen de figuur van de Muselmann zin te geven en te begrijpen. De Muselmann fungeerde wellicht als afschrikwekkend voorbeeld, als stimulans voor andere gevangenen om het niet zover te laten komen en een aansporing om kost wat kost de dehumanisering te blijven weerstaan. Het gaat ook om een proces van uitsluiting in het kamp zelf; mensen kunnen hun idee van humaniteit alleen nog overeind houden door het uitsluiten van die categorie die in hun ogen door alles en iedereen (inclusief henzelf) verlaten zijn door de vernietiging van de menselijke geest. Sommige denkers gaan zelfs zover om te stellen dat deze categorie ook nu uitgesloten zou moeten zijn van onze herinneringen en herdenkingen. Dit is niet zoals we de kampen willen herinneren, toch? Of het voorbeeld van de Muselmann herinnert ons eraan dat het lijden voorbij gaat aan datgene wat we kunnen begrijpen en onder woorden kunnen brengen. Dat het proberen op zich eigenlijk al een obscene daad is. Voor anderen zoals Slavoj Zizek is de figuur van de Muselmann daarentegen juist aanleiding om te reflecteren over onszelf. Wat betekent deze figuur, die niet eens meer lijdt omdat hij of zij al te ver heen is, voor ons idee over menselijkheid en mens-zijn?
Muselmann

« Ce sont eux, les « Musulmänner », les damnés, le nerf du camp ; eux, la masse continuellement renouvelée et toujours identique, des non-hommes en qui l’étincelle divine s’est éteinte, et qui marchent et peinent en silence, trop vides déjà pour souffrir vraiment… » (Primo Lévi. Si c’est un homme)
Maar wat nu heeft het idee van de ‘naakte mens’ (Agamben) nu te maken met moslims? Hoe is de moslim de ultieme grens van de menselijkheid geworden en waarom kan die niet anders benoemd worden dan met de term Muselmann? Er zijn verschillende ideeën over het gebruik van de term Muselmann. Zo stelt Karin Doerr in Words of Fear, Fear of Words: Language Memories of Holocaust Survivors, dat de figuur van een man die van top tot teen gekleed is in vodden zou lijken op een biddende moslim. Ook het idee dat moslims geloven in kismet, lot, zou hier een rol spelen omdat moslims zich fatalistisch zouden hebben overgegeven aan het lot. Het gaat in het geval van de Muselmann wel om een ander soort fatalisme stelt Doerr. Het gaat in dit geval namelijk om mensen die zich hebben neergelegd (letterlijk en figuurlijk) bij het noodlot en de wil om te leven hebben verloren.
Volgens Agamben zagen deze mensen er in de verte uit ‘Arabische moslims’ in een ‘wiegende beweging’ zoals in ‘islamitische gebedsrituelen’. Hij verbindt de term nadrukkelijk met moslims in religieuze zin als degenen die zich overgeven aan de wil van God. In the Encyclopedia Judaica wordt gesteld dat de term vooral gebruikt werd in Auschwitz en dat de term waarschijnlijk is ontleend aan aan de typische houding van sommige gevangenen “staying crouched on the ground, legs bent in Oriental fashion, faces rigid as masks.’’
In het artikel The Story of Islamophobia wijst Junaid Rana op iets opmerkelijks in deze beschrijvingen van de Muselmann. Enerzijds maakt het verhaal van de Muselmann helder dat joden en moslims een gezamenlijke geschiedenis hebben in relatie tot Europa. De moslims werden (en worden) gezien als externe vijand (ondanks de al eeuwenoude aanwezigheid van moslims in Europa) en joden als de interne vijand. En in de kampen stonden zowel de term ‘jood’ als ‘muselmann’ voor de dood met de laatste als de meest verafschuwde gevangene. Er is dus een nauwe verbinding in het proces van categorisering als het om joden en moslims gaat. Tegelijkertijd wordt in de beschrijvingen juist een onderscheid gemaakt en wel op basis van oude orientalistische stereotypes over Turken en Moren in termen van lichaamshouding, decorum en fatalisme.
Dat laatste duidt op een nog ander opvallend fenomeen met betrekking tot de relatie Jude-Muselmann-Muslim. Het gaat in het classificeren van de ultieme ander in dit geval niet alleen om religie als religieuze doctrine en rituele praktijken, maar ook om lichamelijke eigenschappen en daarmee verbonden (of als zodanig toegeschreven) psychologische kwaliteiten. Vormen van racisme, zoals anti-semitisme, gaan niet alleen om een idee van biologische verwantschap en afkeer van bepaalde religieuze groepen gaat niet alleen om die religie; er is een vermenging van ideeën over religie en ras.
Net als Rana wijst ook Gil Anidjar in zijn boek The Jew, the Arab: A History of the Enemy (2003) op de verbondenheid van Arabieren en Joden als respectievelijk de externe en interne vijanden van Europa die tegelijkertijd ook elkaars vijanden zouden zijn. In zijn analyse van hoe vijandschap ontstaat, stelt hij zelfs dat deze tegenfiguren essentieel zijn om het moderne Europa te begrijpen aangezien beide vijandschappen een lange geschiedenis hebben en onder meer terug te vinden zijn bij Kant, Hegel en Montesquieu, maar ook in populaire cultuur zoals die van kinderliedjes. In deze geschiedenis komt het idee dat zowel joden als moslims zich overgeven aan hun god als waren ze slaven, dat ze onderworpen en fatalistisch zouden zijn voortdurend terug; iets wat we ook zien bij de Muselmann in Auschwitz. Zoals Anidjar laat zien is één van de dreigingen die van de stereotype moslims uit zou gaan gebaseerd op hun vermeende zwakheid van geest. Ze waren niet alleen zwak, ze zouden ook de Europeaan besmetten met hun zwakheid; denk bijvoorbeeld aan het gezegde over het Osmaanse Rijk als de ‘zieke man van Europa’.
Het gelaat
Volgens Primo Levi heeft de term Muselmann geen bijzondere betekenis in relatie tot moslim alsof de taal van de kampen volledig los zou staan van de taal erbuiten. Het is vergelijkbaar, volgens hem, met termen als Canada en Mexico voor bepaalde barakken. Levi’s standpunt is echter om meerdere redenen aanvechtbaar. In Eyewitness Auschwitz: Three Years in the Gas Chambers geeft Filip Müller een uitleg over die twee termen die op een bepaalde manier verwijzen naar stereotypen over Canada en Mexico. Hetzelfde kan gesteld worden voor de term Muselmann. Hoewel niet één op één hetzelfde zien we in de constructie van de categorie Muselmann vergelijkbare patronen terug als in de constructie van de categorie moslim en beide categorieën functioneren op vergelijkbare wijze juist door de verwijzing naar de figuur van de biddende moslim, het vermeende fatalisme en de onderworpenheid van moslims.
Eén van de belangrijke aspecten hier is het vermogen dat de Nazi’s (die ook de term Muselmann gebruikten voor dezelfde categorie gevangenen) hadden om bepaalde termen volledig te isoleren van de realiteit en deze een nieuwe betekenis te geven en daarmee een nieuwe realiteit te construeren. Eén van de dingen die de Nazi’s deden is wat Anidjar ‘semanticide’ noemt: het volledig uit de context halen van bepaalde woorden en deze in een nieuwe geheel andere context plaatsen (denk aan het woord Endlösung). De term Muselmann is in de kampen de verwijzing geworden voor de minimale conditie van menselijkheid of zelfs minder dan dat en tegelijkertijd ook weer zo overduidelijk het resultaat van onmenselijk menselijk handelen dat het een ondraaglijke schim is. De term Muselmann komt voor in tal van getuigenissen over de holocaust, maar deze wegredeneren in de zin dat het geen betekenis heeft, is onwenselijk. Het maakt hen monddood en vervreemdt de taal van hen. Het verhaal van de Muselmann, de jood die moslim werd, is het verhaal van het verval van de menselijkheid (met dank aan H.E.) en het gebrek aan woorden ervoor. De term Muselmann symboliseert het verval, brengt de verschillende elementen bij elkaar en kan dat doen doordat het appelleert aan verschillende aloude racistische, islamofobische en anti-semitische motieven. De enige manier om het verval tegen te gaan, is het continu vertellen van dit verhaal. Bij deze.
Zoals een oplettende lezer opmerkt, er wordt geen melding gemaakt van het feit dat de term ‘moslim’ verwijst naar ‘overgave’. Het is mij niet duidelijk of en hoe deze een rol speelt in relatie tot de beeldvorming over de term Muselmann, maar dat zou best kunnen. Ik heb daar in de genoemde bronnen echter niet iets over kunnen terug vinden met uitzondering van alles wat verwijst naar ‘onderwerping’. Dit geldt ook voor de geraadpleegde Joodse bronnen. (Dank aan B.O.)
Posted on April 19th, 2013 by martijn.
Categories: islamophobia.
The 4th Annual International Conference on Islamophobia: From Theorizing to Systematic Documentation
University of California, Berkeley
Booth Auditorium, Boalt Law School
April 19th and 20th, 2013
Friday 8.30am – 9.30pm (Amsterdam time: 16.30pm – 5.30am)
Saturday 9.30am-9.30pm (Amsterdam time 17.30pm – 5.30am)
The focus of the conference will be Islamophobia: a contrived fear or prejudice fomented by the existing Eurocentric and Orientalist global power structure which rationalizes the necessity to deploy violence as a tool to achieve “civilizational rehab” of the target communities (Muslim or otherwise). The concept of Islamophobia reintroduces and reaffirms a global racial structure through which resource distribution disparities are maintained and extended. The conference will also highlight research and projects that explore the maintenance and extension of existing power paradigms by bringing together academics, thinkers, practitioners and researchers from around the globe who engage, question and challenge the existing disparities in economic, political, social and cultural relations.
Posted on April 18th, 2013 by martijn.
Categories: islamophobia, Multiculti Issues.
Dit land kent een ijzeren wet van de integratie. Die luidt: er kan geen enkele kwestie over migranten en hun nakomelingen in de media of in het politieke debat terechtkomen of uiteindelijk wordt de vraag gesteld in hoeverre die kwestie een negatieve relatie heeft met integratie.
Komen gescheiden taallessen voor vrouwen en mannen in het nieuws? Dan wordt nauwelijks gevraagd of die taallessen goed zijn voor de ontwikkeling en zelfredzaamheid van de cursisten, maar domineert de stelling dat de seksescheiding slecht is voor integratie, omdat die haaks staat op ‘ons’ idee van hoe vrouwen en mannen met elkaar moeten omgaan. Wanneer een woningbouwvereniging in Amsterdam woningen aanpast voor nieuwe bewoners, die vervolgens deels moslim blijken te zijn, gaat het amper over de wenselijkheid van goede huisvesting of over het feit dat er meer autochtonen in deze panden komen wonen dan voorheen. Het gaat vooral over de vraag of dit niet haaks staat op integratie en of de overheid wel zaken moet subsidiëren die niet bij ‘onze’ cultuur passen. En het Marokkanenprobleem, waar ging dat eigenlijk over? Over de werkloosheid van Marokkaans-Nederlandse jongeren en de problemen die dat voor hen oproept? Over de geïsoleerde positie van sommige migrantenvrouwen van de eerste generatie? Nee, over problemen met de integratie van ‘de Marokkanen’ in relatie tot de hoge criminaliteit in deze categorie.
De integratiekwestie gaat niet over problemen van Nederlandse inwoners. Zij draait om een kunstmatig en misplaatst onderscheid tussen De Samenleving en De Minderheden. Integratie is een idee-fixe met maar één functie: het versterken van de natiestaat en de positie van de politieke en economische elites daarin. We moeten dan ook snel van dit idee af.
Rechten en plichten
Dat we leven in een natiestaat klinkt als een open deur en het voelt bijna natuurlijk, maar het concept is pas vrij kort geleden bedacht. Pas sinds de Franse revolutie domineert dit politieke model, met een verregaand gewelds- en belastingmonopolie voor de overheid. Rechten en plichten van individuen werden gekoppeld aan het wel of niet behoren tot een bepaalde natiestaat. De natiestaat bestaat, omdat de inwoners zich dat samen verbeelden en omdat ze bepaalde zaken – bijvoorbeeld oorlogsherdenkingen, feestdagen en het volgen van onderwijs – samen doen. De afgelopen eeuwen hebben politieke elites in alle natiestaten geprobeerd om hun grondgebied in culturele, taalkundige, economische, sociale en juridische zin te homogeniseren. Voorbeelden hiervan zijn de eenheid van de rechtspraak, vaststelling van één nationale taal en het creëren van een nationaal onderwijsstelsel. Door deze homogenisering werd geprobeerd om conflicten te voorkomen. Bijkomend voordeel was dat het kapitalisme gebaat is bij een grote, homogene afzetmarkt.
Het zijn de elites die bepalen hoe die homogenisering moet verlopen. Zíj formuleren dat ‘wij’ de dingen op een bepaalde manier doen. Zij definiëren ‘onze’ normen en waarden. Zo formuleerde het kabinet Lubbers I het al in de Minderhedennota uit 1983:
‘Het spreekt daarbij vanzelf dat ook mensen uit minderheidsgroepen de fundamentele waarden en normen van de Nederlandse rechtsorde zullen moeten eerbiedigen. Verlangens van leden van minderheidsgroepen die daar tegenin gaan, kunnen dan ook niet worden ingewilligd.’
Hier worden twee partijen in het leven geroepen die helemaal niet bestaan: De Samenleving en De Minderheden. Het zijn partijen die worden gedefinieerd, ‘gemaakt’, zou je kunnen zeggen, door politici, beleidsmakers, opinieleiders, onderzoekers en ondernemers die zich opwerpen als belangenbehartigers van groepen.
In De Samenleving delen mensen bepaalde kernwaarden. De Minderheden zijn degenen van buiten en houden er normen en waarden op na die afwijken van die van De Samenleving. De vooronderstelling is verder dat ‘botsende waarden’ per definitie leiden tot sociale problemen en conflicten. En dus moet er iets gebeuren. Met ‘hen’.
En dat ‘iets’ heet integratie.

afbeelding via Nesrin
Om de natiestaat te definiëren en te behouden hebben politieke elites steeds mensen nodig die ‘anders’ zijn. Ze wijzen binnen de natiestaat mensen aan die niet voldoen aan hun standaard. Daarbij hebben ideeën over ras, cultuur en gender altijd een belangrijke rol gespeeld. De politieke elite was mannelijk en blank en gedurende de 18de en 19de eeuw kwam het idee zeer sterk op dat alleen Europa blank was en de rest van de wereld niet.
Tegenwoordig spreken elites niet meer over blank zijn, maar dezelfde ideeën zijn er nog wel, nu vervangen door de notie van ‘cultuur’. Zo stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat als een bevolkingsgroep in cultureel of sociaal-economisch opzicht sterk op de Nederlandse bevolking lijkt, deze als westers-allochtoon wordt aangemerkt. Maar de term autochtoon heeft, zeker in het populaire vertoog, wel degelijk de lading van blank, en onder niet-westerse allochtonen vallen geen groepen die als blank worden beschouwd. Of iemand allochtoon is, wordt ook niet bepaald door te kijken naar zijn individuele culturele kenmerken, zoals je door de definitie van het CBS eigenlijk zou mogen verwachten. Nee, er wordt gekeken naar zijn geboorteplek of die van zijn ouders. De categorisering van Antillianen, inwoners van het koninkrijk en dus van de natiestaat, als allochtoon bevestigt dat idee van de autochtoon als blanke nog eens.
Door het aanwijzen van een Ander om een homogene natiestaat te bereiken, gaan insluiting en uitsluiting hand in hand. Je zegt aan de ene kant dat iedereen moet integreren, maar je hebt ook mensen nodig die anders zijn om jezelf te kunnen definiëren. In het verleden gebeurde dit met katholieken, in de jaren vijftig met zogenoemde onmaatschappelijken en tegenwoordig in het bijzonder met moslims. Zij bevinden zich al in de samenleving maar worden apart gezet en moeten vervolgens integreren.
Islam is een probleem
Daarbij is wel wat fundamenteels veranderd sinds de Minderhedennota van 1983. Toen werd ‘de cultuur’ van ‘de migrant’ niet per definitie als problematisch gezien. Dat is nu voor een groot deel wel het geval. Er is geen Nederlandse politieke partij die niet vindt dat de islam op de een of andere manier een probleem is. Sommige partijen leggen daarbij de nadruk op islam in relatie tot andere thema’s zoals opleiding, sociaal-economische positie of secularisering (zoals bij de meeste linkse en rechtse partijen) anderen op islam los van welke context dan ook (PVV), maar de islam is volgens allemaal hoe dan ook een probleem. En waar diversiteit in 1983 nog expliciet als kenmerk van ‘de Nederlandse cultuur’ gezien werd, lijkt dat nu grotendeels naar de achtergrond verdwenen.
De integratieagenda van de huidig verantwoordelijk minister, de PvdA’ er Lodewijk Asscher, gaat zelfs een stapje verder. Migranten moeten niet alleen meedoen, de normen en waarden en de diversiteit in leefstijlen accepteren, maar ook – zijn letterlijke woorden – de normen en waarden verinnerlijken. Zo ver strekken dus de ambities van de elites in de natiestaat: tot aan de gedachten en gevoelens van burgers aan toe.
Het tegelijk insluiten en uitsluiten gebeurt niet alleen door steeds mensen als ‘de ander’ aan te wijzen, maar ook door opmerkelijk vaag te houden waaraan en aan wie die ander zich moet aanpassen. Er is zelden of nooit duidelijk gedefinieerd wat integratie nu precies is (en dus ook niet wanneer zij geslaagd is), terwijl er vele manieren bestaan waarop men geprobeerd heeft de ander te classificeren: van gastarbeider tot etnische minderheid tot allochtoon tot moslim. Het gevolg is dat een individuele burger nooit weet of hij of zij zich voldoende aanpast. Daarmee is die burger overgeleverd aan degene die de macht heeft te bepalen wat ‘aangepast’, ‘normaal’ en ‘goed’ is en wat niet. Wat het einddoel van integratie is, blijft onduidelijk.
Bevestiging van ongelijkheid
Dat laatste lijkt misschien wat tegenstrijdig met de vele acties tegen en discussies over homofobie, antisemitisme en praktijken die vrouw-onvriendelijk zouden zijn. Die zijn duidelijk toch? Maar hier gaat het om een heel specifiek idee van wat ‘Nederlands’ is. Er zijn autochtone Nederlanders die vinden dat homoseksualiteit slecht is, of die vinden dat vrouwen niet horen te werken, of die vinden dat religie een grote rol in de politiek moet spelen. Er zijn er ook met antisemitische opvattingen. Maar de overheid wil niet dat migranten zich dááraan aanpassen. Ook niet aan schoonmakers of aan mensen van de Occupybeweging. Lees wat minister Asscher zei in een interview in de Volkskrant, op 21 december:
‘Integratie vergt van de mensen die hier naartoe komen dat zij zich verdiepen in het land van aankomst. Het land van aankomst moet expliciet maken wat het verwacht. Dat doen we met integratiecursussen. Maar we moeten verdergaan en pal staan achter de leraar die vertelt dat hij homo is. Door pal te staan voor onze verworvenheden, maken we het voor immigrantenkinderen makkelijker minder gelovig te zijn dan hun ouders. Het helpt migrantenmeisjes zich te ontplooien en het werkt tegen schijnhuwelijken en andere dwang.’
Migranten wordt gevraagd zich te conformeren aan een ideaalbeeld van Nederland als neo-liberale samenleving, gebaseerd op seculiere en seksuele vrijheden. De paradox is: ze moeten allemaal dezelfde soort vrije individuen worden. Dat is een ideaalbeeld waar niet alle autochtone Nederlanders zich in kunnen vinden. Dat maakt echter niet uit; aan hen wordt niet gevraagd dit ideaalbeeld te accepteren en te verinnerlijken.
Uiteindelijk bevestigt het integratiemodel slechts de bestaande ongelijkheid van autochtonen en migranten en zal dus niet leiden tot vermindering van de problemen die migranten hebben. De overheid zou zich helemaal niet moeten richten op culturele aanpassing van migranten op basis van één specifiek ideaalbeeld. In plaats van alle problemen met en van minderheden te herleiden tot integratie, wordt het tijd dat we met iets anders komen dat recht doet aan de pluriformiteit van dit land. Dit betekent dat migranten zich, net als andere ingezetenen, dienen te houden aan de Nederlandse wet. Maar die wet moet dan ook een afspiegeling zijn van de pluriformiteit van de samenleving. Het afschaffen van de mogelijkheid tot ritueel slachten zou daar haaks op staan evenals een verbod op de gezichtssluier.
De overheid moet migranten niet apart categoriseren ten opzichte van de reeds aanwezige bevolking, tenzij dit strikt noodzakelijk is op basis van relevante criteria, bijvoorbeeld opleidingsniveau van de ouders in het geval van onderwijs, en dan nog slechts voor een beperkte periode van pakweg vier jaar. Daarbij moet de nationale overheid wel de rechten van alle burgers waarborgen, en in het bijzonder van kwetsbare groepen zoals jongeren en vrouwen. Ze moet hen beschermen tegen alle vormen van uitsluiting, variërend van huiselijk geweld tot racisme. De focus van het integratiebeleid dient niet de Nederlandse natiestaat te zijn, maar de plaats waar men woont, werkt en leeft. Daar moet gezocht worden naar manieren om verbindingen te leggen tussen verschillende categorieën mensen en naar mogelijkheden om het samenleven in een gedeelde publieke ruimte te bevorderen.
Dit stuk verscheen is afgelopen zaterdag 13 april in de Volkskrant bijlage Vonk. Het stuk is mede geïnspireerd door eerdere kritiek van Nadia Bouras, Cinan Cankaya en Jurriaan Omlo: Schaf het integratiebeleid af! dat verscheen op Sociale Vraagstukken. Al eerder hebben ook wetenschappers als Edien Bartels, Halleh Ghorashi en Anton van Harskamp van de VU gewezen op het kunstmatige en ideologische onderscheid tussen De Minderheden en De Samenleving. U vindt het ook terug in het werk van socioloog Willem Schinkel. Zie hieronder het fragment bij Zomergasten in 2011 (met dank aan Nadia):
Posted on April 7th, 2013 by martijn.
Categories: islamophobia, Multiculti Issues.
Inleiding
Vlak na de dood van grensrechter Richard Nieuwenhuizen kwam de Telegraaf met een foto op de voorpagina waarin te zien zou zijn hoe hij ‘schop na schop te verduren heeft gekregen’ met de kop ‘Waanzin’. Afgelopen donderdag was er een debat in de Tweede Kamer waar ik eerder over schreef in termen van ‘racisme drama‘.
De meest veelgehoorde commentaren op het stuk over het racisme drama:
1) Oud linkse reflex om te discussie te smoren door de racisme kaart te trekken;
2) Ontkennen van reële problemen;
3) Bagatelliseren
Alle drie de commentaren hebben betrekking op het fenomeen ‘benoemen’. Het blijkt voor sommigen geen probleem te zijn om racistische verbanden te trekken (en dat te zien als benoemen), maar de verwijzing naar racisme is not done. Dat blokkeert de discussie zogezegd. Dat doet het natuurlijk niet. Het zijn degene die aanstoot nemen aan de verwijzing naar racisme die de discussie blokkeren door die verwijzing persoonlijk op te vatten, buiten de orde te verklaren en vervolgens niet meer inhoudelijk op de zaken in te gaan. Dit laat goed zien dat er iets bijzonders aan de hand is met ‘benoemen’; sommige zaken moeten op een bepaalde manier ‘benoemd’ worden en mogen niet op een andere manier benoemd worden.
Benoemen
‘Benoemen’ is een zogenaamde taalhandeling. Met het uitspreken van de woorden is de handeling verricht. Als ik een belofte publiekelijk uitspreek, dan heb ik de belofte gedaan. Op het moment dat ik een fenomeen ‘benoem’ heb ik dat fenomeen een plek gegeven in de sociale orde. Dit betekent automatisch dat taal geen neutrale handeling is. Het is een handeling die gesitueerd moet worden in een specifieke culturele en politieke omgeving. Wanneer iemand in Marokko iemand dood en ik ‘benoem’ dat de dader een ‘Marokkaan’ is, dan is dat een
(more…)
Posted on April 5th, 2013 by martijn.
Categories: islamophobia, Multiculti Issues.
Introductie: waanzin
Gisteravond was misschien wel één van de meest beschamendste hoofdstukken uit de parlementaire geschiedenis. Op de agenda van de Tweede Kamer stond het ‘Marokkanendebat’. Men had het beter het racismedrama kunnen noemen.
Een paar maanden terug kwam de Nederlandse samenleving weer tot ontploffing: jonge voetballers sloegen een grensrechter van de andere partij in elkaar. De arme man overleed kort daarna. De Telegraaf kwam met een foto van deze vechtpartij met een indringende kop in chocolade-letters: waanzin. In de tussentijd probeerden opiniemakers, politici en voetbalbobo’s te begrijpen wat er nu was gebeurd en waarom.
Vanaf het begin sijpelde langzaam maar zeker in de berichtgeving door dat het om twee of drie ‘Marokkanen’ ging. Niet dat inwoners van Rabat of Nador hier iets mee te maken hadden; bedoeld werd jongeren van ouders die afkomstig waren uit Marokko. Vervolgens tweette Geert Wilders dat het hier ging om een ‘Marokkanenprobleem’ en vlogen allerlei cultuuranalyses in het rond: gezagcrisis van de ouders, afwijkende normen en waarden, de islam die hen zou leren ongelovigen te haten, macho-cultuur, enzovoorts. Daarnaast allerlei analyses dat Marokkaans-Nederlandse jongeren zouden domineren in de misdaadstatistieken en ook bij de gewelddadige incidenten in het voetbal. Soms waren dergelijke analyses gebaseerd op de talloze wetenschappelijke publicaties hierover die Nederland al sinds de jaren negentig kent, veel vaker echter op allerlei slordige redeneringen zoals: de meeste incidenten doen zich voor in de Randstad, daar wonen ook de meeste allochtonen en dus gaat het vaker om allochtonen.
Hoe het ook allemaal precies zit; je moet kunnen benoemen. En dat stond dan ook centraal in het Tweede Kamer debat dat echt serieus ‘Het Marokkanendebat’ heette gisteren. Benoemen valt onder vrijheid van meningsuiting, dat maakt de zaak helder en dan weten we ook wat we moeten doen. Velen die de zaak ‘benoemen’ vinden dan ook dat zij een taboe doorbreken; een retorische tactiek om extra gewicht aan hun stelling te geven aangezien dat taboe (als dat er al was) al lang is doorbroken in de jaren negentig. Zondag iets meer over benoemen, nu een korte indruk van het racistendebat.
Tweede Kamer als theater
De Tweede Kamer kunnen we zien als een theater waarin mensen verschillende rollen vervullen als in een ritueel. Een ritueel is dan te zien als een symbolische activiteit die verloopt volgens bepaalde regels om een bepaalde situatie te bereiken en die diverse malen herhaald wordt. In de Tweede Kamer gebeuren verschillende dingen die bij ieder debat terugkomen. Er wordt bepaald óf er een probleem is, wat dat probleem is en hoe dat probleem aangepakt moet worden. Daarbij is er een rolverdeling tussen de regering, de voorzitter, de regeringspartijen en de oppositie. De regering komt met een voorstel dat een probleem, een probleemdefinitie en een oplossing aanduidt: die dienen met elkaar in overeenstemming te zijn anders is men niet consequent. De regeringspartijen nuanceren het verhaal en komen met wat wijzigingen. De oppositie vertelt waarom de regering en andere partijen er niks van bakken, of er inderdaad een probleem is, wat het probleem volgens hen is en welke aanpak daar dan bijhoort. Men spreekt via de voorzitter die geacht wordt het debat te laten verlopen volgens de regels van het toneelspel. Vervolgens komt men in een stemming tot een eindconclusie en dan zien we of men besloten heeft of er een probleem is, wat het probleem is en wat de aanpak moet zijn.
Met andere woorden, dit ritueel zorgt ervoor dat bepaalde perspectieven op maatschappelijke verschijnselen en de maatschappij als geheel geschapen en bevestigd worden op basis van de machtsverhoudingen in het parlement. Het gaat niet om kleine zaken, maar om zaken die van ‘algemeen belang’ (en dus speciaal) zijn en het vestigt de aandacht op specifieke relaties en fenomenen. Tegelijkertijd worden andere probleemdefinities naar de achtergrond geduwd en andere perspectieven onzichtbaar gemaakt doordat ze als onhaalbaar, onrealistisch of onwenselijk benoemd worden. Hierbij speelt ook de vooronderstelling dat het parlement de plaats is waar we dit soort dingen doen. GroenLinks deed gisteren niet mee en dat kwam ze op kritiek te staan; immers het parlement is toch de plek om je geluid te laten horen en de plaats om beslissingen te nemen. Daar hoor je bij te zijn want het debat dient op een bepaalde plek en bepaalde manier gevoerd te worden want daar komen alle stemmen in de samenleving aan bod; we hebben ze immers zelf gekozen. Althans daar dienen we in te geloven en het debatritueel van de Tweede Kamer draagt daar aan bij.
Het mobiliseren van racisme
Gisteravond was het de PVV die zich op de kansel zette als moedige strijder tegen criminaliteit en overlast van Marokkaans-Nederlandse jongeren. Volgens de PVV is het geweld van Marokkaans-Nederlandse jongeren cultureel bepaald en speelt ook de islam een belangrijke rol. De term ‘Marokkanendebat’ waarmee alle Marokkaanse Nederlanders vanaf 0 jaar onder een noemer worden geschaard, vloeit voor de PVV logisch voort uit de vooronderstellingen. Het leggen van een dergelijke relatie kan zonder meer racistisch worden genoemd. En in deze tijd lijkt het goed om nog eens te vermelden dat het leggen van een dergelijke racistische relatie onzin en onethisch is. Het is onzin want er is geen enkele causale relatie vast te stellen tussen cultuur en religie enerzijds en criminaliteit anderzijds en het lijkt er ook vanuit te gaan dat geweld door Marokkaanse Nederlanders moreel verwerpelijker zou zijn dan geweld door anderen. Het is onethisch omdat taal geen neutrale handeling is, maar altijd samenvalt met de politiek-culturele en historische contexten. Zeker in combinatie met de vechttaal van de PVV is het mobiliseren van racistische vooroordelen zeer gevaarlijk.
Zoals gesteld kunnen we de Tweede Kamer zien als theater waarin een ritueel wordt uitgevoerd. Rituelen kennen slechts zelden één speler, maar kenmerken zich door meerdere spelers die gezamenlijk het ritueel en het bijbehorende effect realiseren. Met andere woorden de rol die de PVV op zich neemt, kan alleen maar gespeeld worden door medewerking van anderen. En dat gebeurde volop. Allereerst doordat de term ‘Marokkanendebat’ op de officiële agenda van de Tweede Kamer stond; de openingszet van dit drama. In de eerste termijn van het debat kwamen diverse partijen aan bod die reageerden op de PVV en bijvoorbeeld het gebruik van de term ‘Marokkanendebat’ aan de orde stelden. Een makkie voor de PVV die zich graag opstelt als moedige bestrijder van geweld en intolerantie door islam en migranten temidden van linkse lafaards. Dat is de rol die de PVV wil spelen en de woordvoerder kon bij vrijwel iedere spreker hetzelfde trucje toepassen om die rol van held kracht bij te zetten.
Waar de meeste sprekers namelijk wezen op de verwerpelijkheid van de PVV-termen stelde men ook dat men moest benoemen dat er problemen waren. Men was vooral bezig om te laten zien dat ze niet laf links waren, maar juist al lang hadden gewezen op de problemen met Marokkaanse Nederlanders. Het is aardig om te zeggen dat er ook talloze Marokkaanse Nederlanders zijn die het goed doen, maar dat is alleen betekenisvol als je daadwerkelijk vindt dat een groep het niet goed doet en dat er een probleem is met integratie, cultuur en religie of dat doet binnen een context waarin er racistische relaties gelegd worden tussen cultuur en criminaliteit. Daarmee de relatie die de PVV legt tussen cultuur en criminaliteit in feite niet alleen onbesproken latend maar zelfs versterkend.
De regels van het spel
De overige partijen begaven zich zo in een spel waarvan de regels zijn opgesteld door de PVV zouden we kunnen stellen. De woordvoerder van de PVV wees telkens op uitspraken van de andere partijen die de indruk moesten wekken dat zij maar een politiek-correct verhaaltje aan het afsteken waren. Bij de PvdA wees men op de uitspraken van Samson over de overlast van Marokkaans-Nederlandse jongeren, bij de SP op de nota Gastarbeid en Kapitaal uit de jaren ’80, bij D66 op de uitspraken naar aanleiding van geweld tegen homo’s. Hun harde taal in die uitspraken was inderdaad vervangen door een meer genuanceerd racisme. In alle gevallen zorgt dit ervoor dat migranten een uitzonderingspositie krijgen. Waar minister Asscher stelde dat we mensen als individuen moeten aanspreken, zit hij toch echt in een debat over Marokkaanse Nederlanders als groep, wil hij toch echt etnische registratie en wil hij toch echt dat migranten Nederlandse normen en waarden verinnerlijken; iets wat hij niet oplegt aan autochtonen. Het racististische drama reproduceert zo de uitzonderingspositie van Marokkaanse Nederlanders.
Nu zou het zo kunnen zijn dat de partijen deels de probleemperspectieven van de PVV overnemen om de PVV de wind uit de zeilen te nemen. Dat zal zeker een rol spelen, maar er is nog wel iets anders aan de hand. De nadruk op de relatie tussen cultuur, integratie en criminaliteit is niet iets van Fortuyn en later. Al in de jaren negentig hebben mainstream politieke partijen die relatie naar voren gebracht en ook toen was er al veel discussie over en onderzoek naar etnische groepen en criminaliteit. Het is ook niet de PVV die de term kutmarokkanen heeft verzonnen en zij zijn ook niet degenen die met het inburgeringsbeleid op de proppen zijn gekomen. Waar de PVV etnische registratie wil, was dit in feite al veel eerder ingevoerd. We zouden derhalve ook kunnen stellen dat Fortuyn en later de PVV het product zijn van het mainstream worden van racisme onder het masker van cultuur en integratie. Daarmee hebben alle mainstream partijen het podium en de bijbehorende spelregels geschapen voor het racisme van de PVV en speelden zij gisteren hun eigen rol in dit bedrijf dat geschreven is door de PVV.

Publieke tribune van het racisme drama
Vervreemding
Wat het racistendebat van gisteren niet deed was een bespreking van reële problemen in de samenleving. Het ging niet over de marginalisering, de gevolgen van de jarenlange vernederende debatten over Marokkaanse Nederlanders op hun betrokkenheid met en identificatie met de Nederlandse samenleving. Niemand die erop wees dat mensen met een buitenlands uiterlijk (wat dat ook moge zijn) eerder in het vizier van de politiek komen. En ook niemand die ook maar één woord vuil maakte over het slachtoffer van het voetbalgeweld; toch de aanleiding voor dit hele drama. Een duidelijker beeld dat het Nederlandse parlement niet iedereen vertegenwoordigd was ook goed te zien gisteren: de politieke elite debatterend over Marokkaanse Nederlanders. Degenen die het op de tribune het debat volgden, over wie het spel ging maar er niet aan deelnamen: Marokkaanse Nederlanders (in tegenstelling tot GroenLinks die zichzelf vrijwillig buitensloot – mijns inziens terecht overigens).
Uiteindelijk hebben alle partijen er dus simpelweg mede aan bijdragen dat de PVV haar racistische boodschap kan vormen, dat het een voedingsbodem heeft en dat het ten tonele gebracht kan worden. Nu gingen de Marokkaanse Nederlanders op de bezoekerstribune nog kijken en velen volgden het via politiek24. Anderen voelden zich totaal niet aangesproken; in beide gevallen kwamen vooral drie indrukken naar boven: vernedering, vervreemding en afkeer. Gefeliciteerd Tweede Kamer, u heeft gisteren bevestigd dat Marokkaanse Nederlanders niets, maar dan ook niets, constructiefs te verwachten hebben van uw politieke en democratische spel.
Posted on March 24th, 2013 by martijn.
Categories: anthropology, Arts & culture, Headline, islamophobia, Multiculti Issues, Society & Politics in the Middle East.
Inleiding: Hassnae Bouazza en orientalisme
Eén van de meest voorkomende fenomenen in dit land en andere Europese landen is orientalisme. Toch wordt er maar zelden over gesproken. Eén van de weinigen die dit recent op televisie deed was Hassnae Bouazza bij Pauw en Witteman, nadat journalist Bart Schut Marokkanen in Nederland verweet een ‘racismeprobleem’ te hebben; iets wat hij wist omdat ze dat in Marokko ook hebben. Bouazza stelde de racistische denktrant van dat artikel aan de kaak in een debatje bij Pauw en Witteman en stelde onder meer dat Bart Schut zich in zijn verdediging op orientalistische beelden beriep (vanaf 5.35):
Nu zal niemand ontkennen dat iedere vorm van samenleven eigen in- en uitsluitingsmechanismen kent en dat daar racisme een fundamentele rol bij speelt. Zo ook als het gaat om ideeën over één van de meest tot de verbeelding sprekende regio’s in de wereld: het Midden-Oosten. In populair taalgebruik bestaat een sterk beeld van wat voor mensen daar leven: islamitisch, onderdrukte maar ook verleidelijke vrouwen, zand, achtergebleven, corrupt, ondemocratisch, gewelddadig, irrationeel, mysterieus, statisch en intolerant zijn maar een paar van de termen die velen meteen te binnen schieten. Dat deze blik op het Midden-Oosten generaliserend, onjuist en onethisch is, zal voor velen vanzelfsprekend zijn, maar toch doen we het vaak. Soms bewust, soms onbewust.
Eén van de belangrijkste intellectuelen van de 20e eeuw, Edward Said, was één van de eersten die een dergelijke blik aan de kaak stelde in zijn beroemde boek Orientalism uit 1977. Said betoogt hier dat er een patroon zit in de wijze waarop het Westen zich een beeld vormt van het Oosten. In deze kijk op het Midden-Oosten wordt het Oosten tot object gereduceerd en meer precies een object dat achterlijk is en door het Westen geholpen moet worden, in bedwang moet worden gehouden en bevrijd moet worden. Een beeld dat, zo laat Said zien, nauw samenhangt met kolonialisme en imperialisme en ideeën over de superiorieit van het Westen.
Om orientalisme te kunnen zien en uiteen te kunnen rafelen, moet je natuurlijk wel weten hoe het er daarginder daadwerkelijk aan toe gaat. Eén van de manieren om dit te doen, is te kijken naar het alledaagse leven van mensen en op welke wijze bijvoorbeeld kleding, seksualiteit, populaire cultuur, moraal en religie een rol spelen. Eerder deed Joris Luyendijk dit voor wat betreft cultuur en politiek in zijn boek Het zijn net mensen en de meest recente aanwinst in dit ‘genre’ is ‘Arabieren Kijken’ waarin Hassnae Bouazza de lezer meeneemt op een soms ontroerende, soms hilarische en vaak verbazingwekkende tour door het Midden-Oosten. ‘Arabieren kijken’ is daarbij een mooie titel die niet alleen verwijst naar wat Arabieren zoal op televisie kijken, maar ook naar onze blik op Arabieren.
De analyse van cultuur na televisie
Said heeft de nodige kritiek gekregen op zijn stelling. Hij baseert zijn argumenten voornamelijk op Frankrijk en Engeland, met hun lange koloniale geschiedenis, en negeert bijvoorbeeld de Duitse invloed op de orientalistiek. En waar hij aandacht vraagt voor de diversiteit en complexiteit van het Oosten, behandelt hij het Westen als min of meer homogeen. Zijn argumenten zijn wel de opmaat geweest voor een kritische reflectie onder onderzoekers over hun werk over het Oosten en in die reflectie is Said’s stelling ook voortdurend verfijnd. Onze blik op het Midden-Oosten heeft dan ook niet alleen te maken met kolonialisme, maar ook met de opkomst van natie-staten en nationalisme, veranderingen in de universitaire werelden en de opkomst van allerlei media zoals kranten, radio, televisie en internet.
Bouazza kiest voor een heel specifieke manier om een portret te maken van de Arabische wereld: wat verschijnt er zoal op televisie? Ik heb recensenten gezien die zich afvragen wat daar de waarde van is, maar volgens mij is het een voltreffer. In de laatste 50-60 jaar zijn het juist technologische ontwikkelingen geweest die het onderscheid tussen het Oosten en het Westen onder druk zetten. In een beroemd essay The Interpretation of Culture(s) After Television stelde antropologe Lila Abu-Lughod dat de alomtegenwoordigheid van televisie in het dagelijks leven van mensen dit medium bij uitstek geschikt maakt voor een rijke etnografie van dat dagelijks leven. In dat essay beschrijft Abu-Lughod hoe vrouwen zich identificeren met de beslommeringen die in tal van tv-programma’s zoals soaps te zien zijn en zich tegelijkertijd ook realiseren dat die soaps gaan over een andere wereld dan die van hen. Zoals Hassnae Bouazza heel goed laat zien, doorbreekt televisie grenzen, schept het nieuwe grenzen en bevestigt het oude en nieuwe grenzen. Televisie zorgt ervoor dat nieuwe repertoires, debatten en praktijken het dagelijks leven van mensen binnenkomen die aanvankelijk ver van hun bed waren: Cairo, Alexandrië, Hollywood, Mumbai en Tokio. Daarbij wordt televisie op de ene plaats geproduceerd en op diverse andere plekken geconsumeerd op diverse manieren. Cultuur, en meer in het bijzonder noties als ‘Westerse’ of ‘Oosterse’ cultuur zijn dan niet langer relevant als verklaring voor het gedrag van mensen, maar zijn juist fenomenen die verklaard moeten worden.
Seksualiteit
Een belangrijk thema in het boek van Hassnae is seksualiteit. Seksualiteit speelt een belangrijke rol in oriëntalistische beeldvorming over het Midden-Oosten en islam. In zijn werk Desiring Arabs laat wetenschapper Joseph Massad, een student van Edward Said, zien hoe opvattingen over homoseksualiteit onder Arabische auteurs veranderd zijn. Tot zo rond 1800 kende de Arabisch-islamitische wereld geen eenduidige indeling in homoseksualiteit en heteroseksualiteit: de poëzie kent tal van loftuitingen over liefde tussen mannen en het werd zowel oogluikend toegelaten als streng bestraft. Massad toont aan dat deze vage grenzen veranderden door de invloed van, toen, nieuwe en Westerse noties over seksuele identiteit en normaliteit. Deze waren onder andere gebaseerd op een medische en psychologische notie van homo- en heteroseksualiteit. Volgens Massad is hier sprake van seksueel kolonialisme doordat Arabieren deze noties zo goed als geheel hebben over genomen. Het gevolg daarvan is, althans volgens Massad, dat het stimuleren van rechten van homo’s ertoe heeft geleid dat voorheen getolereerde seksuele levensstijlen nu worden verbonden met imperialisme, decadentie en verloedering. Dat lijkt tegenstrijdig met zijn idee dat Arabieren die nieuwe noties over homoseksualiteit juist vrijwillig hebben overgenomen. In een bespreking van Massads werk, toont Michiel Leezenberg zich hier heel kritisch over:
Toch is Massads analyse in laatste instantie te eenzijdig: hij stelt namelijk Arabieren teveel voor als de passieve partner in het contact met westerlingen, en reproduceert daarmee zelf de oriëntalistische mythe dat de niet-westerse wereld na eeuwen van culturele sluimer en stagnatie werd gewekt door het Westen. De mythe dat de geschiedenis van de moderniserende Arabische wereld slechts bestaat uit een reeks reacties op westerse ideeën en ontwikkelingen gaat echter voorbij aan de interne dynamiek van die Arabische wereld. Centraal daarin staat de vorming van moderne natiestaten, die hun bevolking omvormden tot moderne burgers met een eenduidig gedefinieerde en strikt gereguleerde nationale, religieuze, en seksuele identiteit. Dit kwam pas na WO II goed op gang: in Marokko bestond tot in de jaren zestig een verregaande tolerantie van homoseksuele contacten. Reve en de Beat Generation konden daarover meepraten.
Hassnae laat niet alleen de verdeeldheid onder mensen in het Midden-Oosten over homoseksualiteit zien en hoe homoseksualiteit onderdeel is van de samenlevingen en toch weer niet, maar ook hoe Arabieren zelf bijdragen aan het courant worden van een moderne constructie van homoseksualiteit. Juist doordat religieuze voorlieden zich voortdurend daar tegen keren krijgt een dergelijke constructie een vanzelfsprekendheid en raakt het nauw verbonden met gesloten noties van nationale en religieuze identiteit.

Stereotypen
In haar boek stelt Hassnae het volgende:
Arabier en en moslims leer je kennen door plaats te nemen op hun bank en aan hun keukentafel. Niet via boeken of artikelen die de regio en de mensen als een monolithisch blok beschrijven en die je in je comfortabele oordelen bevestigen. De realiteit is altijd gelaagder en complexer . Ook de Arabische.
We kunnen zonder meer stellen dat Hassnae, mede ook door een mooie, scherpe en af en toe ontroerende schrijfstijl, erin slaagt om die complexiteit en gelaagdheid te laten zien. Juist doordat ze focust op het alledaagse en op haar eigen ervaringen. Toch wist Volkskrant journalist Muller in een bespreking het volgende te melden over het idee dat mensen doen wat ze zelf willen:
Zou het? Vrijwel haar hele boek wijst onbedoeld anders uit.
Hoe vrijgevochten en zelfstandig je ook denkt te zijn, de traditie is onbarmhartig. Ook voor de vrijgevochten schrijfster. Dat blijkt uit het roerende verhaal over de dood en begrafenis van haar vader. Als hij op zijn verzoek in Marokko wordt begraven, mag zij er niet bij zijn. Ze is immers vrouw. Bouazza is eerst radeloos en dan woedend. Al snel merkt ze echter dat de meeste vrouwen haar verontwaardiging niet delen en die traditie als iets vanzelfsprekends zien. ‘Ik projecteerde mijn eigen ongenoegen op alle moslimvrouwen.’ Misschien geldt die projectie wel de hele Arabische wereld.
Nu zou je kunnen stellen ‘dan heb je het dus gewoon niet begrepen’. En dat denk ik ook, maar ik vrees dat dat onbegrip vele mensen geldt. Achter dit onbegrip zit een oriëntalistische oppositie tussen vrijheid en traditie. Wij, in het Westen, hebben onze tradities achter ons gelaten en daar tegenover staat het Midden-Oosten dat nog steeds tradities heeft en waar mensen dus onvrij zijn. Opnieuw een schijnstelling die we ook vaak tegenkomen als het gaat om religie. Er zit echter een wereld aan nuances tussen absolute vrijheid (die niet bestaat) en absolute dwang. Mensen kunnen zich conformeren, proberen tradities zich eigen te maken, enzovoorts. En omdat ze dat doen onder wisselende omstandigheden is het resultaat overal anders. Daarbij is het goed mogelijk om vrij te zijn door je te onderwerpen aan wat je ziet als traditie. Vergelijk het met een topsporter die zich zich jarenlang in het zweet werkt met rigide trainingsschema’s met maar één doel: goud. Hij of zij kiest er zelf voor omdat het doel telt en als het lukt is de zelfverwezenlijking compleet.
Maar hier zit een nog wat ander dilemma dat niet alleen typisch is voor het soort boeken als Arabieren Kijken, maar ook voor onderzoekers die zich met islam en het Midden-Oosten bezighouden. In het artikel The Humanity Game: Art, Islam, and the War on Terror, stelt antropologe Jessica Winegar dat bepaalde culturele evenementen, die bedoeld zijn om stereotypen over islam en het Midden-Oosten te ontkrachten, uiteindelijk helemaal niet zo ver verwijderd zijn van de retoriek en negatieve stereotypen van de clash of civilizations. Dat geldt ook voor Hassnae’s boek. Uiteindelijk zijn de thema’s die ze behandelt precies die thema’s die in het publieke debat teren op het dramatisch uitvergroten van kleine verschillen en gebeurtenissen. Dat betekent dat, onbedoeld, juist die thema’s nog eens stollen tot zogenaamde belangrijke kenmerken van ‘het’ Midden-Oosten en ‘de’ Arabieren. Tevens laat ook Hassnae’s boek een specifiek beeld van de menselijkheid zien: moslims zijn gewone mensen die van vrijheid houden, die te maken hebben met tradities en religie en zich er tegelijkertijd wel en niet aan houden, maar er zijn ook ‘zeloten’. Alsof de laatste categorie op de een of andere manier uitgesloten is van ons idee van (mede-)menselijkheid. Ze laat wel, terecht, de intolerante oppositie van salafisten tegen kunst en literatuur zien, maar heeft weinig oog voor de kunstvormen van salafisten zelf. Natuurlijk, velen zullen dat geen kunst noemen, maar dat laat vooral zien dat de definitie van kunst deels bepaald wordt door politieke oordelen. Wat haar voorkeur heeft, moge duidelijk zijn. En ook dat van vele lezers volgens wie de ogen geopend zijn en volgens wie eindelijk iemand een genuanceerd beeld laat zien van het Midden-Oosten.
De vraag is dan opnieuw, en tot haar verdienste stelt Hassnae die vraag ook voortdurend, projecteren we hier niet onze eigen voorkeuren voor een gewenste wereld op het Midden-Oosten en op dit boek? En laten we ons niet teveel leiden door onze eigen voorkeuren van mede-medemenselijkheid? Ik schrijf met nadruk ‘we’ omdat dit net zo goed geldt voor wetenschappers die in meer toegankelijk en in wetenschappelijk werk zich bezighouden met het ‘ontkrachten’ van stereotypen. Bereiken we eigenlijk wel ons doel? En meer nog, doen we het eigenlijk wel ooit goed? Nee dus, maar het is wel goed om kritisch daarover te reflecteren en de dilemma’s te laten zien. Hier zit dan wel weer de waarde van het persoonlijke verhaal van Hassnae; ze laat namelijk helder zien waar ze staat. Het mooie van Hassnae’s boek is dan ook dat het prikkelt tot nadenken juist door de afwisseling van persoonlijke verhalen en haar inkijkjes in media, seksualiteit, kunst en cultuur.
Geschreven in het kader van de Blogtour Arabieren kijken. Gisteren bij Boekenbijlage. Morgen bij Carolien Geurtsen.
Posted on February 13th, 2013 by martijn.
Categories: islamophobia, Multiculti Issues.
What is normal? Normal is something or someone conforming to the standard or the common type. But who decides what the standard or common type is? As Foucault has argued enforcing socially acceptable forms of behaviour is not only a function of modern states but also of individual citizens watching and regulating each other and thereby coercing each other and themselves into ‘normality’. We can see policies with regard to integration and Islam and their concomitant public debates as ways of policing practices among Muslims and fixating ‘correct’ identities, discourses and conduct often reducing them to neo-liberal subjects. One of the features of the policies and debates is the idea that Islam and Muslim identity should be something private in a ‘real’ secular society. But because we talk so much in public about Islam and Muslim identity, we give greater currency to Islam and Muslim identity rendering them by definition not private matters. This has consequences for the issue of normality. Consider for example the next commercial:
Mujahid Abdul-Rashid, not an actor, features in the commercial about retirement. As Samuel L. Freedman notes about the ad in the New York Times:
Commercial Shows Muslim as Everyday American – NYTimes.com
What I had just seen was something rare and laudable: what seems to be the first mass-market product commercial featuring an identifiably Muslim person not as a security risk, not as a desert primitive, but as an appealing, everyday American.
And indeed, this is clearly something else then Pamela Geller’s anti-Islam ad campaign or Coca Cola’s ‘Arab on camelback’ commercial during the Super Bowl. Freedman visited Mr. Abdul-Rashid: Commercial Shows Muslim as Everyday American – NYTimes.com
Nobody from Prudential or from Droga5, the agency that created the “Day One Stories,” ever asked Mr. Abdul-Rashid about his religion. Nor does the commercial show him in any religious activity. Still, for any sensate viewer, his name alone attests to his Muslim identity.
“I’d never thought about the ad in those terms, because the thrust of the commercial had nothing to do with my religion whatsoever,” Mr. Abdul-Rashid, 61, said. “You saw an African-American family interacting and then my name at the end. But one day I went to a mosque in Oakland with my friend, and the imam said, ‘This is good, it lets people know we are the mainstream.’ ”
Mr. Abdul-Rashid’s first name, given to him by a Saudi Arabian teacher with whom he studied Islam before converting, is the kind of thing the Pamela Gellers of the world could have waved like a flag. Even some of Mr. Abdul-Rashid’s theater colleagues suggested after the attacks of Sept. 11, 2001, that maybe he would be wise to change his name. He refused.
“The name Mujahid means someone who strives to live in the way of God,” he said. “And, yes, it means holy warrior, too. But if you ask me, that means fighting the good fight. If you see a hungry person and feed him, that’s fighting holy war. The greatest holy war is within ourselves.
”
The commercial shows Mr. Abdul-Rashid as a regular person living the American life as many people like to see it; religion is not to be hidden but also apparently not an issue. It in fact shows a Muslim man as a ‘normal’ man. However:
Commercial Shows Muslim as Everyday American – NYTimes.com
Not being an advertising specialist, I consulted several experts to hear their view of the Prudential commercial. They concurred on its uniqueness and importance.
“It expands our idea of the American Dream and it gives us a new way of looking at it,” said Timothy Malefyt, a professor of marketing at Fordham University who worked in the advertising industry for 15 years. “This guy shares our ideals, our fears. He talks about his work ethic, his love of family. Right away, you can see he’s Muslim. So he’s different from us, but he’s also like us. This lets us reevaluate American Muslim identity.”
The ad struck Nazia Du Bois, the director of global cultural strategy for Ogilvy & Mather, as singular in the American market. “I can’t think of any other ad as bold, as brave, as this,” she said in an interview. Amplifying her point in an e-mail, she wrote, “This commercial demonstrates an enlightened definition of what it means to be American. It does this by broadening the definition of the American ‘everyman.’ ”
Why do we see Mr. Abdul-Rashid here as a normal person while at the same time stressing the uniqueness of this ‘daring’ commercial? Of course, because normality can only be constructed against a background of deviancy, exoticness or more general ‘othering’. Claims about normality operate in the same discursive realm as claims of othering and may therefore actually reproduce it. Publicly declaring something or someone to be normal actually means that a person or event ceases to be ‘normal’ because his/her normality can only be newsworthy when stereotypes are deeply entrenched in our society (or when we think they are). The fact that the company of the commercial felt the need to stress that they had no idea Mr. Abdul-Rashid was Muslim is a telling example here. Apparently, ‘being Muslims’ begs for a public statement; a demand shaped by policies and debates in which many people hold negative opinions of Muslims and Islam. Even when we acknowledge good intentions on the side of the producers of the commercial and of Freedman (and yes of the writer of this blog as well) it proves to be difficult if not impossible to escape the dominant frameworks of representing Muslims.
Posted on February 10th, 2013 by martijn.
Categories: islamophobia, Multiculti Issues.
In deel twee van Welkom in Eurabia (zie deel 1: HIER) aandacht voor het idee dat moslims erop uit zouden zijn de Europese samenleving te ‘islamiseren’. De uitleg van deze ‘islamisering’ gaat vaak gepaard met begrippen als ‘islamofascisme’, ‘dhimmitude’ ‘eurabia’ en ‘botsing der beschaving’. Op die manier wordt aangegeven dat er sprake is van een intolerante en agressieve uitheemse beschaving die erop uit is ‘ons’ te onderwerpen met ‘naïeve linkse apologeten’ als medeplichtigen. Het vertoog van islamisering heeft zich gemengd met kritiek op het multiculturalisme en op de linkse anti-racisme strijd en we kunnen dergelijke ideeën vinden bij uiteenlopende bewegingen variërend van (oude) racisten zoals het VlaamsBelang tot relatief nieuwe anti-islam bewegingen zoals de Partij voor de Vrijheid als gewelddadige groepen variërend van eenlingen zoals Anders Breivik tot Fronte Combattente Cristiano onder leiding van Roberto Sandalo.
De botsing der beschavingen
Het belangrijkste voorbeeld van de wij-zij tegenstelling die gepaard gaat met het denken in termen van islamisering is terug te vinden in Huntington’s essay en boek ‘The Clash of Civilizations‘. De titel ontleende hij aan pseudo-psychologische analyse Bernard Lewis die stelde dat ‘de’ Arabische cultuur en de politieke en econonomische onderontwikkeling leidt tot gevoelens van woede en vijandschap onder moslims tegenover Amerika, Israël en Europa. Huntington stelde dat, na de Koude Oorlog, er een nieuwe fase was aangebroken in de internationale politiek waarin de belangrijkste basis voor politiek niet zozeer economisch of ideologisch was, maar cultureel. Huntington benoemde met name de ‘islamitische beschaving’ en de ‘confucianistische beschaving’ als grote dreigingen voor de Westerse ‘joods-christelijke beschaving’. Huntington schrijft over deze beschavingen alsof het handelende entiteiten zijn, homogeen en duidelijk herkenbaar. We zitten daarbij niet ver af van klassieke racistische beschrijvingen. Dit wordt vooral duidelijk in Huntington’s latere werk ‘Who are we? The challenges to America’s national identity‘ waarin hij stelde dat de Amerikaanse christelijke identiteit werd bedreigd door Mexicanisering. Volgens hem was het ‘mixen van rassen en dus ook cultuur’ exemplarisch voor ‘national degeneration’. Zowel Lewis’ als Huntington’s werk is opvallend oppervlakkig en generaliserend met het Westen als uitzondering en tegelijkertijd hoogste vorm van beschaving in de geschiedenis van de mensheid.
Eurabia
Waar de ‘clash of civilizations’ nog vrij populair is in meer mainstream kringen en helaas doorgaat voor een sterke politieke analyse, is dat minder het geval met de Eurabia these. Deze these werd ontwikkeld door Giselle Littman (aka Bat Ye’or) in haar boek Eurabia: The Euro-Arab Axis. Daarin stelt ze dat er een geheim project bestond tussen Europese politici en de Arabische wereld om zo Europa te islamiseren met als uiteindelijke doel om Amerika en Israel te vernietigen. Volgens Bat Ye’or leidt dit project tot het culturele uitsterven van Europa dat slechts zou overblijven als een islamitische kolonie: Eurabia. Europeanen zouden daarbij onderworpen worden aan moslims als ‘dhimmi’; de status die in de islam gegeven zou worden aan ‘volkeren van het boek’. In deze scherpe vorm is deze moderne variant van de ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ vooral te vinden in radicale anti-islam kringen, maar in afgezwakte vorm ook bij meer mainstream publicisten zoals Douglas Murray, Hirsi Ali, Alain Finkelkraut, Bernard-Henri Lévi en Hans Janssen en politici als Frits Bolkestein. Zonder uitzondering hameren zij enerzijds op de islam die een gevaar zou zijn voor de Europese identiteit en cultuur en anderzijds wijzen ze linkse intellectuelen en politici aan als medeplichtigen in het ondermijnen van het joods-christelijke Europa. Het is bepaald geen nieuw idee. We vinden het terug bij de Duitse filosoof Oswald Spengler, in de filmindustrie (El Cid) maar ook in veel oudere literatuur de Europese geschiedenis staat bol staat van de angst voor culturele en raciale teloorgang.
Interessant voor deze tijd is dat de Eurabia these ook de Europese eenwording ‘meeneemt’. De basis voor het Eurabia project zou gelegd zijn bij de Euro-Arabische dialoog (EAD) in 1973; op het hoogtepunt van de oliecrisis. Deze dialoog, opgezet door Frankrijk, had als doel om de politieke, culturele en economische banden tussen Europa en de Arabische wereld aan te halen. Eurabia zou, volgens Bat Ye’or, bewerkstelligd worden door het stimuleren van de migratie van moslims naar Europa waarna moslims in staat zouden zijn ‘jihad’ bases te vestigen door heel Europa heen. Tegelijkertijd zou de EAD volgens haar een soort gedachtenpolitie opzetten waardoor universiteiten en media Arabische propagandakanalen werden. Deze ideologische factor zou nog versterkt zijn door de Euro-Mediterrane Stichting voor Dialogen tussen Culturen en Beschavingen die als in een soort Orwelliaanse staat alles zou controleren wat gezegd en gedacht zou worden in onderwijs. De reden voor de welwillende houding van Europese elites zou gelegen zijn in politiek opportunisme, appeasement en toegang tot de Arabische markten. Net als bij Huntington is er bij Bat Ye’or slechts één echte islam: een eenvoudige fanatieke intolerante en gewelddadige religie die onveranderd is sinds de tijden van de profeet Mohammed.
Wat is nu het bewijs dat Bat Ye’or aanlevert voor deze these? Geen enkele, echt nul. Wat ze wel doet is met terugwerkende kracht allerlei gebeurtenissen en ontwikkelingen terugredeneren naar deze these. De Eurabia-these komt niet voort uit een analyse van allerlei fenomenen, maar allerlei fenomenen krijgen hun vergelijkbare betekenis door het Eurabia sjabloon erop te leggen. De Europese wetenschappelijke en economische hulp aan het Midden-Oosten, de Europese eenwording, de steun van Europa aan de Palestijnen (die volgens haar niet bestaan) alles wordt verklaard door deze samenzweringstheorie, maar een concreet bewijs voor het bestaan van enerzijds een verenigd Arabisch-islamitisch front dat Europa wil onderwerpen en anderzijds Europese superinstituties die omgevormd zijn tot voorhoedes van de jihad, is er niet. Geen wonder dat zij bijvoorbeeld niet kan verklaren waarom Israël deel uitmaakt van een Euro-Mediterrane dialoog die erop uit zou de staat Israël te vernietigen. En als deze Euro-Arabische alliantie er op zou zijn om ook de VS te vernietigen, hoe verklaart ze dan de sterke banden tussen de VS en sommige Arabische dictaturen zoals Saoedi-Arabië? En waarom kwam Europa de moslims in Bosnië niet helpen toen diverse Arabische landen gedurende de oorlog in voormalig Joegoslavië daar om vroegen? In Bat Ye’or’s samenzweringstheorie is dat ook niet nodig. Net zoals bij de anti-semitische samenzweringstheses wordt alles simpelweg weg geredeneerd en is bewijs tegen de these in haar ogen juist ondersteunend bewijs van hoe linkse krachten proberen de waarheid te versluieren.
De demografische tijdbom
Eén van de belangrijkste aspecten van de Eurabia these, naast haar ideologische en politieke punten, is die van de demografische overname. Het idee is dat enerzijds de autochtone Europese bevolking steeds minder kinderen krijgt en anderzijds dat daardoor de autochtone bevolking overspoeld wordt door moslim-migranten die juist heel veel kinderen zouden krijgen. Aantoonbare onzin. Allereerst gaat een dergelijke ontwikkeling niet zo snel, ten tweede zijn de geboortecijfers onder moslimigranten in Europa en onder moslims in het Midden-Oosten aan het dalen.
Waar Bat Ye’or geen enkel bewijs levert voor haar samenzweringsthese, is er overvloedig bewijs tegen haar stelling van een demografische overname. De PEW studie The Future of the Global Muslim Population laat onder andere zien dat de geboortecijfers onder moslims dalen en de bevolking minder snel groeit. In Europa zou het gaan om een bevolkingsgroei van 2% onder moslims in de komende 20 jaar (met andere schattingen die variëren van 3-5% tot 6-10% moslims op de totale Europese bevolking in 2030). En ook andere studies hebben daar al eerder op gewezen (zie HIER, HIER, en HIER). Hoewel alle studies dus ook een lichte stijging laten zien, blijven de getallen lichtjaren verwijderd van de demografische overname zoals Bat Ye’or e.a. die zien. Niettemin blijven dergelijke ideeën rondzingen zoals ik recent ook nog heb gemerkt tijdens een bijeenkomst op een ministerie. Daarbij wordt soms verwezen naar een filmpje Muslim Demographics dat de statistieken nog eens verder op z’n kop zet, verdraait en verzint. Zie mijn kritiek op die film HIER en de korte debunking ervan door de BBC:
Er zit wel een probleem aan al deze kritiek op het idee van de demografische machtsovername en dat is dat ze de racistische nonsens van de these in tact laten. Al zou er een demografische onbalans zijn dan vertaalt zich dat niet noodzakelijkerwijze tot een voordeel voor moslims die Europa willen onderwerpen. Het idee dat Europa zoals we dat kennen ophoudt te bestaan wanneer het aandeel moslims boven een bepaald percentage komt is niets anders dan racistische kul. Het gaat ervan uit dat moslims beheerst worden door (die eenzijdige negatieve definitie van een) echte islam die hen ongeacht hun eigen wil, opleiding, sekse, etnische achtergrond, leeftijd zou drijven tot intolerante daden.
Deze notie past echter wel bij de hedendaagse discussie waarin vrijwel alle politici het idee van massa-migratie hebben overgenomen. Massa-immigratie zou de wortel van de hedendaagse problemen zijn in onderwijs, economie, arbeidsmarkt, sociale zekerheid, volksgezondheid, criminaliteit en de Nederlandse cultuur en identiteit. De onzin over massa-immigratie wordt ook voortdurend verspreid door journalisten als Joost Niemoller. Dat er echter helemaal geen massa-immigratie is, lijkt niet echt door te dringen: zie Hein de Haas en Flip van Dyke.
Eurabia & integratie
Wat voor oplossing hebben de Eurabia gelovigen in petto? Voor Breivik was het duidelijk: geweld tegen links was noodzakelijk. De meesten zijn gelukkig gematigder. Velen stellen dat assimilatie noodzakelijk is: moslims houden pas op een gevaar te zijn als ze de islam afzweren. De islam dan gebaseerd op de definitie zoals die in Bat Ye’or’s Eurabia wordt gehanteerd want dat zou de enige echte islam zijn. Als moslims die aanhangen zouden ze per definitie intolerant, gewelddadig en anti-westers zijn en niet te integreren zijn. Maar de islam afzweren is niet voor iedereen voldoende. Moslims die wel ‘aangepast’ lijken doen dat dan alleen voor de schijn en zijn daarmee, als wolven in schaapskleren, misschien nog wel gevaarlijker dan zogenaamde radicale moslims. Vandaar dat eeuwige wantrouwen naar moslims die actief zijn het publieke domein. De ultieme consequenties hiervan kennen we. In recente geschiedenis hoeven we maar te denken aan Srebrenica, maar in een verder verleden is daar bijvoorbeeld het verdrijven van de moslims uit Spanje onder wie ook vele ‘autochtone’ moslims. Een dergelijke confrontatie maakt van Eurabia vooral een self-fulfilling prophecy.
De Eurabia samenzweringsthese zoals die onder meer door Wilders wordt aangehangen heeft ook veel weg van samenzweringstheses tegen joden in het aloude anti-semitische gedachtegoed waarbij de term ‘ras’ vervangen is door beschaving en cultuur. Opvallend natuurlijk gezien het feit dat veel aanhangers van de Eurabia theorie juist sterke voorstanders zijn van de aggressieve zionistische politiek van de staat Israël en zionistische anti-Arabische groepen in Israël. Het dient echter wel uitstekend hun strijdkreten tegen islam die aan de poorten van Europa zou rammelen. Voor anderen echter gaat dit veel te ver, maar vinden wel dat Europa moet staan voor haar eigen identiteit en niet moet toe geven aan multiculturalisme en cultureel relativisme want dan geven ‘we’ vrij baan aan onderdrukking, schending van mensenrechten en kunnen we ‘onze’ samenleving niet verdedigen. Ook hier zien we in de basis dus het idee van de botsing der beschavingen en het kwetsbare Europa tegenover de barbaarse horden.
Het idee van integratie werkt nog op een andere manier en ook hier nemen joden een belangrijke symbolische plaats in. Voortdurend wordt er op gewezen dat joden in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw juist goed geïntegreerd waren en dat daarom anti-semitisme irrationeel en onjuist was. (Overigens was het idee dat juist goed geïntegreerde joden gevaarlijke wolven in schaapskleren waren, een belangrijk element van anti-semitisme destijds.) Moslims zouden niet goed geïntegreerd zijn, of zelfs niet willen integreren, en daarom zou islamofobie legitiem en juist verstandig zijn. Het virulente en structurele anti-semitisme van de jaren ’20 en en ’30 van Europa wijst er echter juist op dat joden helemaal niet goed geïntegreerd waren: want hoe is dat mogelijk in samenlevingen waarin racisme onderdeel uitmaakt van de maatschappelijke structuur en waarin anti-semitische stereotypen en vooroordelen joden zichtbaar maken als aparte groep en wegzetten als inferieur? Dan is men per definitie niet geïntegreerd simpelweg omdat de staat en samenleving dat onmogelijk maken. Maar goed, stel dat we het erover eens zijn dat de joden wél goed geïntegreerd waren in die tijd…enige tijd later werden er desondanks zo’n zes miljoen joden afgeslacht. Als het al zou kloppen dat moslims niet willen integreren, dan zou dat niet eens zo dom zijn: het is namelijk geen garantie op veiligheid en zekerheid en in het ergste geval de voorbode van vernietiging.
U mag nu ‘Godwin!’ roepen, maar het lijkt me dat we toch al te gemakkelijk vergeten hoe explosieve samenzweringstheses over joden de voorbode vormden van de holocaust; de Eurabia these is racistische onzin, maar allesbehalve een onschuldige irrationele gedachte.
In deel 3: Een bespreking van het idee van Europa als islamo-christelijke beschaving
Mede ontleend aan:
Carr, Matt. 2006. “You Are Now Entering Eurabia”. Race & Class 48 (1) (januari 7): 1–22. doi:10.1177/0306396806066636.
Fekete, Liz. 2012. “The Muslim Conspiracy Theory and the Oslo Massacre”. Race & Class 53 (3) (januari 1): 30–47. doi:10.1177/0306396811425984.
Posted on December 30th, 2012 by martijn.
Categories: Citizenship Carnival, Headline, Islam in the Netherlands, islamophobia.
Guest Authors: Paul Mepschen and Jan Willem Duyvendak
This article examines the remarkable shift in the social location of gay politics and representations as they relate to the rise of anti-multiculturalism in Europe. Gay issues have moved from the margins to the centre of cultural imagination, necessitating a rethink of the sociology of sex beyond post-Stonewall liberationist perspectives and identity politics (cf. Butler, 2008; Duggan, 2002; Puar, 2007; Seidman, 2001). We do so here in line with Judith Butler’s call to reconsider sexual politics in the light of the temporal politics implicated in progressive narratives: apprehending sexual politics today requires ‘a critical consideration of the time of the now’ (Butler, 2008: 2). We agree. In order to unravel the entanglement of sexual politics with anti-Muslim discourse, we need to analyze how sexual liberation is used to frame Europe as the ‘avatar of both freedom and modernity’ (Butler, 2008: 2) while depicting Muslim citizens as backward and homophobic.
The Netherlands in European perspective
The Dutch case, in our view, provides quintessential examples of the sexualization of European anxieties about cultural and religious diversity. In no other country have discourses of gay rights and sexual freedom played such a prominent role. These narratives are part and parcel of a wave of aversion to (public) Islam in Europe. Recent examples include legal measures against the burqa in Belgium and France, the constitutional ban on minarets in Switzerland, the debates about the veil in various European countries, and the electoral rise of the explicitly anti-Muslim politician Geert Wilders and his Freedom Party in the Netherlands. Islam and multiculturalism have become subjects of heated debate in numerous European countries, including the UK, Denmark, Belgium, France, Germany, Italy and the Netherlands. The convergence of gay rights discourses with these debates unveils a shift in the social location of gay politics in Europe. Gay issues have moved from the margins to the center of cultural imagination and have been recast as an ‘optic, and an operative technology’ in the production and disciplining of Muslim others (Puar 2007, xiii).
Cases of homophobia among Muslim citizens are highlighted, epitomized as archetypal, and cast within Orientalist narratives that underwrite the superiority of European secular modernity. To understand this new politics of sexual nationalism we highlight two developments (Mepschen et al. 2010): the rise of Islamophobia already discussed and the culturalization of citizenship. We briefly focus on these Europe-wide trends before turning to more specific, albeit not unique, characteristics of Dutch social history that may explain why the Netherlands is such an extreme case of sexual nationalism: the remarkable leeway given by the Dutch state to new social movements and hence the enduring influence of ‘the long 1960s’, the strong focus on individual and sexual freedom; and a far stretching, albeit limited, ‘normalization’ of gay sexuality in recent decades.
The culturalization of citizenship and the rise of Islamophobia
The ‘culturalization of citizenship’ in Western European societies denotes the increasing importance attached to culture and morality in shaping citizenship and integration policy (Duyvendak 2011; Geschiere 2009, 130–68; Schinkel 2008). It constitutes a deeply ingrained cultural essentialism that simplifies the social space by symbolically dividing society into distinct, internally homogeneous cultural entities, reducing opponents to a knowable and perceivable essence: his or her culture. This understanding of culture grounds a cultural protectionist outlook: a delineation of cultural diversity as problematic and perilous and a concomitant emphasis on the need to construct and defend European cultural heritage as an alternative to non-Western influence. The ‘sexualization of citizenship’ denotes a temporal politics shaping an imaginary of modern individualism versus subjectivities embedded in tradition, community and family. In order to criticize Muslims as backward and as enemies of European culture, gay rights are now heralded as if they have been the foundation of European culture for centuries.
Sexual freedom and secular nostalgia
In recent decades, secular ideologies and moralities have gained great momentum in the Netherlands, and have become increasingly influential. As the religion scholar Peter van Rooden argues: “Dutch Christianity died when the collective, ritual and ir-reflexive religious practices in which it had articulated itself […] gradually became less important in the lives of believers, in the wake of the popularization of the discourses and practices of the expressive and reflexive self” (2004, 22). This dynamic was part of a broader historical process of ‘de-pillarization’ – the crumbling of the hierarchically organized religious and socialist subcultures (‘pillars’) composed of their own media, schools, institutions and political parties. These pillars, which formed a basic mode of social organization in the country, faded away after the 1960s (Kennedy 1995). Virtually all institutions associated with the old order were attacked as traditional and authoritarian; de-pillarization and secularization were thus interpreted and delineated as a break from oppressive, paternalistic structures. In the process, the religious had become framed and seen as out of sync with progressive secular moralities: as ‘other’. Muslims have been the most conspicuous objects in recent years of what Sarah Bracke refers to as ‘secular nostalgia’ (2011). They are framed as trespassing on a secular moral landscape, distorting the dream of a unified, secular and morally progressive nation (Duyvendak 2011).
Sexuality has been key in shaping this secular nostalgia. Compared with other Western European countries, the Dutch authorities’ corporatist and consensual style afforded greater political influence to the new social movements. The ‘long 1960s’ (Righart 1995) had far-reaching effects – especially in the realms of morality and sexuality – and led to the country’s ‘liberal’ policies on drugs, euthanasia, abortion and lesbian/gay rights. After an initial period of cultural polarization, large segments of the Dutch population have distanced themselves from moral traditionalism. The percentage of Dutch citizens who agree with the proposition that ‘homosexuality is normal’ and who support gay marriage exceeds that in other countries (Gerhards 2010).
In this context, expressions of homophobia have increasingly been represented as ‘alien’ to secular, Dutch ‘traditions of tolerance’. This was aptly illustrated when Khalil El-Moumni, an imam working in Rotterdam, insisted on national television in May 2001 that homosexuality was a dangerous and contagious disease (Hekma 2002). The imam had tread on one of the cornerstones of Dutch cultural self-representation. The Dutch Minister of Integration grilled El-Moumni and other imams in a meeting in which ‘Dutch values were explained’. He and others stated that legal action against El-Moumni should not be ruled out. Sociologist Gert Hekma recalls that the Prime Minister used “the full 10 minutes of his weekly interview […] to tell Muslims to respect the Dutch tolerance of homosexuality,” although the Prime Minister himself was clearly uncomfortable speaking about the issue in public (2002, 242). In a poll on the website of a mainstream gay and lesbian monthly, 91 percent of respondents agreed that “newcomers should tolerate our tolerance or should leave” (Prins 2002, 15). A commentator in the populist daily De Telegraaf argued that El-Moumni’s views could only be found in “the medieval deserts of North Africa.”
The discourse of Pim Fortuyn, whose ascent on the political stage took place shortly after the El-Moumni affaire and – perhaps more significant – after 9/11, capitalized on the trope of sexual freedom as inherently Dutch and was pivotal in ingraining it deeper into the Dutch self-image. He described Islam as a backward culture and a threat to his personal way of life: “I refuse to start all over again with the emancipation of women and gays.” Fortuyn presented himself as a liberated gay man whose way of life and cultural gains were threatened by ‘backward’ Muslims and leftist immigration policies. Fortuyn successfully connected sexual liberation and secularization as markers of the modern, individualistic character of Dutch (national) culture and painted Muslims as trespassers on sacrosanct secular terrain.
The politics of normalization
A third facet of Dutch social history is pertinent here: Dutch gay identity and politics have undergone a far-reaching process of ‘normalization’ that has stripped sexual politics of its deviant and radical character in a more profound way than in many other ‘Western’ countries (Duyvendak 1996). The Dutch gay community has been deeply affected by the emergence of what Lisa Duggan refers to as a ‘new homonormativity’ (2002): articulations of lesbian and gay identity that no longer threaten but replicate and underscore heteronormative assumptions and structures. This is an important development within European and North American gay culture more generally (Duggan 2002; Seidman 2001). As various authors have shown, the rise of neo-liberalism and the commodification of gay culture and identity have played a central role in this (Bell and Binnie 2004; Duggan 2002; Richardson 2005). With the rise of neo-liberal capitalism in the 1980s, culture and identity became increasingly entwined with consumption, while gay men especially were discovered as affluent consumers. The commodification of gay identity and community that followed created a new kind of idealized gay persona. The campy, nonconformist gay man of the 1960s and 1970s counterculture transformed into a champion of bodily perfection, consumption and affluent individualism.
Gay culture and identity, with its focus on unattached, self-fashioning and self-regulating individuality, became folded into a discourse of neo-liberal citizenship. Migrants, on the other hand, have come to be framed as embodying the values and properties that in neo-liberal societies are delineated as problematic: their alleged piety and preference for community and tradition, and their relative social marginalization. To become ‘individual citizens’ in a post-industrial, neo-liberal society, old values had to be unlearned. Gay rights became the litmus test for this integration.
The role of neo-liberalism notwithstanding, in the Netherlands, an ‘assimilationist’ strategy focusing on equal rights rather than ‘queerness’ or radical social change characterized the movement almost from its inception. “The Dutch gay and lesbian movement has accommodated itself to the parameters of the political, cultural and power balance” (Schuyf and Krouwel 1999, 161). Duyvendak (1996) has shown how, unlike in countries such as France and the United States, the Dutch state in the 1980s gave gay men a significant role in managing the HIV/AIDS crisis affecting their community. The radicalization of AIDS activism that shaped the French, US and other ‘queer’ movements played a very small role in the Netherlands, where radical articulations of queer activism remain marginal.
‘Normalization’ does not imply that heterosexual normativity has been surpassed (Seidman 2001). Rather, the popular representation of gay identity has changed from a deviant other to the mirror image of the ideal heterosexual: ‘Normalization is made possible because it simultaneously reproduces a dominant order [….] [L]egitimation through normalisation leaves in place the polluted status of marginal sexualities and all the norms that regulate our sexual intimate conduct’ (Seidman 2001, 326). Homonormativity produces “a politics that does not contest dominant heteronormative forms but upholds and sustains them” (Duggan 2002, 179). Paradoxically, it is the de-politicized character of Dutch gay identity, ‘anchored in domesticity and consumption’ (Ibid.), which explains its entanglement with neo-nationalist and normative citizenship discourses. Dutch gay identity does not threaten heteronormativity, but in fact helps shape and reinforce the contours of ‘tolerant’ and ‘liberal’ Dutch national culture.
Conclusions
As argued, the rise of sexual nationalisms in Europe must be understood as part and parcel of the culturalization of citizenship and the concomitant politicization of home in Europe (cf. Duyvendak 2011; Holmes 2000). Processes of culturalization not only unfold in the form of the spectacular success of nationalist and anti-Muslim political parties like the Dutch PVV, the Danish Folkeparti, or the French Front National (Art 2011), but need to be understood more broadly as a zeitgeist, affecting and transforming political relations and policy within European nation-states at the level of immigration control, ‘integration’ policies, securitization and urban regulation. This discourse can be placed within a broader relational context, ‘neo-liberalism’, and be understood as part and parcel of the project to reinforce or restore the authority of state institutions over the production of (national) citizenship and political subjectivity and the regulation of labor markets and urban marginality, just as this authority is “being undermined by the accelerating flows of money, capital, signs and people across national borders, and by the constricting of state action by supranational bodies and financial Capital” (Wacquant 2008, 76).
Movements for cultural protectionism have thus proliferated throughout Europe, including Western Europe, and have developed and popularized discourses that pit native, ‘autochthonous’ communities against outsiders with, allegedly, aberrant morals and devious intentions (Geschiere 2009; Schinkel 2008). In these discourses the world is represented as divided into different, inimical cultures, and the ‘national cultures’ of Europe are framed as in need of protection against the effects of globalization and immigration (Baumann 2007). Proponents of this new ‘culturism’ (Schinkel 2008) frame migrants as outsiders and emphasize a perceived need for their cultural education and their ‘integration’ in a Dutch, European or ‘modern’ moral universe. Muslim citizens have become the most conspicuous objects of these ‘discourses of alterity’ (Schinkel 2008). Indeed, the rise of neo-culturalism has gone hand in glove with the framing of Muslims as backward, intolerant and incongruous with ‘European’ secular modernity.
As Willem Schinkel argues, the very notion of ‘integration’ that is so central to this logic is what brings ‘society’ into being as a stable, delimited object. Integration discourse is, he argues, “one way to discursively demarcate the space occupied by ‘society’. The idea of a ‘Dutch society’ is fixed precisely through the production of a marker of ‘society’ vis-à-vis the ‘non-integrated’ ‘outside society’ that is part of the process of globalization unsettling the notion of ‘Dutch society’” (2011, 99). Following this approach, nationalism must be understood as a discourse of alterity, symbolically casting (post)migrants out as moral and sexual others, ‘non-integrated’ because of their alleged (universal) homophobia. The figure of the homophobic (post)migrant outsider thus symbolically demarcates the space occupied by the universally homo-tolerant insider.
From the point of view of both immigration and integration studies and the study of sexuality, it seems necessary to get beyond the ‘integration’ imperative. In a critique of Dutch homo-emancipation policy, which is often looked at as a model for sexuality politics, Suhraiya Jivraj and Anisa de Jong have recently warned against a reification of the Dutch model. They argue that the focus on speakability and visibility “fails to grapple with the complex subjectivities of diasporic queer Muslims” (Jivraj and De Jong 2011; cf. Wekker 2009).
This is a solid critique. We argue that social researchers as well as policymakers and activists need to take seriously the diversity and complexity of lesbian, gay, bisexual, transgender and questioning (LGBTQ) cultures and the possibility that queer post-migrants might choose forms of sexual emancipation, of sexual freedom, that deviate from ‘modern’, ‘normative’ articulations (Wekker 2006). At the heart of this approach is a critique of exclusionary assumptions about Muslim and migrant sexualities, and of the temporal politics that has become entwined with progressive discourses.
Paul Mepschen is an anthropologist at the University of Amsterdam. Jan Willem Duyvendak is professor of sociology at the same university. A slightly different version of this article was published in Perspectives on Europe, Spring 2012. A more elaborate version of the argument has been made in Sociology, October 2010.
This is the second post in the series of the Citizenship Carnival. The first one was Nadia Fadil’s What is Integration?
References
Bell, Daniel, and Jon Binnie. 2004. “Authenticating Queer Space: Citizenship, Urbanism and Governance”. Urban Studies 41(9).
Butler, Judith. 2008. “Sexual Politics, Torture, and Secular Time”. British Journal of Sociology 59(1): 1–23.
Bracke, Sarah. 2011. “Sexual Politics in Times of Secular Nostalgia: An Exploration of the Dutch Case.” Presented at the Sexual Nationalisms Conference, Amsterdam.
Duggan, Lisa. 2002. “The New Homonormativity: The Sexual Politics of Neoliberalism.” In Materializing Democracy: Towards a Revitalized Cultural Politics, ed. Russ Castronova and Dana D. Nelson. Durham, NC: Duke University Press.
Duyvendak, Jan Willem. 1996. “The Depoliticization of the Dutch Gay Identity, or Why Dutch Gays Aren’t Queer.” In Queer Theory/Sociology, ed. Steven Seidman. Cambridge, UK: Blackwell Publishers.
Duyvendak, Jan Willem. 2011. The Politics of Home: Belonging and Nostalgia in Europe and the United States. New York: Palgrave Macmillan.
Gerhards, Jürgen. 2010. “Non-Discrimination towards Homosexuality: The European Union’s Policy and Citizens’ Attitudes towards Homosexuality in 27 European Countries.” International Sociology 25(1): 5–28.
Geschiere, Peter. 2009. The Perils of Belonging: Autochthony, Citizenship, and Exclusion in Africa and Europe. Chicago: University of Chicago Press.
Hekma, Gert. 2002. “Imams and Homosexuality: A Post-Gay Debate in the Netherlands.” Sexualities 5(2): 237–48.
Holmes, Douglas R. 2000. Integral Europe: Fast-Capitalism, Multiculturalism, Neofascism. Princeton, NJ: Princeton University Press.
Jivraj, Suhraiya, and Anisa de Jong. 2011. “The Dutch Homo-Emancipation Policy and its Silencing Effects on Queer Muslims.” Feminist Legal Studies 19:143–58.
Kennedy, James C. 1995. Nieuw Babylon in Aanbouw: Nederland in de jaren zestig. Amsterdam: Boom.
Mepschen, Paul, Jan Willem Duyvendak, and Evelien Tonkens. 2010. “Sexual Politics, Orientalism and Multicultural Citizenship in the Netherlands.” Sociology 44(5): 962–79.
Prins, Baukje. 2002. “The Nerve to Break Taboos: New Realism in the Dutch Discourse on Multiculturalism.” Journal of International Migration and Integration 3(3-4): 363–79.
Puar, Jasbir K. 2007. Terrorist Assemblages: Homonationalism in Queer Times. Durham, NC and London: Duke University Press.
Richardson, Diane. 2005. “Desiring Sameness? The Rise of a Neoliberal Politics of Normalisation.” In Working the Spaces of Neoliberalism, ed. Nina Laurie and Liz Bondi. Malden, MA, and Oxford: Blackwell Publishing.
Righart, Hans. 1995. De Eindeloze Jaren Zestig: Geschiedenis van een Generatieconflict. Amsterdam: Arbeiderspers.
Schinkel, Willem. 2008. “The Moralisation of Citizenship in Dutch Integration Discourse.” Amsterdam Law Forum. Amsterdam: VU University Amsterdam.
Schuyf, Judith, and André Krouwel. 1999. “The Dutch Lesbian and Gay Movement: The Politics of Accommodation.” In The Global Emergence of Gay and Lesbian Politics: National Imprints of a Worldwide Movement , B.D. ed. Barry D. Adam, Jan Willem Duyvendak, and André Krouwel. Philadelphia: Temple University Press.
Seidman, Steven. 2001. “From Identity to Queer Politics: Shifts in Normative Heterosexuality and the Meaning of Citizenship.” Citizenship Studies 5(3): 321–28.
Van Rooden, Peter. 2004. “Oral history en het Vreemde Sterven van het Nederlands Christendom.” Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 119: 524–51.
Wacquant, Loïc. 2008. Urban Outcasts: A Comparative Sociology of Advanced Marginality. Cambridge, UK: Polity Press.
Wekker, Gloria. 2006. The Politics of Passion: Women’s Sexual Culture in the Afro-Surinamese Diaspora. New York: Columbia University Press.
Wekker, Gloria. 2009. “Van Homo Nostalgie en betere Tijden. Multiculturaliteit en postkolonialiteit.” George Mosse lezing, 16 September 2009.
Posted on December 27th, 2012 by martijn.
Categories: islamophobia, Multiculti Issues.
Even twitter checken op Tweede Kerstdag en wat ziet mijn oog? Een tweet van PVV-senator Marcel de Graaff bij een foto van de Vluchtkerk in Amsterdam. In die kerk zitten uitgeproceerde asielzoekers. Op de foto zien we enkele zwarte mannen die een gebedsmatje uitrollen. En vervolgens twittert de man:
Ik mis de AK47 in het plaatje RT “@devluchtkerk: Ook de gebedsruimte van de #Vluchtkerk wordt steeds beter: twitter.com/Laaiilllaa/sta…”
— Marcel de Graaff (@MJRLdeGraaff) december 26, 2012
Ik mis de AK47 in het plaatje. De AK47 is een automatisch aanvalsgeweer dat ten tijde van de Koude Oorlog maar ook daarna vooral in Afrika gebruikt werd door verzetsbewegingen. Ook later bij bijvoorbeeld Irakese verzetsbewegingen was dit een populair geweer. Wat bedoelt de beste man nu met deze tweet. Dat kunnen denk ik zo’n drie mogelijkheden zijn
Volgens mij dienen we ook een derde mogelijkheid in overweging te nemen:
Bij dat laatste zou het dus gaan om een oproep tot geweld. Daar zit deze Marcel de Graaff wel vaker dicht tegenaan. In juni vergeleek hij de buitenparlementaire actie van vakbonden en SP met nazisme in de dertiger jaren.
Vakbond is gevaar voor de democratie: #SP roep om buitenparl. actie herinnert aan nazisme 30’jaren
— Marcel de Graaff (@MJRLdeGraaff) juni 10, 2011
Nu hebben we de nazi’s niet gestopt door theedrinken, maar door oorlog voeren. In oktober tweette hij over het geweld in Birma tegen de Rohingya moslims en stelde:
Weerbaarheid birmese bevolking tegen illegale agressieve #moslims betekent de redding van hun cultuur. #helden — Marcel de Graaff (@MJRLdeGraaff) oktober 27, 2012
Vervolgens tweette hij daar achteraan
Maar ook: Geweld tegen minderheden in Birma is verwerpelijk. De staat had dit moeten voorkomen.
— Marcel de Graaff (@MJRLdeGraaff) oktober 27, 2012
Nu zijn die Rohingya wel vaker als illegalen afgebeeld, maar dat klopt toch niet helemaal. Is verder ook niet zo belangrijk. Het gaat erom dat hij de situatie in Birma omdraait: het zijn niet de Rohingya die de aggressors zijn maar anderen uit de burgerbevolking. Volgens De Graaff echter verdedigt men zich ‘alleen’ tegen de Rohingya. Eenzelfde retoriek volgt de PVV hier ook: een verdediging van en door de autochtone bevolking tegen de islam.
In zijn boek Marked for Death. Islam’s War Against the West and Me kunnen we dergelijke haatdragende taal ook terugvinden en het taalgebruik in dat boek kan makkelijk worden geïnterpreteerd als het toestaan van geweld tegen moslims met een politiek programma dat, als het zou worden uitgevoerd, makkelijk kan leiden tot daadwerkelijk geweld tegen islam en moslims. Aldus Jan Jaap de Ruiter in zijn boek The Speck in Your Brother’s Eye (In januari een kritische bespreking van De Ruiter’s boek op deze site). Eerder in 2010 ook stelde Wilders al: ‘Het (islam) is een gewelddadige ideologie zoals communisme en fascisme en we moeten er dan ook op die manier mee omgaan. Als we dat niet doen, zal de islam ons uiteindelijk opeten‘. Zoals hierboven al gesteld; de vergelijking met fascisme en communisme is niet zonder consequenties; dat betekent op z’n minst de mogelijkheid van geweld al zal Wilders het zien als verdediging. Maar door de toevoeging van gewelddadig aan de term ideologie kan er geen twijfel over bestaan als hij zegt dat we er ook die wijze mee om moeten gaan. Communisme en fascisme zijn (ten dele) verslagen door onder meer het gebruik van geweld.
Natuurlijk denken ‘we’ nee ze roepen niet op tot geweld, de PVV gaat heus geen geweld gebruiken of daartoe oproepen. Dat willen ze echt niet en het zou ook heel dom zijn. En misschien vinden we Wilders een gekkie die volkomen overtrokken redeneert. Maar als we hem en ook De Graaff nu eens wèl serieus nemen. Dan zien we dat de tweets van PVV senator Marcel de Graaff in een breder fenomeen passen dat de PVV kenmerkt: demonisering door flirten met geweld. Daarbij wordt de islam / moslim als uitermate gewelddadig neergezet op zo’n karikaturale maar wel demoniserende manier dat nog maar moeilijk het onderscheid valt te maken of het nu de PVV is die zelf flirt met het idee van geweld tegen moslims óf dat ze het echt alleen maar hebben over die islam. De islam wordt als zo anders, zo absoluut en zo kwaadaardig voorgesteld, dat het gebruik van geweld daartegen bijna logische zelfverdediging lijkt.
UPDATE
Wilders laatste interview is een ontzettend goed voorbeeld van de geweldstaal van Wilders tegen islam en Marokkaanse Nederlanders. Ook hier gebruikt hij ‘vechttaal‘ en dienen we te ‘vechten’ voor onze vrijheid en de islam keihard aan te pakken want de islam is een ‘ziekte’. Vooral wanneer hij komt met het punt van ‘Marokkaans racisme’; het idee dat Marokkaans-Nederlandse jongens geen andere Marokkaanse Nederlanders aanvallen of lastig vallen. Een onbewezen stelling die zo vaak herhaalt wordt dat in 2013 iedereen denkt dat het klopt en die verder borduurt op de stelling van de gewelddadige ‘zij’ die ‘ons’ aanvallen:
Politiek taalgebruik is een vorm van taalhandelen die mogelijk zelfs geweld kan legitimeren, maar die ook mensen geweld doen. Wilders’ retoriek en ook dat van De Graaff staat boordevol met taalgeweld en geweldspraak. Weliswaar wordt een en ander voortdurend gelegitimeerd door een beroep op de vrijheid van meningsuiting wat er op neer komt dat ‘we’ tegen moslims zeggen: u dient structureel geweld tegen u te accepteren als bewijs dat u kunt integreren (vrij naar Judith Butler). Op z’n minst flirt je op deze manier met het idee van geweld tegen de islam. Wat dat betreft staat de PVV en met haar Wilders en De Graaff voor structureel geweld tegen moslims. Het wordt hoog tijd dat we dat eens serieuzer nemen en dat we sowieso de uitspraken van Wilders, De Graaf e.a. eens wat serieuzer nemen.
Posted on November 29th, 2012 by martijn.
Categories: anthropology, Headline, islamophobia, Multiculti Issues.
Zwarte man versus blanke vrouw, elite versus volk, stad versus platteland. Martijn de Koning betoogt dat het spektakel rond de moord op Marianne Vaatstra in 1999 al de kenmerken vertoonde van het latere integratie- en islamdebat.
‘Een keel doorsnijden, dat is iets wat een Fries niet doet’, schrijft columnist Pim Fortuyn oktober 1999 in Elsevier. ‘In het dorp gingen onmiddellijk geruchten dat het een buitenlander moest betreffen, uit een andere cultuur, en ja, die woonden in het asielzoekerscentrum buiten het dorp. Een redelijke gedachte.’
Fortuyn heeft het over de moord op Marianne Vaatstra die in het voorjaar heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor zijn stukje is dat een week eerder inwoners van Kollum een hoorzitting hebben verstoord over de verplaatsing van het asielzoekerscentrum naar een andere locatie in de buurt. Dat is in deze periode niet uniek. Door het hele land is er fel protest van comités, soms beïnvloed door radicaal-rechts, die zich verzetten tegen azc’s. Een geluid dat dan nog niet of nauwelijks wordt vertolkt door geaccepteerde politieke partijen.
Inmiddels, dertien jaar later, lijkt het erop dat we de dader niet in het azc moesten zoeken, maar in het nabij gelegen Oudwoude. Dat is schrikken, of zoals een inwoonster van Zwaagwesteinde het verwoordt: ‘Toen iedereen hier dacht dat de dader uit het asielzoekerscentrum kwam, gaf dat tenminste nog enige rust. Je wilt niet dat het een vader van hier is.’ (Trouw, 20-11-12).
Vaak wordt verwezen naar de aanslagen op 11 september 2001 als het moment dat de discussie over islam en integratie echt verhit raakte. Maar terugkijkend naar het spektakel rondom de zaak-Vaatstra, kunnen we vaststellen dat de eerste tekenen van het post-9/11-tijdperk al eerder zichtbaar zijn.
Dat de keel van Marianne is doorgesneden, klopt niet, zo blijkt later, maar destijds was dit kennelijk een heel aansprekend aspect van de moord, want in talloze vroege krantenberichten komt het terug. De Telegraaf (7-5-99) haalt als een van de eerste landelijke kranten een dorpsinwoner aan die het vermoeden uitspreekt dat de manier waarop het slachtoffer is vermoord iets te maken heeft met het azc en zijn bewoners: ‘Dat lijkt me eerder thuis te horen in Oost-Europa.’ Het Parool (14-5-99) noemt daarna een dorpsinwoner bij naam die stelt: ‘Haar keel was van oor tot oor gesneden, zoiets doet een Hollander niet. Da’s meer iets voor het asielzoekerscentrum, dat ligt in hun cultuur. Nederlanders zouden misschien steken of wurgen.’
In de daaropvolgende berichtgeving blijft deze redenering terugkomen. En gaandeweg zien we dat een link wordt gelegd met het onbehagen over de multiculturele samenleving en met het idee dat zaken niet benoemd mogen worden. Het gaat ook al snel niet meer over Oost-Europeanen, maar bijvoorbeeld over een ‘islamitische dader’ (Elsevier, 24-6-00) en ‘een typisch Arabische rituele slachting. Hollanders wurgen liever’. (Dagblad van het Noorden, 30-10-00). Peter R. de Vries brengt een reconstructie met twee donkere mannen die een snijdende beweging maken, met hun vingers langs hun keel. ‘De keel doorsnijden’ wordt een zich herhalend patroon en is een voorbeeld van het idee dat er een directe relatie bestaat tussen cultuur en etnische identiteit enerzijds en criminaliteit anderzijds.
Cultuurdenken
Meer algemeen is het een voorbeeld van cultuurdenken; iets dat destijds en later niet beperkt blijft tot Zwaagwesteinde. In de jaren 90 worden van links tot rechts vraagtekens gezet bij de etnische diversiteit. ‘Mensen met een andere cultuur’ zouden de maatschappelijke samenhang bedreigen doordat culturele verschillen garant zouden staan voor conflicten.
In dit cultuurdenken is iemand die in Marokko is geboren en naar Nederland verhuist, een Marokkaan die een Marokkaanse cultuur heeft. En verder niets. Wat hij of zij doet, vooral datgene dat als afwijkend wordt gezien, is gerelateerd aan of wordt zelfs veroorzaakt door die cultuur. Dat geldt ook voor zijn nakomelingen in Nederland. Dat Marokkanen geen homogene, duidelijk herkenbare eenheid vormen en dat andere identiteiten ook van belang zijn, dat wordt vergeten. Evenals het feit dat mensen geen gevangenen zijn van hun cultuur.
Dat dit cultuurdenken in Nederland in de jaren negentig meer opgeld doet dan elders, blijkt wel uit het feit dat geen enkel ander land in Europa dan al zo veel onderzoek doet naar de relatie tussen etniciteit en criminaliteit; ook al blijkt keer op keer dat die zeer moeilijk hard te maken is.
Maakte het voor Marianne Vaatstra verschil of zij vermoord en verkracht werd door een asielzoeker of een autochtone dorpsgenoot? Voor het publiek klaarblijkelijk wel, ook gezien het feit dat de haatgevoelens jegens asielzoekers destijds in schril contrast staan tot de gevoelens van mededogen die nu uitgaan naar het gezin van de mogelijke dader.
Wanneer we het cultuurdenken in de zaak-Vaatstra ontleden, door te letten op het taalgebruik, zien we de tegenstellingen die in het latere integratie- en islamdebat een grote rol gaan spelen: zwarte/buitenlandse mannen versus blanke/autochtone vrouwen, elite versus volk én stad versus platteland. Dat de moord op Vaatstra snel met asielzoekers in verband wordt gebracht, sluit aan bij een traditioneel xenofoob angstbeeld: de vreemdeling met zijn ongetemde seksuele drift die ‘onze’ vrouwen bedreigt en die moet worden geweerd of beschaafd gemaakt.
Het is een angstbeeld dat ook tekenend is voor de wijze waarop tegenwoordig Europa als morele gemeenschap wordt gedefinieerd. In het artikel ‘Sexual politics, torture, and secular time‘ (PDF) uit 2008 in het British Journal of Sociology, laat de Amerikaanse filosofe Judith Butler zien dat Europa wordt voorgesteld als het voorbeeld voor seksuele vrijheden en moderniteit die moeten worden beschermd tegen verschijnselen als genderongelijkheid, eergerelateerd geweld, huiselijk geweld en gedwongen huwelijken. Niet dat die fenomenen niet bestaan, maar ‘de cultuur’ van migranten wordt er ten onrechte mee gedefinieerd. Wanneer een immigrant maatschappelijk opklimt, is dat ineens niet meer zijn cultuur, dan is dat integratie. ‘Onze’ waarden en normen (in het geval van autochtonen wordt slechts zelden gesproken over cultuur) zijn beter dan ‘hun’ cultuur.
Een concrete variant van deze tegenstelling zou in het post-9/11-tijdperk de film Submission worden, van Ayaan Hirsi Ali en Theo van Gogh. Hiermee presenteerde Hirsi Ali zich als vrije en liberale (ex-moslim)vrouw, die onderdrukte moslimvrouwen wilde bevrijden van moslimmannen. De consequenties van deze manier van denken zijn echter veel groter dan uitingen als deze film. Zoals veel onderzoekers en commentatoren hebben laten zien, was een belangrijke legitimering voor de hele War on Terror het idee dat Arabische vrouwen bevrijd moesten worden van hun vrouwonvriendelijke culturen (PDF).
Lakse elites
Een tweede tegenstelling die in Nederland in het eerste decennium van deze eeuw dominant zou worden, speelt ook al in de controverse rond Marianne Vaatstra: de politieke elite (inclusief het Openbaar Ministerie) en beleidsmakers die ervan worden beschuldigd dat zij ‘de waarheid’ over Marianne Vaatstra verdoezelen om de multiculturele samenleving in stand te houden versus ‘het volk’ dat zijn paradijs verstoord ziet door vreemde culturen en die lakse elites. Deze oppositie zal later terugkomen in het populisme van Fortuyn, Verdonk en Wilders. Die stonden een beleid voor waarin, zo claimden zij, de wil van het volk prevaleert boven de belangen van de elite.
In het gedachtengoed van Wilders, Fortuyn en Verdonk zijn, zij het op verschillende wijzen en in verschillende mate, cultuurdenken en populisme vermengd geraakt. Maar niet alleen bij hen. Vrijwel alle politieke partijen beschouwen vandaag de dag de cultuur van de migrant en de islam als problemen waarmee iets moet gebeuren. Een voorbeeld is de huidige PvdA-minister Lodewijk Asscher die in 2005 stelde: ‘We moeten liberale stromingen dus steunen, en streven naar een Hollandse islam.’ (de Volkskrant, 11-2-05). Het is moeilijk dit soort ideeën te weerleggen. Wie probeert er iets tegen in te brengen, bijvoorbeeld door te wijzen op de al bestaande liberale islam, gaat onbedoeld toch mee in het idee dat de islam een probleem is en bevestigt de tegenstelling nog eens.
Verstoord paradijs
Die tegenstellingen tussen de buitenlandse man en de autochtone vrouw en tussen het volk en de elite, werken in de zaak-Vaatstra nog sterker in combinatie met een derde: het platteland versus de stad. Zoals Peter Geschiere liet zien in zijn boek The Perils of Belonging (2009), berust autochtoniteit op een ideaal van zuiverheid en de zuivere Nederlander is degene die hier ‘het eerst’ was. Zwaagwesteinde wordt na de moord gepresenteerd als het paradijs waar iedereen elkaar nog kent, van echte Friezen, tot voor kort niet verstoord door allerlei zaken die de stad wel kent: criminaliteit, migratie, anonimiteit, enzovoorts. Dat was duidelijk onzin en is ook door dorpsinwoners en de politie in sommige stukken ontkracht. Niettemin, het beeld van het ‘verstoorde paradijs’ (Elsevier, 21-7-01 online 22-5-12) overheerste.
Het aanwijzen van de asielzoekers als dader is vooral een teken dat we het fictieve ideaalbeeld van ons land hoog wilden houden, hier gesymboliseerd door het dorpje Zwaagwesteinde en de mooie, blanke, donkerblonde Marianne Vaatstra. De latere discussies over de islamisering van Nederland, sharia en bijvoorbeeld de gezichtssluier zijn een variant op het verstoorde paradijs: een land dat zijn eigenheid zou verliezen door te veel islam.
Wanneer onderzoekers en commentatoren het hedendaagse islamdebat willen analyseren en verklaren, wordt vaak verwezen naar de aanslagen van 11 september 2001, de moord op Theo van Gogh en de rol van politici als Fortuyn en Wilders. Terecht, maar duidelijk moge zijn dat dat debat een intensivering is van geluiden en gevoelens van onbehagen die er al langer waren en die vervolgens slechts meer geaccepteerd zijn geraakt. De moord op Marianne Vaatstra dateert van 1999: voor Paul Scheffers’ multiculturele drama, voor de El Moumni-affaire (een imam die zich negatief uitliet over homoseksualiteit), voor 9/11, voor Fortuyn en voor de moord op Theo van Gogh.
De drie tegenstellingen in de zaak-Vaatstra leenden zich uitstekend voor politieke exploitatie. De controverse is daarmee een van de vele spektakels die een bedrieglijke plausibiliteit en vanzelfsprekendheid verschaften aan het cultuurdenken. Zo was deze zaak een voorloper van de sociale verdeeldheid waarin we vandaag de dag nog steeds gevangen zitten.
Dit stuk was eerder te lezen in de Volkskrant-bijlage Vonk, zaterdag 24 november 2012
De kranten en de asielzoekers
‘De politie heeft ( ) een sectie van 24 ME’ers achter de hand gehouden om bij ordeverstoringen bij het asielzoekerscentrum de Poelpleats in Kollum direct in te kunnen grijpen. De maatregel is genomen vanwege de geruchten dat de dader van de moord op Marianne Vaatstra onder de asielzoekers gezocht zou moeten worden.’
Leeuwarder Courant, 15 mei 1999
‘In Zwaagwesteinde wordt met verbijstering gereageerd op de uitslag van de dna-test waarmee vaststaat dat de 26-jarige Irakees Marianne Vaatstra niet heeft vermoord. Velen in het dorp hadden gehoopt dat met de arrestatie van deze man de moord op het meisje opgelost zou zijn.’
Leeuwarder Courant, 15 oktober 1999
‘De Kollumer asielzoekers hebben zich erbij neergelegd. Ze zoeken naar manieren om met de verdachtmakingen om te gaan. ( ) Alleen durven ze niet meer. Met een gebogen hoofd lopen de asielzoekers door de supermarkt en de winkelstraat. Om maar niemand aanstoot te geven.’
Leeuwarder Courant, 24 december 1999
‘Direct na de dood van Marianne Vaatstra was duidelijk dat er wel degelijk concrete vermoedens waren in de richting van figuren uit het azc. Die figuren hadden zich verdacht gedragen. ( ) Daar komt bij dat steeds duidelijker wordt dat een flink deel van degenen die verblijven in azc’s geen echte asielzoekers zijn maar gelukszoekers.’
Leeuwarder Courant, opinieartikel van een eigen redacteur, 10 augustus 1999
‘De politie heeft het onderzoek in de moord op Marianne Vaatstra uitgebreid naar het asielzoekerscentrum (azc) in Kollum. Volgens de politie gaat het om ‘uitbreiding van het buurtonderzoek.’
Nieuwsblad van het Noorden, 11 mei 1999
PS
Als toetje, beluister de volgende zeer interessante radiodocumentaire van Joost Wilgenhof bij HollandDoc. Joost Wilgenhof schetst een beeld van een brute moord in het dorp Emmerschans, waarin het saamhorigheidsgevoel een groot goed lijkt en waar buitenstaanders met argusogen worden bekeken. Twee ingrijpende gebeurtenissen wakkeren het saamhorigheidsgevoel in Emmerschans aan. Eerst het fantastische eeuwfeest. En dan de gruwelijke moord op een bejaarde buurtbewoonster. DNA-onderzoek brengt een ongewenste uitkomst.
Posted on November 28th, 2012 by martijn.
Categories: Activism, Islamnews, islamophobia, Multiculti Issues.
France’s Muslim community seeks protection from ‘anti-Islam crusades’ – FRANCE 24
France’s Muslim community has called on President François Hollande to make “a solemn statement” to stem what it sees as anti-Islam crusades. Libération leads on that and also has an interview with Abdelghani Merah, brother of Toulouse gunman Mohamed Merah, who condemns Salafist hatred. We also look at a proposed new “exit tax” on companies that re-locate abroad. That’s the focus for this look at the French press on Friday 9th November, 2012.
By Nicholas RUSHWORTHLibération reports France’s Muslim community feels there are anti-Islam crusades underway against them, and want protection.
Its editorial says Muslims feel exasperated. It advises President François Hollande to make the “solemn statement” on the issue Muslims are asking for.
Posted on November 28th, 2012 by martijn.
Categories: Activism, Islamnews, islamophobia, Multiculti Issues.
France’s Muslim community seeks protection from ‘anti-Islam crusades’ – FRANCE 24
France’s Muslim community has called on President François Hollande to make “a solemn statement” to stem what it sees as anti-Islam crusades. Libération leads on that and also has an interview with Abdelghani Merah, brother of Toulouse gunman Mohamed Merah, who condemns Salafist hatred. We also look at a proposed new “exit tax” on companies that re-locate abroad. That’s the focus for this look at the French press on Friday 9th November, 2012.
By Nicholas RUSHWORTHLibération reports France’s Muslim community feels there are anti-Islam crusades underway against them, and want protection.
Its editorial says Muslims feel exasperated. It advises President François Hollande to make the “solemn statement” on the issue Muslims are asking for.
Posted on November 27th, 2012 by martijn.
Categories: Gender, Kinship & Marriage Issues, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Public Islam.
Woningcorporatie Eigen Haard ging in op woonwensen van moslims. Het Parool noemde dit halalwoningen en haalde zo secularistische gevoeligheden omhoog. Hier een overzicht van multicultureel bouwen in Nederland en van de discussie naar aanleiding van de publicatie in Het Parool.
Als antropoloog kom ik graag bij de mensen thuis. Dan zie je nog eens wat. Want hoe eenvormig de huizen tegenwoordig ook mogen lijken, de meeste mensen geven er toch een persoonlijk tintje aan gebaseerd op wat men ‘mooi’, ‘praktisch’ en ‘gepast’ vindt. Daar zit dan vervolgens ook weer een bepaald patroon in aangezien dat soort zaken altijd met de sociaal-culturele context van mensen te maken heeft. Dat is voor autochtonen zo en ook voor allochtonen. De tijd is voorbij dat we 35 mannelijke gastarbeiders in pensions stopten die eigenlijk amper geschikt waren voor één groot gezin.
‘Multicultureel’ bouwen in Nederland
Inmiddels zijn er dan ook tal van woningbouwprojecten die rekening houden met de behoeften van allochtone inwoners, in het bijzonder voor wat betreft de functionaliteit van een huis; zeg maar de praktische inrichting en plattegrond. Den Haag heeft Schilderswijk (Punt Komma in 1988), Verzorgingshuis Schildershoek (ruimte voor christelijke, joodse en islamitische gelovigen), de Bazar (ondernemers), Rotterdam Biz Botuluyuz en Oude Noorden, Dordrecht Noorderkwartier, Amsterdam Hudsonhof, Indische buurt, en het Centraal Park Noord. Niet alles is gerealiseerd overigens en sommige projecten waren niet meer dan studieprojecten. Ook plaatsen als Wageningen, Nijmegen, Boxtel en Utrecht kennen projecten; voornamelijk gericht op ouderen.
Eén van de oudste projecten in Nederland waar gebruik is gemaakt ‘uitheemse’ invloeden is denk ik Kasbah in Hengelo uit 1973, maar in feite staat architectuur door de eeuwen heen bloot aan invloeden van buitenaf die ook de woonwensen van mensen hier beïnvloeden. Woningen kunnen daarbij op verschillende manieren aangepast aan de wensen van bewoners: geschikt voor ouderen, samenwonen van meerdere generaties, gescheiden leefcircuits, licht en donker verdeling, enzovoorts. Weliswaar hielden de projecten rekening met de wensen van allochtonen, maar ze werden vaak ook zeer gewaardeerd door autochtone bewoners. In sommige steden (Arnhem en Rotterdam) is geprobeerd de specifieke eisen op te nemen in de standaardeisen. Opvallend is het Rotterdamse Oleanderproject (1993), bedoeld als de mooiste ‘Turkse wijk in Europa’. Eén van de reden dat dit losgelaten is, was omdat Turkse Nederlanders geen wijk wilden die teveel door Turkse Nederlanders gedomineerd zou worden. Ook in andere projecten, zoals het Rotterdamse Le Medi (discussie 2002/2003), kwam de vrees naar voren dat er ‘getto-vorming’ (zoals dat werd genoemd) zou ontstaan en ‘dat de islam door islamitische bouwstijlen sterker zou worden’. Met name die projecten die zich richten op een ‘duidelijke’ identiteit en multiculturele expressie werden vaak gaandeweg bijgesteld. En wel op zo’n manier dat die specifieke identiteit minder opviel.
Halalwoningen
Afgelopen zaterdag wist Het Parool te melden dat woningcorporatie Eigen Haard in Bos en Lommer (Amsterdam) een complex van 188 appartementen speciaal heeft aangepast aan de wensen van moslims: ‘halal-woningen’. In het uitgebreidere stuk in het PS katern van Parool kunnen we lezen in het stuk ‘Zo woont Mustapha het liefst‘ dat het onder meer gaat om een extra grote keuken, een ruim voorportaal met een schoenenkast (maar die staat dan weer niet bij de voordeur, slimmeriken), satellietschotels, extra waterleidingaansluitingen voor ritueel reinigen (de familie in het stuk gebruikt die echter niet) en schuifdeuren zodat woonkamer en keuken gescheiden kunnen worden (wat de vrouw in het artikel bijvoorbeeld doet als er visite is die ‘niet zo intiem’ is).
Het complex is onder renovatie vanaf 2010; daarvoor was het een aardig verloederd en uitgewoond pand. Voor de renovatie is gekozen voor uitgebreide inspraak met onder meer een vrouwenraad en een kinderraad. Het bleek met name de vrouwenraad te zijn die hamerde op een vrouwendomein en een scheiding met het mannendomein. In het Parool stuk wordt daarbij verwezen naar Koerdische gebruiken uit Oost-Turkije: “Daar eten mannen en vrouwen apart”. Een hemelsblauwe keuken werd afgewezen omdat ‘Hollanders dat niet willen’ en ‘je moet flexibel blijven’. De woningen zijn ook groter geworden tegen een redelijk vriendelijke prijs. Er blijken ook meer ‘Nederlanders’ te wonen dan voorheen.
Eén van de vragen die opgeworpen worden in het stuk is of het wel de taak is van de woningcorporatie om rekening te houden met de religieus-culturele wensen van de huurders. UvA-socioloog Veldboer betwijfelt dit gezien de grote en snelle veranderingen in de wereld onder meer door secularisering (ontkerkelijking). Hij ziet wel een overeenkomst met een andere aanpak van corporaties: plaatsingsbeleid op grond van leefstijl. Hij erkent dat dat in het geval van ‘moslimleefstijl’ gevoelig is, maar als dat met andere leefstijlgroepen wél kan dan waarom hier niet.
Aanpassen aan moslims
In het grotere stuk staat nergens dat Eigen Haard stelt dat het gebouw is aangepast voor ‘moslims’; wel word er verwezen naar religieus-culturele wensen. Op de voorpagina echter stelt men wel dat EH het heeft aangepast aan de woonwensen van moslims. De politiek reageert daarop:
Volgens de gemeenteraadsleden Daniel van der Ree (VVD) en Marijke Shahsavari (CDA) zouden woningcorporaties zich niet moeten bezighouden met het aanbieden van woningen die specifiek inspelen op de woonwensen van moslims. “Dat komt de integratie niet ten goede.”
[…]
Integratiedeskundige Han Entzinger noemt het een sympathiek initiatief, maar waarschuwt voor concentraties van moslims. “De corporatie zegt wel dat ze braaf zal toewijzen via de regels, maar je loopt wel een risico dat er vooral moslims komen wonen.”Van der Ree zegt dat het zo aanpassen van woningen geen corporatietaak is. “Je geeft zo het signaal af dat je specifiek bouwt voor moslims. Mensen mogen wonen waar ze willen, maar het is niet de bedoeling dat wij moslims naar een plek leiden om er met z’n allen onder elkaar te wonen.”
Volgens Shahsavari bestaat het gevaar dat het gebouw een moslimenclave wordt, doordat het in de praktijk vooral voor hen geschikt is. “En dan is dat allesbehalve bevorderend voor de integratie. Ik vind dit een heel vreemde ontwikkeling.”
Volgens Wim de Waard van Eigen Haard is er geen gevaar dat de woningen exclusief door moslims zullen worden bewoond. “We hebben geluisterd naar de wensen van onze bewoners, maar de woningen zijn net zo goed geschikt voor niet-moslims. Er is geen sprake van dat we zullen selecteren op religieuze achtergrond.”
En op pagina vier wordt gesproken over ‘moslimenclaves’
“En wat dan als er katholieken komen die bij hun huis graag een kapelletje willen?” zegt Shahsavari. “Dat wordt natuurlijk nooit toegestaan.”
Van der Ree en Shahsavari vinden dat de extra aanpassingen niet voor rekening van de belastingbetalers mogen komen. Wim de Waard van Eigen Haard stelt dat de kosten niet hoog zijn en verwerpt dat het complex een enclave wordt. “Inmiddels is het percentage niet-moslims toegenomen. De aanpassingen maken het onze moslimbewoners gewoon gemakkelijk, maar het kraantje dat de moslim gebruikt voor het ritueel reinigen, kan de niet-moslim gebruiken om zijn gieter te vullen.”
Entzinger noemt het een ‘beetje een ouderwets initiatief.’ “Aan de Molukkers vroegen we destijds ook: wat voor huizen willen jullie? Dat heeft niet veel zoden aan de dijk gezet.”
Hoewel de aanpassingen inderdaad gelegitimeerd kunnen worden op basis van de verwijzingen van mensen naar de islam, wordt dat in de bijlage niet gedaan. Hoogstens is er een verwijzing naar etnische patronen die de scheiding tussen mannen en vrouwen legitimeren. Het is echter nog maar de vraag wat dit nu allemaal met islam te maken, behalve wellicht dan dat veel bewoners moslim zijn. Er zijn genoeg redenen om het zo doen die te maken hebben met alledaagse praktische overwegingen die deels te maken hebben specifieke culturele gevoeligheden en patronen zoals Ferdows Kazemi laat zien.
Overigens in de voorbereiding op de renovatie is de woningcorporatie wel degelijk uitgegaan van een idee over wat moslims belangrijk zouden kunnen vinden:
“Daarnaast hebben we ook speciale bijeenkomsten voor vrouwen, omdat vrouwen uit een moslim-cultuur vaak niet met mannen in één ruimte samen willen zijn. Dat is het maandelijkse koffie-overleg. De deelneemsters hebben duidelijke eigen wensen, bijvoorbeeld de al bekende dichte keuken, waar vrouwen apart kunnen zitten, maar ook een betere wasgelegenheid in het toilet in plaats van het kleine handenwasbakje. Het lijkt niet spectaculair, maar het is belangrijk dat ze weten dat ze worden gehoord.”
Ook hieruit blijkt dat het de vrouwen waren die de nadruk legden op specifieke voorzieningen voor vrouwen. Je kunt je natuurlijk afvragen of men hier dan niet een heel specifieke selectie van vrouwen te pakken heeft. Zoals vaak het geval is bij inspraak is er een specifieke groep die de inspraak namens anderen verzorgd. Moslims die gruwen van een mogelijke scheiding tussen mannen en vrouwen zijn misschien niet aanwezig geweest. Overigens geldt daarbij nog wel de opmerking dat velen die een scheiding verwerpen, dat verwerpen voor publieke domeinen en niet voor privé-domeinen. Overigens, het rekening houden met specifieke etnisch-religieuze woonwensen (als dat het geval zou zijn) is natuurlijk nog niet hetzelfde als exclusief voor moslims bouwen.
De islamisering van minderheden
In de discussies die volgen op het Parool artikel gaat het met name om het vermeende islamitische aspect hiervan. Er wordt dan ook verwezen naar ‘halal-woningen’ (halal als in toegestaan in islamitische tradities). Het artikel zelf, de geschreven tekst, was nog niet eens zo heel slecht zoals ook Carel Brendel betoogt. Wat Brendel echter ook, terecht, betoogt is dat aan de veelbesproken plattegrond van de woningen niet te zien is of het islamitisch is en wat er islamitisch aan is. Hij geeft het voorbeeld van huizen in de Oekraïne, je zou ook aan grote woonboerderijen kunnen denken. De term halalwoning is daarom belangrijker dan menigeen suggereert. Die term op zich betekent weinig; het gaat niet om halal geslacht vlees, er is geen gezaghebbende instantie die het huis halal of haram kan verklaren. De term halalwoning krijgt betekenis en gezag doordat die voortdurend herhaald wordt: in andere krantenberichten, op blogs, twitter (RT’s) en Facebook (like & share). Het is de herhaling die van een onbestemde realiteit De Waarheid maakt.
Geenstijl duikt erop en vergroot het moslimaspect nog eens. Het aanpassen van woningen op basis van sekse (want onderdrukt!) en geloof kan niet. En columnist Jan Bennink schreef een stuk in de Volkskrant waarin hij zich beklaagt dat moslims voorgetrokken worden. Hij is er niet zozeer op tegen dat er rekening wordt gehouden met de woonwensen van mensen, maar wel wanneer dit zou gebeuren op basis van geloof in plaats van bijvoorbeeld inkomen. Het project zou een uiting zijn van een sluipende islamisering via commerciële kanalen. In haar programma gaat Eva Jinek in gesprek met minister Plasterk ook in tegen het idee van het aanpassen van woningen op basis van religieuze voorkeuren en zeker wanneer dat onder andere gaat om het scheiden van mannen en vrouwen en zeker zeker wanneer dat de overheid dat financiert. Plasterk relativeert dat, maar stelt ook dat we niet zo moeten gaan bouwen dat niet-moslims er niet meer willen wonen. De VVD in Amsterdam vindt het prima dat moslims onder elkaar willen wonen, maar met deze halalwoningen worden moslims toch een ‘verkeerde kant’ op gestuurd wat integratie niet ten goede zou komen. Daarbij gaat het hier om belastinggeld want sociale huurwoningen worden dubbel gesubsidieerd en dus moeten we er voorzichtig en efficiënt mee om gaan volgens hen. Dat betekent dat als mensen een eigen huis kopen of voor eigen rekening huren, ze zelf verantwoordelijk zijn voor indeling en inrichting. ‘Bij sociale huurwoningen ligt dit tot echt anders.’, aldus de VVD.
Seculiere neo-liberale gevoeligheden
In deze discussie zitten diverse interessante patronen;
Dikke seculier neo-liberale haram?
De obsessie met moslims zorgt ervoor dat we dit soort aanpassingen en huizen meteen zien als des moslims en islamisering ook al gaat het grotere artikel in het Parool daar nauwelijks over (in tegenstelling tot de kleinere teasers in het Parool). Dat is genoeg om vanuit secularistische overwegingen ‘Haram!‘ / ‘Mag Niet!’ te roepen. Op zo’n manier wordt het duidelijk dat het onderscheid tussen religieus – seculier, publiek – privé, integratie – segregatie, man-vrouw niet zozeer vastomlijnde heldere scheidingen zijn, maar het resultaat van politieke overwegingen en neo-liberale belangen. Het gaat daarbij niet eens zozeer om moslims vs. seculiere samenleving, maar eerder om verschillende invullingen van de liberale, seculiere multiculturele samenleving door verschillende instanties en politieke partijen. Er zijn ook tegengeluiden dus er is zeker geen eensgezindheid over waar de grenzen liggen. In plaats van scheidingen tussen bijvoorbeeld seculier / religieus als absolute scheidingen te nemen, kunnen we ze beter opvatten als verschillende posities in publieke debatten over de grenzen tussen verschillende domeinen en over het type samenleving dat we willen zijn.
Overzicht andere sites/blogs
Posted on November 27th, 2012 by martijn.
Categories: Gender, Kinship & Marriage Issues, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Public Islam.
Woningcorporatie Eigen Haard ging in op woonwensen van moslims. Het Parool noemde dit halalwoningen en haalde zo secularistische gevoeligheden omhoog. Hier een overzicht van multicultureel bouwen in Nederland en van de discussie naar aanleiding van de publicatie in Het Parool.
Als antropoloog kom ik graag bij de mensen thuis. Dan zie je nog eens wat. Want hoe eenvormig de huizen tegenwoordig ook mogen lijken, de meeste mensen geven er toch een persoonlijk tintje aan gebaseerd op wat men ‘mooi’, ‘praktisch’ en ‘gepast’ vindt. Daar zit dan vervolgens ook weer een bepaald patroon in aangezien dat soort zaken altijd met de sociaal-culturele context van mensen te maken heeft. Dat is voor autochtonen zo en ook voor allochtonen. De tijd is voorbij dat we 35 mannelijke gastarbeiders in pensions stopten die eigenlijk amper geschikt waren voor één groot gezin.
‘Multicultureel’ bouwen in Nederland
Inmiddels zijn er dan ook tal van woningbouwprojecten die rekening houden met de behoeften van allochtone inwoners, in het bijzonder voor wat betreft de functionaliteit van een huis; zeg maar de praktische inrichting en plattegrond. Den Haag heeft Schilderswijk (Punt Komma in 1988), Verzorgingshuis Schildershoek (ruimte voor christelijke, joodse en islamitische gelovigen), de Bazar (ondernemers), Rotterdam Biz Botuluyuz en Oude Noorden, Dordrecht Noorderkwartier, Amsterdam Hudsonhof, Indische buurt, en het Centraal Park Noord. Niet alles is gerealiseerd overigens en sommige projecten waren niet meer dan studieprojecten. Ook plaatsen als Wageningen, Nijmegen, Boxtel en Utrecht kennen projecten; voornamelijk gericht op ouderen.
Eén van de oudste projecten in Nederland waar gebruik is gemaakt ‘uitheemse’ invloeden is denk ik Kasbah in Hengelo uit 1973, maar in feite staat architectuur door de eeuwen heen bloot aan invloeden van buitenaf die ook de woonwensen van mensen hier beïnvloeden. Woningen kunnen daarbij op verschillende manieren aangepast aan de wensen van bewoners: geschikt voor ouderen, samenwonen van meerdere generaties, gescheiden leefcircuits, licht en donker verdeling, enzovoorts. Weliswaar hielden de projecten rekening met de wensen van allochtonen, maar ze werden vaak ook zeer gewaardeerd door autochtone bewoners. In sommige steden (Arnhem en Rotterdam) is geprobeerd de specifieke eisen op te nemen in de standaardeisen. Opvallend is het Rotterdamse Oleanderproject (1993), bedoeld als de mooiste ‘Turkse wijk in Europa’. Eén van de reden dat dit losgelaten is, was omdat Turkse Nederlanders geen wijk wilden die teveel door Turkse Nederlanders gedomineerd zou worden. Ook in andere projecten, zoals het Rotterdamse Le Medi (discussie 2002/2003), kwam de vrees naar voren dat er ‘getto-vorming’ (zoals dat werd genoemd) zou ontstaan en ‘dat de islam door islamitische bouwstijlen sterker zou worden’. Met name die projecten die zich richten op een ‘duidelijke’ identiteit en multiculturele expressie werden vaak gaandeweg bijgesteld. En wel op zo’n manier dat die specifieke identiteit minder opviel.
Halalwoningen
Afgelopen zaterdag wist Het Parool te melden dat woningcorporatie Eigen Haard in Bos en Lommer (Amsterdam) een complex van 188 appartementen speciaal heeft aangepast aan de wensen van moslims: ‘halal-woningen’. In het uitgebreidere stuk in het PS katern van Parool kunnen we lezen in het stuk ‘Zo woont Mustapha het liefst‘ dat het onder meer gaat om een extra grote keuken, een ruim voorportaal met een schoenenkast (maar die staat dan weer niet bij de voordeur, slimmeriken), satellietschotels, extra waterleidingaansluitingen voor ritueel reinigen (de familie in het stuk gebruikt die echter niet) en schuifdeuren zodat woonkamer en keuken gescheiden kunnen worden (wat de vrouw in het artikel bijvoorbeeld doet als er visite is die ‘niet zo intiem’ is).
Het complex is onder renovatie vanaf 2010; daarvoor was het een aardig verloederd en uitgewoond pand. Voor de renovatie is gekozen voor uitgebreide inspraak met onder meer een vrouwenraad en een kinderraad. Het bleek met name de vrouwenraad te zijn die hamerde op een vrouwendomein en een scheiding met het mannendomein. In het Parool stuk wordt daarbij verwezen naar Koerdische gebruiken uit Oost-Turkije: “Daar eten mannen en vrouwen apart”. Een hemelsblauwe keuken werd afgewezen omdat ‘Hollanders dat niet willen’ en ‘je moet flexibel blijven’. De woningen zijn ook groter geworden tegen een redelijk vriendelijke prijs. Er blijken ook meer ‘Nederlanders’ te wonen dan voorheen.
Eén van de vragen die opgeworpen worden in het stuk is of het wel de taak is van de woningcorporatie om rekening te houden met de religieus-culturele wensen van de huurders. UvA-socioloog Veldboer betwijfelt dit gezien de grote en snelle veranderingen in de wereld onder meer door secularisering (ontkerkelijking). Hij ziet wel een overeenkomst met een andere aanpak van corporaties: plaatsingsbeleid op grond van leefstijl. Hij erkent dat dat in het geval van ‘moslimleefstijl’ gevoelig is, maar als dat met andere leefstijlgroepen wél kan dan waarom hier niet.
Aanpassen aan moslims
In het grotere stuk staat nergens dat Eigen Haard stelt dat het gebouw is aangepast voor ‘moslims’; wel word er verwezen naar religieus-culturele wensen. Op de voorpagina echter stelt men wel dat EH het heeft aangepast aan de woonwensen van moslims. De politiek reageert daarop:
Volgens de gemeenteraadsleden Daniel van der Ree (VVD) en Marijke Shahsavari (CDA) zouden woningcorporaties zich niet moeten bezighouden met het aanbieden van woningen die specifiek inspelen op de woonwensen van moslims. “Dat komt de integratie niet ten goede.”
[…]
Integratiedeskundige Han Entzinger noemt het een sympathiek initiatief, maar waarschuwt voor concentraties van moslims. “De corporatie zegt wel dat ze braaf zal toewijzen via de regels, maar je loopt wel een risico dat er vooral moslims komen wonen.”Van der Ree zegt dat het zo aanpassen van woningen geen corporatietaak is. “Je geeft zo het signaal af dat je specifiek bouwt voor moslims. Mensen mogen wonen waar ze willen, maar het is niet de bedoeling dat wij moslims naar een plek leiden om er met z’n allen onder elkaar te wonen.”
Volgens Shahsavari bestaat het gevaar dat het gebouw een moslimenclave wordt, doordat het in de praktijk vooral voor hen geschikt is. “En dan is dat allesbehalve bevorderend voor de integratie. Ik vind dit een heel vreemde ontwikkeling.”
Volgens Wim de Waard van Eigen Haard is er geen gevaar dat de woningen exclusief door moslims zullen worden bewoond. “We hebben geluisterd naar de wensen van onze bewoners, maar de woningen zijn net zo goed geschikt voor niet-moslims. Er is geen sprake van dat we zullen selecteren op religieuze achtergrond.”
En op pagina vier wordt gesproken over ‘moslimenclaves’
“En wat dan als er katholieken komen die bij hun huis graag een kapelletje willen?” zegt Shahsavari. “Dat wordt natuurlijk nooit toegestaan.”
Van der Ree en Shahsavari vinden dat de extra aanpassingen niet voor rekening van de belastingbetalers mogen komen. Wim de Waard van Eigen Haard stelt dat de kosten niet hoog zijn en verwerpt dat het complex een enclave wordt. “Inmiddels is het percentage niet-moslims toegenomen. De aanpassingen maken het onze moslimbewoners gewoon gemakkelijk, maar het kraantje dat de moslim gebruikt voor het ritueel reinigen, kan de niet-moslim gebruiken om zijn gieter te vullen.”
Entzinger noemt het een ‘beetje een ouderwets initiatief.’ “Aan de Molukkers vroegen we destijds ook: wat voor huizen willen jullie? Dat heeft niet veel zoden aan de dijk gezet.”
Hoewel de aanpassingen inderdaad gelegitimeerd kunnen worden op basis van de verwijzingen van mensen naar de islam, wordt dat in de bijlage niet gedaan. Hoogstens is er een verwijzing naar etnische patronen die de scheiding tussen mannen en vrouwen legitimeren. Het is echter nog maar de vraag wat dit nu allemaal met islam te maken, behalve wellicht dan dat veel bewoners moslim zijn. Er zijn genoeg redenen om het zo doen die te maken hebben met alledaagse praktische overwegingen die deels te maken hebben specifieke culturele gevoeligheden en patronen zoals Ferdows Kazemi laat zien.
Overigens in de voorbereiding op de renovatie is de woningcorporatie wel degelijk uitgegaan van een idee over wat moslims belangrijk zouden kunnen vinden:
“Daarnaast hebben we ook speciale bijeenkomsten voor vrouwen, omdat vrouwen uit een moslim-cultuur vaak niet met mannen in één ruimte samen willen zijn. Dat is het maandelijkse koffie-overleg. De deelneemsters hebben duidelijke eigen wensen, bijvoorbeeld de al bekende dichte keuken, waar vrouwen apart kunnen zitten, maar ook een betere wasgelegenheid in het toilet in plaats van het kleine handenwasbakje. Het lijkt niet spectaculair, maar het is belangrijk dat ze weten dat ze worden gehoord.”
Ook hieruit blijkt dat het de vrouwen waren die de nadruk legden op specifieke voorzieningen voor vrouwen. Je kunt je natuurlijk afvragen of men hier dan niet een heel specifieke selectie van vrouwen te pakken heeft. Zoals vaak het geval is bij inspraak is er een specifieke groep die de inspraak namens anderen verzorgd. Moslims die gruwen van een mogelijke scheiding tussen mannen en vrouwen zijn misschien niet aanwezig geweest. Overigens geldt daarbij nog wel de opmerking dat velen die een scheiding verwerpen, dat verwerpen voor publieke domeinen en niet voor privé-domeinen. Overigens, het rekening houden met specifieke etnisch-religieuze woonwensen (als dat het geval zou zijn) is natuurlijk nog niet hetzelfde als exclusief voor moslims bouwen.
De islamisering van minderheden
In de discussies die volgen op het Parool artikel gaat het met name om het vermeende islamitische aspect hiervan. Er wordt dan ook verwezen naar ‘halal-woningen’ (halal als in toegestaan in islamitische tradities). Het artikel zelf, de geschreven tekst, was nog niet eens zo heel slecht zoals ook Carel Brendel betoogt. Wat Brendel echter ook, terecht, betoogt is dat aan de veelbesproken plattegrond van de woningen niet te zien is of het islamitisch is en wat er islamitisch aan is. Hij geeft het voorbeeld van huizen in de Oekraïne, je zou ook aan grote woonboerderijen kunnen denken. De term halalwoning is daarom belangrijker dan menigeen suggereert. Die term op zich betekent weinig; het gaat niet om halal geslacht vlees, er is geen gezaghebbende instantie die het huis halal of haram kan verklaren. De term halalwoning krijgt betekenis en gezag doordat die voortdurend herhaald wordt: in andere krantenberichten, op blogs, twitter (RT’s) en Facebook (like & share). Het is de herhaling die van een onbestemde realiteit De Waarheid maakt.
Geenstijl duikt erop en vergroot het moslimaspect nog eens. Het aanpassen van woningen op basis van sekse (want onderdrukt!) en geloof kan niet. En columnist Jan Bennink schreef een stuk in de Volkskrant waarin hij zich beklaagt dat moslims voorgetrokken worden. Hij is er niet zozeer op tegen dat er rekening wordt gehouden met de woonwensen van mensen, maar wel wanneer dit zou gebeuren op basis van geloof in plaats van bijvoorbeeld inkomen. Het project zou een uiting zijn van een sluipende islamisering via commerciële kanalen. In haar programma gaat Eva Jinek in gesprek met minister Plasterk ook in tegen het idee van het aanpassen van woningen op basis van religieuze voorkeuren en zeker wanneer dat onder andere gaat om het scheiden van mannen en vrouwen en zeker zeker wanneer dat de overheid dat financiert. Plasterk relativeert dat, maar stelt ook dat we niet zo moeten gaan bouwen dat niet-moslims er niet meer willen wonen. De VVD in Amsterdam vindt het prima dat moslims onder elkaar willen wonen, maar met deze halalwoningen worden moslims toch een ‘verkeerde kant’ op gestuurd wat integratie niet ten goede zou komen. Daarbij gaat het hier om belastinggeld want sociale huurwoningen worden dubbel gesubsidieerd en dus moeten we er voorzichtig en efficiënt mee om gaan volgens hen. Dat betekent dat als mensen een eigen huis kopen of voor eigen rekening huren, ze zelf verantwoordelijk zijn voor indeling en inrichting. ‘Bij sociale huurwoningen ligt dit tot echt anders.’, aldus de VVD.
Seculiere neo-liberale gevoeligheden
In deze discussie zitten diverse interessante patronen;
Dikke seculier neo-liberale haram?
De obsessie met moslims zorgt ervoor dat we dit soort aanpassingen en huizen meteen zien als des moslims en islamisering ook al gaat het grotere artikel in het Parool daar nauwelijks over (in tegenstelling tot de kleinere teasers in het Parool). Dat is genoeg om vanuit secularistische overwegingen ‘Haram!‘ / ‘Mag Niet!’ te roepen. Op zo’n manier wordt het duidelijk dat het onderscheid tussen religieus – seculier, publiek – privé, integratie – segregatie, man-vrouw niet zozeer vastomlijnde heldere scheidingen zijn, maar het resultaat van politieke overwegingen en neo-liberale belangen. Het gaat daarbij niet eens zozeer om moslims vs. seculiere samenleving, maar eerder om verschillende invullingen van de liberale, seculiere multiculturele samenleving door verschillende instanties en politieke partijen. Er zijn ook tegengeluiden dus er is zeker geen eensgezindheid over waar de grenzen liggen. In plaats van scheidingen tussen bijvoorbeeld seculier / religieus als absolute scheidingen te nemen, kunnen we ze beter opvatten als verschillende posities in publieke debatten over de grenzen tussen verschillende domeinen en over het type samenleving dat we willen zijn.
Overzicht andere sites/blogs
Posted on November 18th, 2012 by martijn.
Categories: Blind Horses, Deep in the woods..., islamophobia, Multiculti Issues, Some personal considerations.
Doc. Smalhout, u kent ‘m wel. De islamspecialist dokter van de Telegraaf. Nu zijn we in het geval van de Telegraaf wel een en ander gewend als het gaat om niet al te waarheidsgetrouwe racistische of fascistische prietpraat. Neem bijvoorbeeld journalist Koolhoven die niet alleen een nepverhaal verzon over onrust in een wijk met veel moslims, maar dat ook nog eens deed om zijn zakelijke vrienden te bevoordelen. Een ander figuur is Rob Hoogland voor wie Marijnissen fout is vanwege een maostisch verleden, maar die geen moeite heeft om grappig (!) te suggeren dat andere journalisten vanuit een vliegtuig in zee moeten worden gekieperd.
Doc Smalhout is dus de migratiedeskundige en islamdeskundige. Maar dan wel in het rijtje kwakzalvers Afshin Ellian, Hans Jansen en Ayaan Hirsi Ali. Zo schreef hij dat het een illusie is om te denken dat de islam in de Westerse wereld gematigder zal worden en dat het eerder zo zal zijn dat ‘onze’ maatschappij zich zal aanpassen. Dat baseert hij dan op onder andere een boek van twee ‘islamexperts’:
Kort voor Pasen gaf de leider van de PVV, Geert Wilders, een gloednieuw boek cadeau aan de leden van de Tweede Kamer. Het was in het Engels geschreven door twee islamexperts. De titel luidde: ’Al-Hijra’ met als ondertitel ’Islamitische doctrine van immigratie’ (Pilcrow Press 2009). Dit lijkt voor de gemiddelde Nederlander geen tekst om wakker van te liggen. Maar de inhoud is uiterst onrustbarend.
De twee vooraanstaande expers zijn Sam Solomon en Al Maqdisi. Smalhout verwijst vervolgens in de column waar dat citaat uitkomt naar de Khadaffi, of dat de grootste mufti aller tijden is, volgens wie alle immigranten kleine religieuze centra moeten stichtien om zo de Westerse samenleving te transformeren. En wij zijn naïef:
Het grote gevaar in het Westen is ongelooflijke naïviteit, die geleid heeft tot een levensgevaarlijk cultuurrelativisme. Wij denken dat onze vrijheid van godsdienst, onze gelijkwaardigheid van beide geslachten en de scheiding van kerk en staat universele begrippen zijn. Maar dat is het niet in de islam. Wij zijn, als burgers van een joods-christelijke beschaving, in de ogen van de imams en de ullahs slechts inferieure wezens die in een islamitische staat altijd tweederangs burgers zullen blijven, de zogenaamde dhimmi’s.
Tsja als Doc Smalhout het zegt en hij baseert zich dan ook nog eens op heul belangrijke islamexperts dan moet het wel kloppen of niet? Nou dat valt nogal mee. Het fonds van de uitgever van het boek bestaat uit vijf boekjes over ‘the islamic threat’ en heeft drie aanbevelingen: de directeur van Institute for the Study of Islam and Christianity (geen idee), ene N. Keas (nergens te vinden) en (tada) Geert Wilders. Ja, diegene van wie Smalhout dat boekje heeft gehad en die vervolgens ook de column van Smalhout op zijn site zet. Op Drogredenen gaat Ritzen ook op deze kwestie in en nog meer: Smalhout snapt het idee van cultureel-relativisme blijkbaar niet en is ook al in de onsmakelijke grap van ‘joods-christelijke’ beschaving getrapt.
Maar Doc Smalhout heeft wel wat migratie. Nu heeft ie ontdekt dat ene Willem Janssen (pseudoniem) een boek probeerde te slijten als Sadik Khamsa (pseudoniem van pseudoniem dus):
Een heftige roman van een Marokkaan – Pim Fortuyn Forum
Het door hem schetsmatig opgezette boek ging over een totaal mislukte integratie in de Nederlandse samenleving. Hij fantaseert dat hij vele andere Marokkanen, bij wie eveneens de integratie is mislukt, tot een agressieve eenheid kan smeden die ten slotte, onder de hogere leiding van Allah, heel Nederland verovert en tot een zuiver moslimland maakt.
Meesterstukje
Een korte samenvatting van dit (niet-bestaande) boek zond Willem Jansen in 2004, onder het eerder vermelde pseudoniem Sadik Khamsa, naar tientallen politici, gemeenteraden, burgemeesters, ministeries, journalisten en uitgeverijen. Van de meesten kreeg hij een welwillend antwoord dat geheel anders klonk dan wat hij gewend was toen hij nog onder zijn eigen Nederlandse naam schreef. De introductiebrief naar al die personen en instanties is al een klein meesterstukje. Het luidt als volgt:
„Een goede dag voor U en allen die U na zijn. Vergeef mij U lastig te vallen. Laat ik mij eerst voorstellen: ik ben Sadik Khamsa. Ik heb een boek geschreven dat dik is en goed en nodig. Ik noem het ’ OPROER ’ .” En dan beschrijft hij hoe de allochtone opstandelingen een ondergrondse militante bende vormen tegen de heersende blanke klasse. Ze gaan op zoek naar de gehate autochtone overheersers, „de varkens, de ongelovigen, de hoeren als waren die ongedierte”. En dat alles „in de naam van Allah, omdat Hij dat wil. Want Zijn wil is goed” .
De meeste reacties van politici en zo zijn ‘bemoedigend’. Khamsa moet vooral doorgaan. Alleen Plasterk zegt dat hij het beter bij een islamitische uitgever kan proberen. De juist reactie volgens Smalhout:
Een heftige roman van een Marokkaan – Pim Fortuyn Forum
Het is opvallend dat eigenlijk alleen Plasterk de juiste diagnose stelde, namelijk een ronselpoging om fundamentalisten te verzamelen om daarmee de Staat der Nederlanden omver te werpen. Maar niemand, werkelijk níémand, van de velen die Sadiks geschrift hadden ontvangen, reageerde met grote verontwaardiging in de zin van bijvoorbeeld: „Zeg Sadik, ben je nu helemaal van de pot gerukt? Eerst in ons land een veilig en beschermd onderdak vinden, geld ontvangen van de Nederlandse gemeenschap en dan een bende fundamentalistische terroristen om je heen verzamelen die Nederland moeten veroveren en islamiseren. Bovendien ons ook nog varkens noemen en onze vrouwen en dochters ongelovige hoeren. Waarom donder je niet op naar waar je vandaan komt?”
Inderdaad, fundamentalisten dat we moeten we toch niet willen? Alleen migranten en nakomelingen die zich gedragen zoals Doc Smalhout wil, mogen blijven. Uit eerdere colums blijkt al Doc Smalhout’s fascinatie met zuivere autochtone cultuur (de blanke top der duinen) die volgens hem zo helaas teloor is gegaan. En wat ook blijkt uit bovenstaand fragment: schijnbaar kan Smalhout het onderscheid tussen Willem Janssen – Sadik Khamsa – het verhaal niet maken. En hij vindt dus dat een fictief persoon uitgezet moet worden. Fictief persoon Sadik Khamsa dan he. Niet fictief persoon Willem Janssen want die heeft een Hollandse naam en zal dus wel een blanke top der duinen zijn. Ik hoop dat hij bij zijn operaties destijds beter was in het onderscheiden van hart en longen en dergelijke. Daar komen namelijk ongelukken van, Doc! En dat zien we gelijk in de laatste alinea:
Een heftige roman van een Marokkaan – Pim Fortuyn Forum
De schrijver van ’Beste Sadik’, die zich thans voorlopig schuilhoudt achter het pseudoniem Willem Jansen, heeft met zijn boekje duidelijk aangetoond hoe zwak en karakterloos de klasse van de zogenaamde leidinggevende intellectuelen is ten opzichte van het grote immigratieprobleem dat onze cultuur bedreigt. Wat dat betreft zijn we, qua politiek bewustzijn, niet veel verder dan begin 1940, toen een Nederlandse journalist werd gearresteerd omdat hij een kritisch artikel over het nazi-Duitsland van Adolf Hitler had geschreven. Dat werd toen beschouwd als ’belediging van een bevriend staatshoofd’. Eerst toen de Wehrmacht in mei 1940 ons land binnenviel, werd de arrestant vrijgelaten.
Waar de schrijver in 1940 de dreiging van nazi-Duitsland wel zag in tegenstelling tot de politieke elite, ziet die elite nu de dreiging van het immigratieprobleem niet. Echt waar, onder welke steen heeft Doc gezeten de laatste jaren? Om in 1940 vervolgens de Wehrmacht over ons heen te krijgen. Smalhout maakt hier dus een directe vergelijking tussen nazi-Duitsland met haar Wehrmacht en migratie en migranten. Het is alsof ik hier zou schrijven dat Doc. Smalhout zich gedraagt als een Dr. Mengele die tijdens nazi-duitsland medische experimenten op mensen verrichte en Smalhout nu dus gedachtenexperimenten over mensen. Of dat we gezien het verleden van de Telegraaf ten tijde van de oorlog niet al te vreemd moeten opkijken van dit soort Der Stürmer taal. Een vergelijking die volledig over the top, historisch onjuist en regelrecht gevaarlijk is. Immers, we zijn niet van die Wehrmacht afgekomen door thee met ze te gaan drinken of wel?
PS
Overigens, binnenkort op Closer een serie: Welkom in Eurabia
Posted on November 14th, 2012 by martijn.
Categories: Activism, Guest authors, Headline, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Public Islam, Society & Politics in the Middle East.
Guest Author: Roel Meijer
The following is excerpted from the Introduction of the Muslim Brotherhood in Europe. Editors Roel Meijer and Erwin Bakker. New York / London: Columbia University Press / Hurst Publishers. 2012
Introduction
The Muslim Brotherhood is perhaps one of the most contested Islamic organisations in the world. Founded in 1928 by Hasan al-Banna in Egypt, it established a counterweight to the growing Westernisation of the country under British rule. It is, furthermore, regarded as the oldest Islamic organisation that turned Islam into a political activist ideology. In Egypt itself, the Brotherhood rapidly became more popular as it supported Islamic issues, such as the Palestinian revolt in 1936, and more so as the Egyptian monarchy collapsed and politics became radicalised. With its paramilitary youth organisations, it followed a militant trend that the political parties had already pioneered. It distinguished itself, however, by establishing a secret organisation, which developed into a terrorist cell that plotted the assassination of public figures and carried out bomb attacks on Jewish warehouses and institutions. Banned in 1948, its leader Hasan al-Banna was assassinated in 1949.
Since then, the Brotherhood has experienced a bumpy history. Legalised in 1950, it supported the military takeover of the Free Officers two years later, only to become involved in an unequal power struggle ending, in 1954, in its renewed banishment. The subsequent period of trial (mihna) would last until the early 1970s when President Sadat released the Brothers from prison. The agreement was made that they were allowed to operate and exercise da‘wa, as long as they did not become involved in politics. Aside from a brief clamp-down on their movements just before the assassination of Sadat, the honeymoon with the regime would last until the end of the 1980s, when, once again, the regime started to distrust the movement and its intentions. Despite the Brotherhood’s participation in elections in coalition with political parties or as independents, even winning 88 seats (of 454 seats) in 2005, over the last twenty years, its leaders have been constantly harassed, arrested and released in a cat and mouse game with the Mubarak regime.
The muslim brotherhood in Europe
The presence of the Brotherhood in Europe dates from the 1960s, when leaders such as Said Ramadan and other refugees from Egypt and Syria settled there to escape persecution of the military regimes. As the different chapters of this volume make clear, these migrants never intended to stay and mainly saw Europe as a base to recuperate and eventually reclaim the homeland from the regimes that had banished them. To what extent the rapidly expanding student organisations were part of the Brotherhood remains unclear. In Spain and Germany, the local organisations set up by Egyptians, Syrians and others were extensions of the Middle Eastern organisations of which they were members. In France and the UK, relations were looser and more informal. What is clear is that these organisations gradually became more involved in European society, by helping to build mosques and Muslim societies with and for migrant workers from Turkey, Morocco, Algeria, Pakistan and India. It was only in the 1980s and 1990s, when many of the students and migrants decided to stay in Europe, that these communities started to build the network of Muslim organisations that today cover the continent.
Research and Politics
It would be naive to think that research into the Muslim Brotherhood could be carried out in a political vacuum. The movement’s political ambitions, totalizing ideology and violent history have dogged the movement itself. Moreover, it has put a heavy burden on its current leaders and affiliated organisations, which are always pursued by its past and held in suspicion. At a time when Islam is regarded as a threat to the West and the Brotherhood is considered to be one of its most important political movements, the Brotherhood has come to embody this threat. Thus, researchers are immediately confronted with its negative image. Any volume on the Brotherhood should, therefore, address this negative image and try to separate the valid arguments from the spurious ones.
A cursory glance on the Internet and in newspapers shows that the differences of opinion run deep and emotions evoked by the Brotherhood regularly reach new heights. A dividing line in Europe runs between those politicians, journalists and researchers who believe, on the one hand, that organisations associated with the Brotherhood promote the integration of Muslims into European society and those, on the other side, who regard them as an obstacle to integration.
Accusing the Muslim Brotherhood
The most commonly heard accusation is that Brotherhood-affiliated organisations speak with a forked tongue. While they present themselves as democrats towards the European authorities, with the purpose to acquire good standing and influence, its leaders are suspected to actually be intolerant militants when speaking to their own following.
Another means of discrediting the Brotherhood is to point out the persistent popularity and influence of its historic leaders, specifically those who condoned or promoted violence, such as the Egyptians Hasan al-Banna (1906-49) and Sayyid Qutb (1906-66), and the Pakistani Abu A’la alMawdudi (d. 1973). The Brotherhood’s slogan, ‘Allah is our goal, the messenger is our model, the Quran is our constitution, jihad is our means, and martyrdom in the way of Allah is our aspiration’ is cited ad nauseam. In France, some talk of the ‘secret ambitions’ of the UOIF and its ‘discours de façade’,or ‘le double langage’.
The Muslim Brotherhood is frequently associated with terrorism. Some
critics regard it as the source of all Islamic terrorism, of which Al-Qaeda is
the latest manifestation. However, the most common way to discredit the Brotherhood and its affiliated organisations is to link them to Hamas, regarded by the United States as a terrorist organisation. By far the most fundamental accusation is that the Muslim Brotherhood is taking advantage of the freedom of organisation and expression in Europe in order to take over the continent and Islamise it. Once inside the halls of power, critics discern that the Brotherhood tries to put its plan of infiltration into practice, even becoming the ally of the state in its struggle against terrorism. In the UK, for instance, members of the Muslim Association of Britain (MAB) and the Muslim Council of Britain (MCB) were appointed by the government to the Mosques’ and Imams’ National Advisory Board (MINAB) to fight extremism. But many believe that, ‘far from being an ally in the fight against extremism, the MCB is part of the problem.’
The complexities of the Brotherhoods
This volume is meant to contribute to the discussion on Brotherhood-affiliated organisations. It aims to show that the role of these organisations is a far more complex story than that which is typically portrayed in the press or the political arena. Moreover, it investigates the extent to which the various arguments against the Muslim Brotherhood can be considered valid, one-sided or unfounded.
As with all conspiracy theories that try to portray the enemy as a solid front, the critics often forget that the Brotherhood has been wracked with internal disputes. For instance, the Brotherhood in Egypt supported the Khomeini revolution in 1979, while those branches in Saudi Arabia (organised in the Sahwa) did not. Likewise, the Brotherhood in Egypt supported the invasion of Kuwait in 1990-1, in opposition to the Kuwaiti branch, which was opposed. During the first years of the American invasion of Iraq, the Islamic Party of Iraq was one of the closest allies of the Americans, while other Brotherhood organisations called for resistance against American occupation.
However, not only between branches, but also within national branches, the front has been far from united. Many internal disputes started in the lands of origin and were transported to Europe. For instance, disputes within the Syrian community contributed to the decline of the Brotherhood’s presence in Spain (Chapter 9). In France, the followers of the Syrian Isam al-Attar, organised in l’Association des étudiants islamiques de France (AEIF), clashed with the UOIF, which followed the Egyptian Brotherhood.
As far as we know, the Syrian disputes also spilled over into Germany; and in the UK, the divisions between Egyptian, Iraqi and Syrian branches often complicate internal cooperation. In the past, the fabled organiser Said Ramadan seems to have clashed with Mustafa Mashhur, who is supposedly the founder of Brotherhood International. However, growing preoccupation with the local situation may decrease the impact of disputes in the country of origin on their affiliated organisations in Europe.
As all the authors in this volume point out, the Brotherhood in Europe was founded by students who had fled the Middle East. And it remains, basically, an elitist organisation. Nowhere have the Brotherhood-affiliated organisations succeeded in becoming mass organisations. Neither has its position as an interlocutor with the state always been that advantageous. In France, many Muslims complain about the meekness of the UOIF. In fact, this seems to be the universal flaw of the Brotherhood: becoming interlocked with the state in a pas de deux that revolves around the issue of power, rather than mobilising its followers. The Collectif des musulmans de France criticised the UOIF of spawning the ‘new Muslim notables of the Republic’. Another flaw in the criticism is that critics do not make a distinction between the branches in the Middle East and those in Europe. They neglect these groups’ tremendous differences, which are growing, as several chapters in this volume make clear. Local circumstances induce Brotherhood-affiliated organisations to revise their concepts and create a European version of the Brotherhood’s heritage.
Challenges of Brotherhood heritage.
It seems that, in the European context, it is more useful to look at ideological and practical changes that are made on a daily basis in relation to mixité, headscarves, and citizenship, rather than to keep on pointing at the continued reference to Hasan al-Banna and Sayyid Qutb. Despite this call for a more conscientious analysis of Brotherhood-affiliated organisations in Europe, there are reasons for being critical thereof.
One of the pressing issues is their secrecy, both on the level of the organisations as well as the flow of their money. Some movements seem to be aware of the need to create greater transparency. The suspicions are fed by the categorical denial of all the organisations’ leaders that they are affiliated with the Muslim Brotherhood. Stefan Meining (Chapter 10) shows how the suspicions between the Verfassungsschutz and the IGD feed on each other. Thus, both sides have become locked into an endless game of accusations and denials, which derives from the misconception that the Muslim Brotherhood is an antidemocratic, totalitarian movement opposed to the German Constitution.
Finally, the ideology of the Muslim Brotherhood itself still poses problems. Although one should look at the daily influence of, for instance, the European Council for Fatwa and Research (ECFR), the major ideological lines are still not exclusively positive. Even if many of the authors in this volume are able to explain it, the most perplexing aspect of the Brotherhood is the peaceful coexistence of the most contradictory currents of thought. This is evident in Egypt (see Chapters 11 and 12), but is also apparent in Europe.
This book deals primarily with the establishment and expansion of the Muslim Brotherhood in Europe since the 1960s, when its European affiliated branches began to acquire their own dynamics. But clearly developments concerning the Muslim Brotherhood across the Mediterranean cannot be ignored. Due to constant personal, intellectual and financial transnational contacts, the Middle East and Europe have influenced each other. For this reason, we have divided the book into three sections. The first section focuses on more general European and transnational trends within the Brotherhood and Brotherhood-affiliated organisations. It also poses general questions, such as: what are the transnational relations?; are they centrally organised, or should we regard them as networks? In addition, the nature of these organisations will be discussed along with the long-term trends, such as the secularisation of the movement. In the second section, more attention is given to developments in specific countries. Despite a number of prominent works, the history of many of these national organisations is still to be written.
Roel Meijer teaches modern Middle Eastern history at Radboud University in Nijmegen and is senior researcher at the Netherlands Institute of International Relations. He has published widely on Islamist movements, most recently the book Global Salafism: Islam’s New Religious Movement.
You can find the book on Columbia University Press, Hurst Publishers, Amazon.com
You can download the full introduction chapter here:
Posted on November 9th, 2012 by martijn.
Categories: Islam in the Netherlands, islamophobia, Public Islam, Religious and Political Radicalization, Society & Politics in the Middle East.
Guest Authors: Paul Aarts; Maurits Berger, Leon Buskens; Nathal Dessing; Dick Douwes; Karin van Nieuwkerk; Ruud Peters; Jan Jaap de Ruiter; Amr Ryad; Petra Sijpestijn; Thijl Sunier; Gerard Wiegers.
Generaliseren van islam is wel heel gemakkelijk, menen islam-wetenschappers, want dan hoeft er niet gekeken te worden naar de vele manieren waarop moslims met hun islam omgaan.
Het is bizar om van een wetenschapper te vernemen dat ‘generaliseren’ over een complex onderwerp als islam nodig is, en dat er ‘geen helder zicht’ zou zijn op de problematiek. Dit is wat gepromoveerd jurist Thierry Baudet stelt in zijn column ‘Durf te generaliseren over de islam’ (NRC 2 november 2012).
Nuance in onderzoek naar islam
Als hij even de academische databanken had gegoogled, had hij kunnen zien dat alleen al door de Nederlandse wetenschappers in de afgelopen tien jaar een enorme hoeveelheid onderzoek is verricht naar alle facetten van de islam, en dat daar wel degelijk een helder beeld uit naar voren komt, namelijk dat de islam en moslims even gevarieerd zijn als bijvoorbeeld het christendom en christenen. Maar blijkbaar is het nogal storend dat dit beeld genuanceerd is.
Die nuance moet ook wel, want het gaat om mensen. En dat is precies het punt waar personen als Thierry Baudet de mist in gaan: zij beoordelen moslims niet als mensen met een geloof, maar beschouwen islam als een geloof dat mensen aanstuurt. Moslims, in hun visie, beschikken niet over het vermogen zelf te beslissen, te oordelen of te handelen.
De realiteit: Moslims niet gevangen in doctrines
Daarom krijg je wederom het verhaaltje opgelepeld van de theologische doctrine van de islam die zou verklaren waarom moslims hun religie niet kunnen ‘herinterpreteren’, zij ‘oorlogszuchtig’ zouden zijn, niet doen aan de ‘scheiding van godsdienst en politiek’ en dat de sharia onverenigbaar is met democratie. Dit voldoet misschien aan het ‘heldere beeld’ dat Baudet heeft van de islam, maar niet aan het heldere beeld van de werkelijkheid.
Deze werkelijkheid is dat de islam meer dan ooit wordt geherinterpreteerd. Dat betekent dat er dus allerlei opvattingen naar voren worden gebracht die afwijken van de gangbare orthodoxie. Salafisten zitten aan de ene kant van het spectrum, moslimfeministen en –liberalen aan de andere kant. Verwarrend, want wat is dan nog ‘de islam’ waar Baudet en anderen over willen generaliseren? Het enige antwoord is dat de islam een bron is voor een veelheid aan interpretaties waar de moslims op dit moment van hun geschiedenis mee worstelen.
De werkelijkheid is ook dat er inderdaad veel gewelddadige conflicten plaatsvinden waarbij ‘moslims’ een rol spelen. In veel gevallen speelt religie inderdaad een rol: soms als rechtvaardiging, soms als identiteit van ‘wij’ tegen ‘zij’. Vaker blijken de onderliggende redenen voor de conflicten veel aardser te zijn: migratie, geld, land, macht. Maar als wij ervoor kiezen om de strijdende partijen een religieuze titel te geven, bestaat het gevaar dat wij het conflict zelf religieus maken, zoals over de landconflicten in de grensgebieden van Birma waar gesproken wordt over ‘Boeddhisten’ die ‘moslims’ aanvallen.
De werkelijkheid is voorts dat de scheiding van godsdienst en politiek nergens zo afwezig is geweest als in Nederland. Daarentegen waren religieuze politieke partijen waren tot voor kort verboden geweest in de Arabische landen als Egypte en Tunesië. Nu zij vanwege de omwentelingen voor het eerst stem kunnen geven aan het volk, blijkt dat die net zo verdeeld is langs religieuze en seculiere lijnen als Nederland. Dit mag onwenselijke gevolgen hebben, maar dat doet niet af aan de werkelijkheid van wat er gebeurt. En generalisaties passen daarin net zo min als dat in de ingewikkelde relatie tussen religie en politiek die we waarnemen in het Amerikaanse of Nederlandse politieke bestel.
Tenslotte de werkelijkheid over de relatie tussen sharia en democratie, die onverenigbaar zou zijn. Baudet haalt hiervoor de uitspraak aan van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, dat in 2003 heeft geoordeeld dat ‘sharia’ onverenigbaar is met de beginselen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hier passen twee opmerkingen. Ten eerste ging het om het specifieke geval dat de Turkse islamitische Refah Partij allerlei dreigende taal had uitgeslagen in de trant van ‘wacht maar als wij aan de macht zijn, dan slaan we jullie om de oren met sharia.’ In dat opzicht was de uitspraak terecht.
Maar het Hof gaat de fout in door ‘de sharia’ in zijn algemeenheid onverenigbaar te verklaren met mensenrechten. De sharia is namelijk meer dan alleen strafmaatregelen – zij omvat ook bepalingen omtrent bidden, vasten, begraven, contractrecht, enzovoort. Geen gedragingen die tegen mensenrechten zijn.
Maar dan gaat Baudet in één adem door met de bewering dat sharia in de weg staat aan democratie. Hij doet dat met theologische argumenten, maar opnieuw wijst de werkelijkheid anders uit. Uit grootschalige onderzoeken in de Arabische en moslimwereld is gebleken dat zowel sharia als democratie hoog op de lijst staan van wat moslims wensen. De Arabische revoltes hebben laten zien hoezeer dat waar is. Nogmaals, de uitkomst van de relatie tussen islam en democratie mag ons in het Westen niet aanstaan, maar het is onzin om te beweren dat die relatie tegenstrijdig is.
Geen aandacht voor diversiteit in praktijken
De theologische benadering van Baudet is kenmerkend voor de wijze waarop het islam-debat in Nederland zo lang al wordt gevoerd. Die benadering is ook gemakkelijk: zo hoef je geen aandacht te schenken aan de vele manieren waarop moslims met die islam omgaan.
Paul Aarts is universitair docent internationale betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam;
Maurits Berger is hoogleraar islam in het hedendaagse Westen aan de Universiteit Leiden;
Leon Buskens is hoogleraar recht en cultuur in islamitische samenlevingen aan de Universiteit Leiden;
Nathal Dessing is docent antropologie van de islam aan de Universiteit Leiden;
Dick Douwes is hoogleraar Geschiedenis van het Midden-Oosten aan de Erasmus Universiteit Rotterdam;
Karin van Nieuwkerk is hoogleraar Islamstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen;
Ruud Peters is emeritus hoogleraar islamitisch recht van de Universiteit van Amsterdam;
Jan Jaap de Ruiter is arabist en universitair docent aan de Universiteit van Tilburg;
Amr Ryad is docent islamitische geschiedenis aan de Universiteit Leiden;
Petra Sijpestijn, hoogleraar Arabisch aan Universiteit Leiden;
Thijl Sunier is hoogleraar Islam in Europese samenlevingen aan de Vrije Universiteit;
Gerard Wiegers, hoogleraar religiestudies aan de Universiteit van Amsterdam.
Posted on November 9th, 2012 by martijn.
Categories: Islam in the Netherlands, islamophobia, Public Islam, Religious and Political Radicalization, Society & Politics in the Middle East.
Guest Authors: Paul Aarts; Maurits Berger, Leon Buskens; Nathal Dessing; Dick Douwes; Karin van Nieuwkerk; Ruud Peters; Jan Jaap de Ruiter; Amr Ryad; Petra Sijpestijn; Thijl Sunier; Gerard Wiegers.
Generaliseren van islam is wel heel gemakkelijk, menen islam-wetenschappers, want dan hoeft er niet gekeken te worden naar de vele manieren waarop moslims met hun islam omgaan.
Het is bizar om van een wetenschapper te vernemen dat ‘generaliseren’ over een complex onderwerp als islam nodig is, en dat er ‘geen helder zicht’ zou zijn op de problematiek. Dit is wat gepromoveerd jurist Thierry Baudet stelt in zijn column ‘Durf te generaliseren over de islam’ (NRC 2 november 2012).
Nuance in onderzoek naar islam
Als hij even de academische databanken had gegoogled, had hij kunnen zien dat alleen al door de Nederlandse wetenschappers in de afgelopen tien jaar een enorme hoeveelheid onderzoek is verricht naar alle facetten van de islam, en dat daar wel degelijk een helder beeld uit naar voren komt, namelijk dat de islam en moslims even gevarieerd zijn als bijvoorbeeld het christendom en christenen. Maar blijkbaar is het nogal storend dat dit beeld genuanceerd is.
Die nuance moet ook wel, want het gaat om mensen. En dat is precies het punt waar personen als Thierry Baudet de mist in gaan: zij beoordelen moslims niet als mensen met een geloof, maar beschouwen islam als een geloof dat mensen aanstuurt. Moslims, in hun visie, beschikken niet over het vermogen zelf te beslissen, te oordelen of te handelen.
De realiteit: Moslims niet gevangen in doctrines
Daarom krijg je wederom het verhaaltje opgelepeld van de theologische doctrine van de islam die zou verklaren waarom moslims hun religie niet kunnen ‘herinterpreteren’, zij ‘oorlogszuchtig’ zouden zijn, niet doen aan de ‘scheiding van godsdienst en politiek’ en dat de sharia onverenigbaar is met democratie. Dit voldoet misschien aan het ‘heldere beeld’ dat Baudet heeft van de islam, maar niet aan het heldere beeld van de werkelijkheid.
Deze werkelijkheid is dat de islam meer dan ooit wordt geherinterpreteerd. Dat betekent dat er dus allerlei opvattingen naar voren worden gebracht die afwijken van de gangbare orthodoxie. Salafisten zitten aan de ene kant van het spectrum, moslimfeministen en –liberalen aan de andere kant. Verwarrend, want wat is dan nog ‘de islam’ waar Baudet en anderen over willen generaliseren? Het enige antwoord is dat de islam een bron is voor een veelheid aan interpretaties waar de moslims op dit moment van hun geschiedenis mee worstelen.
De werkelijkheid is ook dat er inderdaad veel gewelddadige conflicten plaatsvinden waarbij ‘moslims’ een rol spelen. In veel gevallen speelt religie inderdaad een rol: soms als rechtvaardiging, soms als identiteit van ‘wij’ tegen ‘zij’. Vaker blijken de onderliggende redenen voor de conflicten veel aardser te zijn: migratie, geld, land, macht. Maar als wij ervoor kiezen om de strijdende partijen een religieuze titel te geven, bestaat het gevaar dat wij het conflict zelf religieus maken, zoals over de landconflicten in de grensgebieden van Birma waar gesproken wordt over ‘Boeddhisten’ die ‘moslims’ aanvallen.
De werkelijkheid is voorts dat de scheiding van godsdienst en politiek nergens zo afwezig is geweest als in Nederland. Daarentegen waren religieuze politieke partijen waren tot voor kort verboden geweest in de Arabische landen als Egypte en Tunesië. Nu zij vanwege de omwentelingen voor het eerst stem kunnen geven aan het volk, blijkt dat die net zo verdeeld is langs religieuze en seculiere lijnen als Nederland. Dit mag onwenselijke gevolgen hebben, maar dat doet niet af aan de werkelijkheid van wat er gebeurt. En generalisaties passen daarin net zo min als dat in de ingewikkelde relatie tussen religie en politiek die we waarnemen in het Amerikaanse of Nederlandse politieke bestel.
Tenslotte de werkelijkheid over de relatie tussen sharia en democratie, die onverenigbaar zou zijn. Baudet haalt hiervoor de uitspraak aan van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, dat in 2003 heeft geoordeeld dat ‘sharia’ onverenigbaar is met de beginselen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hier passen twee opmerkingen. Ten eerste ging het om het specifieke geval dat de Turkse islamitische Refah Partij allerlei dreigende taal had uitgeslagen in de trant van ‘wacht maar als wij aan de macht zijn, dan slaan we jullie om de oren met sharia.’ In dat opzicht was de uitspraak terecht.
Maar het Hof gaat de fout in door ‘de sharia’ in zijn algemeenheid onverenigbaar te verklaren met mensenrechten. De sharia is namelijk meer dan alleen strafmaatregelen – zij omvat ook bepalingen omtrent bidden, vasten, begraven, contractrecht, enzovoort. Geen gedragingen die tegen mensenrechten zijn.
Maar dan gaat Baudet in één adem door met de bewering dat sharia in de weg staat aan democratie. Hij doet dat met theologische argumenten, maar opnieuw wijst de werkelijkheid anders uit. Uit grootschalige onderzoeken in de Arabische en moslimwereld is gebleken dat zowel sharia als democratie hoog op de lijst staan van wat moslims wensen. De Arabische revoltes hebben laten zien hoezeer dat waar is. Nogmaals, de uitkomst van de relatie tussen islam en democratie mag ons in het Westen niet aanstaan, maar het is onzin om te beweren dat die relatie tegenstrijdig is.
Geen aandacht voor diversiteit in praktijken
De theologische benadering van Baudet is kenmerkend voor de wijze waarop het islam-debat in Nederland zo lang al wordt gevoerd. Die benadering is ook gemakkelijk: zo hoef je geen aandacht te schenken aan de vele manieren waarop moslims met die islam omgaan.
Paul Aarts is universitair docent internationale betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam;
Maurits Berger is hoogleraar islam in het hedendaagse Westen aan de Universiteit Leiden;
Leon Buskens is hoogleraar recht en cultuur in islamitische samenlevingen aan de Universiteit Leiden;
Nathal Dessing is docent antropologie van de islam aan de Universiteit Leiden;
Dick Douwes is hoogleraar Geschiedenis van het Midden-Oosten aan de Erasmus Universiteit Rotterdam;
Karin van Nieuwkerk is hoogleraar Islamstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen;
Ruud Peters is emeritus hoogleraar islamitisch recht van de Universiteit van Amsterdam;
Jan Jaap de Ruiter is arabist en universitair docent aan de Universiteit van Tilburg;
Amr Ryad is docent islamitische geschiedenis aan de Universiteit Leiden;
Petra Sijpestijn, hoogleraar Arabisch aan Universiteit Leiden;
Thijl Sunier is hoogleraar Islam in Europese samenlevingen aan de Vrije Universiteit;
Gerard Wiegers, hoogleraar religiestudies aan de Universiteit van Amsterdam.
Posted on November 5th, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, islamophobia, Multiculti Issues, Public Islam, Society & Politics in the Middle East.
Guest Author: Zihni Özdil
Thierry Baudet greep de dag van de verschrikkelijke moord op Theo van Gogh aan om te pleiten voor nóg meer generalisatie over ‘de’ islam.
‘Daarom is het jammer dat generalisaties over de islam worden gemeden’ schrijft Baudet. Het zogeheten ‘islam-debat’ van het afgelopen decennium heeft dus schijnbaar bol gestaan van de nuanceringen.
Het meest frappante aan zijn pleidooi is het argument dat wetenschap ‘algemene conclusies trekken uit waarnemingen’ is. Baudet’s betoog toont echter aan dat hij het onderdeel ‘waarnemen’ niet al te serieus neemt. Bovendien mijdt hij het tweede component van een gedegen wetenschappelijk bedrijf; kennisverdieping door middel van toenemende nuancering in de vorm van falsificatie.
Imam Baudet
Op een ontzettend originele, en in de afgelopen jaren nooit eerder gedane, wijze gaat ook Baudet op de stoel van een imam zitten en ons eens haarfijn uitleggen wat dé islam in essentie zou zijn. Namelijk, niet compatibel met democratie. Imam Baudet onderbouwt dit vervolgens met drie generalisaties.
Zijn eerste punt is de drogredenering dat omdat de koran voor moslims het woord van god is herinterpretatie en relativering onmogelijk zouden zijn. Het feit dat sinds het ontstaan van de islam de koran aan ontelbare herinterpretaties, relativeringen en zelfs aanvullingen heeft blootgestaan neemt Baudet schijnbaar niet waar in zijn generalisatie-exercitie.
Als de islam zo monolithisch is vanwege de aard van het beestje ben ik benieuwd naar zijn verklaring voor de enorme diversiteit aan islamitische stromingen, sektes en ‘scholen’ die er bestaan. En die bovendien hemelsbreed van elkaar kunnen verschillen in religieuze en liturgische opvattingen.
Of zijn Hanefi Soennieten, Ahmadiya, Zevener Sjiieten, Nusayri – om maar slechts enkelen te noemen – geen echte moslims? Het lijkt erop dat volgens Baudet de enige ware islam die van de ultraorthodoxe Salafisten is, hetgeen zij overigens zouden beamen.
Over de bijbel schrijft hij vervolgens dat ‘het boekwerk’ voor christenen niet het woord van god zelf zou zijn. Ik vraag me af hoe een gemiddelde christen uit de bible belts van deze wereld hierop zou reageren.
De bijbel staat vol met passages waarin god oproept tot genocide, homofobie en vele andere daden die ‘moeilijk in te passen zijn in een democratie’. Hetzelfde geldt voor de koran; er zijn hele verzen waarin religieuze tolerantie wordt gepropageerd en er zijn hele verzen waarin geweld wordt bepleit.
Oorlogszuchtige dader
Baudet’s tweede generalisatie poogt een verklaring te geven voor zijn stelling dat het voorbeeld voor moslims (Mohammed) ‘een oorlogszuchtige dader’ zou zijn en het voorbeeld voor christenen (Jezus) ‘een vredelievend slachtoffer dat de andere wang toekeerde’. Ook hier etaleert Baudet zijn volstrekte gebrek aan historische kennis of überhaupt enig begrip van religie als sociaal, politiek en cultureel instrument.
Hij zou bijvoorbeeld eens de toespraak van Paus Urbanus II in Clermont kunnen lezen. Net als een vredelievend slachtoffer dat de andere wang toekeert roept hij zijn volgelingen in naam van Jezus op tot het ‘uitroeien van een duivels ras’.
Als dat te lang geleden is voor Baudet moet hij nog maar eens het manifest van de christentempelier Anders Breivik openslaan. Of het betoog van Timothy McVeigh, die voor bijbel en vaderland honderden mensen de dood injoeg. Of de websites van de vele fundamentalistisch christelijke clubs in de USA die oproepen tot een heilige oorlog tegen iedereen die afwijkt van het woord van Jezus.
Toen Tariq ibn Ziyad enkele eeuwen voor Urbanus II op het punt stond over te steken naar Spanje gaf hij zijn soldaten het George W. Bush argument: ‘we gaan de bevolking verlossen van een tiran’. Helaas voor mensen als Baudet is het een historisch gegeven dat moslimrijken andere religies niet per definitie vervolgden. Daarom vluchtten de meeste Spaanse joden bijvoorbeeld naar het Osmaanse Rijk toen zij door de brute christelijke reconquista werden verdreven.
Sharia
Baudet’s derde punt over de sharia snijdt meer hout. Hoewel ook ‘dé’ sharia niet bestaat klopt het dat inherent regressieve, patriarchale en discriminerende ideologieën – even los van de daadwerkelijke uitwerking hiervan in de echte wereld – geen grondslag kunnen zijn voor een democratische samenleving. Maar ook hier is Baudet selectief aan het generaliseren door te doen alsof democratie voortkomt uit de kernwaarden van het christendom.
Baudet onderbouwt deze stelling met het welbekende zinnetje uit het oeuvre van Jezus: ‘aan de keizer wat des keizers is, en aan God wat God toebehoort’. Zo ken ik er ook nog wel een paar. Ex-post facto democratische interpretaties geven aan selectief gekozen citaten uit teksten van duizenden jaren geleden is een zinloze exercitie. Zelfs vroegmoderne denkers die het ‘keizer en god’ zinnetje aanhaalden werden later door veel Verlichtingsdenkers op dit punt tegengesproken.
In werkelijkheid was het juist een radicale verwerping van christelijke invloed in matters of state die onze moderne westerse opvattingen over secularisme en democratie mogelijk heeft gemaakt. Niet in het minste voortbordurend op oude islamitische denkers zoals Ibn Rushd (Averroes) die betoogden dat religie niet de enige manier is om de wereld te begrijpen.
Daarnaast herhaalt Baudet het ‘Innocence of Muslims’ voorbeeld zonder daarbij te melden dat wereldwijd slechts 0.0006% van de moslims de straat opgingen. Detijds notabene gefact-checked door zijn eigen krant. Bovendien zijn alleen al de dag na de aanslag in Benghazi bijna het dubbele aantal moslims boos de straat opgegaan om de daders te veroordelen.
Deze beelden zijn nooit te zien in de meeste media en schijnbaar is Baudet hier ook blind en doof voor. Net als voor de jarenlange democratische strijd van miljoenen moslims over de hele wereld, meestal bruut onderdrukt door ‘onze’ dictators.
Wel consistent, want als je wilt generaliseren heb je niks aan feiten die je generalisatie de prullenbak ingooien.
Generalisatie fetisjisten
Een elementair begrip van religie als sociaal instrument wil maar niet doordringen tot figuren als Thierry Baudet. Daarom is het zogeheten islamdebat in beginsel net zo wezenloos absurd als bijvoorbeeld een ‘balpennendebat’. Er valt niks te debatteren want met een balpen kun je de mooiste gedichten schrijven en je kunt er iemand de nek mee insteken.
Kortom, Baudet´s betoog is een vermoeiende herhaling van de selectieve generalisaties uit het afgelopen decennium. Het publieke debat wordt zodoende gekaapt door generalisatie fetisjisten. Dat zijn enerzijds neo-nationalisten als Baudet en anderzijds linkse doorgeschoten boerka-knuffelaars die met droge ogen durven te beweren dat een bikini dragen op het strand net zo misogyn is als een boerka dragen in het dagelijks leven.
Zihni Özdil is wetenschappelijk docent en promovendus aan de Erasmus Universiteit. Hij doceert over de geschiedenis van religie en samenlevingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
Volg Özdil ook op Twitter
Dit stuk is ook te lezen op Joop.nl: Selectief islam-shoppen met Thierry Baudet
Naschrift MdK:
Zie ook de reactie van Marcel Hulspas op De Jaap De Rellerige Praatjes van Thierry Baudet
Zie ook de reactie van Bart Voorzanger op Republiek Allochtonië: Islam en Christendom
Posted on October 20th, 2012 by martijn.
Categories: Arts & culture, Blind Horses, islamophobia, Multiculti Issues.
Het tentoonstellen (ja echt tentoonstellen) van zogenaamde inboorlingen was rond 1900 enorm populair in Europa. Dit gebeurde onder meer op de zogenaamde Wereldtentoonstellingen waar ieder land zijn kunst en bezittingen en kunde kon etaleren. Ook in Nederland kwam het tentoonstellen van ‘inboorlingen’ voor. En nee, daar werden niet de autochtone inwoners van het hedendaagse Nederland mee bedoeld, maar de autochtone inwoners van de koloniën. Kijk bijvoorbeeld de volgende reportage van Geschiedenis24: Amadou Seck: Het negerjongetje van de Nenijto
Vaak was er niet alleen sprake van een vertoon van inferioriteit van zwarte mensen, maar werden ook zogenaamde positieve gevolgen van bijvoorbeeld Afro-Amerikanen op de Amerikaanse maatschappij belicht; beide vanuit racistisch perspectief. Eén van de laatste grootste tentoonstellingen in Nederland werd in 1928 in Rotterdam georganiseerd tegelijkertijd met de Olympische Spelen in Amsterdam.
Eén van de beroemdste figuren in deze is Saartje Baarman ook wel bekend als de ‘hottentot-venus’. Lees HIER haar verhaal (en let ook op de rol van de wetenschap, waar ik toch behoorlijk plaatsvervangende schaamte van krijg).
Termen
De term ‘neger’ die daarbij werd gehanteerd, werd voor het eerst in de 17e eeuw gebruikt als benaming voor de ‘lading’ van een slavenschip en had tot 1863 de betekenis van ‘zwarte slaaf’. De term wordt, schat ik in, tegenwoordig door de meeste blanke Nederlanders niet meer verbonden met racisme en slavernij hetgeen vooral wijst op een racistische amnesie. Het zijn immers niet de zwarte burgers die de collectieve herinneringen en definities bepalen. Het stereotype kunnen we hedentendage makkelijk terugvinden als ‘zwarte piet’: donker kroeshaar, rode dikke lippen en brede mond. Daarnaast hebben stereotype afbeeldingen vaak platte en brede neuzen en donkere kleine ogen. Overigens lijkt het me onwaarschijnlijk dat mensen geen enkele connotatie bij de term hebben.
Afrikadorpen
Het laatste ‘negerdorp’ was te zien tijdens de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel waar mensen uit de Belgische kolonie Congo tentoon werden gesteld. Dat moet een, op z’n zachtst gezegd, vreemde gewaarwording zijn geweest voor de Congolese inwonders van België… Een variant op deze tentoonstellingen zijn zogenaamde ‘afrika-dorpen’ zoals die in het verleden in het Afrikamuseum in Berg en Dal. Maar ook recenter kunnen we deze terugvinden bijvoorbeeld in 2005 in het Duitse Halle, en in 2010 in Houston. Ook dichterbij komt dit voor. Ouwehands Dierenpark in Rhenen heeft Umkhosi (‘Afrikaans dorp met Afrikaanse dieren‘) en het Limburgse Brunssum kende een eigen Afrikadorp in 2008: Meet Afrika and Embrace it in Brunssum.
Mediatentoonstelling
De laatste variant zijn zogenaamde realityshows. Denk aan programma’s zoals Holy Shit, Groeten uit en Tribe. Natuurlijk is hier niets ‘reality’ aan; het is ‘staged reality‘ waarbij terug gegrepen wordt op aloude stereotypen die verder worden uitgespeeld en uitvergroot voor de camera. Het toppunt, en zonder claim naar de realiteit, zijn programma’s als Ushi en Dushi waarin allerlei stereotypes over Japanners worden uitgespeeld. In alle gevallen gaat het om het versterken, presenteren en produceren van Westerse mythes over de Ander (waar dan ook vandaan). We zien dit ook terug in tentoonstellingen over Midden-Oosten die tegenwoordig, heel modern, interactief zijn. Bekijk bijvoorbeeld de volgende afbeeldingen gemaakt in het Haagse Museon over de Arabische wereld:

Foto: Zihni Özdil
Hier de stereotypen ‘woestijn’, ‘moskee’ met wat Arabisch en geometrische figuren. De volgende foto van het interactieve ‘Arab Cloud’:

Foto: Zihni Özdil
Opnieuw ‘woestijn’ ‘islam’ ‘moskee’ ‘olie’ ‘burqa’ ‘waterpijp’ ‘djellaba’ enzovoorts. En let ook even op de achtergrondafbeelding. In dit geval gaat het vooral om orientalisme waarbij mensen uit het Midden-Oosten vaak worden weergegeven als gepassioneerder, gewelddadiger en barbaars en als mensen die door hun cultuur bepaald worden. Het ‘barbaarse’ karakter van de ander (uit Afrika of het Midden-Oosten) is vaak gebruikt als legitimering voor kolonisering en slavernij die dan ook vooral beschavingsprojecten zouden zijn (iets wat we nu nog wel zien wanneer gewezen wordt op de ‘positieve’ effecten van kolonialisme). De ‘andere landen’ zouden dan ook minder ontwikkeld zijn, passief en daarom van nature aangewezen op een ondergeschike rol.
Lering ende vermaak
Of het nu de Wereldtentoonstellingen zijn of de Afrikadorpen of de hedendaagse tentoonstelling in het Museon, altijd was er de combinatie van educatie en vermaak. Die wereldtentoonstellingen zijn voor ons nu vanzelfsprekend racistisch (hoop ik althans), dat laatste is het wellicht niet. Maar het is wel racisme (of in het geval van Museon, orientalisme). Racisme is een structureel fenomeen dat ingebed is in de samenleving en waarop sommige samenlevingen zijn ontstaan. Het interactieve model van Museon of ‘Groeten uit’ is (of lijkt) wellicht ontdaan van de directe repressie die vroeger gepaard ging met racisme, maar inmiddels zijn we zaken als ‘zwarte piet’, ‘Groeten uit…’ als ‘gewoon’gaan beschouwen. Niet als racistisch, maar als onderdeel van de eigen cultuur en/of ‘onschuldig’ vermaak. De scherpe randjes zijn als het ware onzichtbaar gemaakt, maar berusten uiteindelijk op dezelfde beelden van de Ander die voorheen vaak leiden tot discriminatie, barrieres voor sociale stijging, vervolging en onderdrukking.
Ze leiden ook tot legitimering van al die zaken. En zijn soms nauw verbonden met collectieve herinneringen van groepen die ermee te maken hadden; slachtoffers niet de daders. Waar de Belgen trots hun ‘Congolezen’ lieten zien in Brussel hadden ze er 15 miljoen (!) gedood in Congo. Om maar eens wat te noemen. Degenen die tentoongesteld werden, waren overlevenden van de slachtpartijen (ik vraag me af of in dit geval de term genocide op zijn plaats is). De eerder genoemde Saartje Baartman werd tentoongesteld in een kooi door een dierentrainer en zelfs nu zijn de Fransen niet bereid haar lichaam naar Zuid-Afrika over te brengen; haar hersenen en geslachtsdelen worden bewaard in het Musée de l’Homme in Parijs.
Alleen mensen die niet als blank werden beschouwd (bijvoorbeeld ook Filipino’s) werden tentoongesteld en vaak op systematische wijze. Alleen degene die als de Ander werd beschouwd werd geherdefinieerd als object, handelswaar of dier. Westerse kunst werd tentoongesteld in kunstmusea; die van Afrikanen in Musea voor Volkenkunde. Daarbij ging het bijna altijd om mensen een ‘kijkje te gunnen’ bij andere ‘culturen’ of ‘volkeren’. En dan vaak op stereotype wijze. Alsof er een tentoonstelling werd ingericht met Nederlanders op klompen, met tulpen, wiet en ergens en kamertje voor euthanasie; met de claim dit is het Nederlandse volk. Want, bijvoorbeeld in het geval van het Museon, waar is de literatuur uit het Midden-Oosten? Waar zijn de christenen en de joden? Waar zijn de metropolen, waar is de Egyptische film? In het geval van Afrika waar zijn eveneens de steden, de zakencentra, de winkels, kunst en cultuur, de wetenschappen? In plaats daarvan is het enige wat we te zien krijgen de rokjes, ontblote lichamen, woestijn, islam, geweld en de grappige domme zwarte man en vrouw die ons westerlingen toch nooit begrijpt (en wij hen niet). Met andere woorden het enige wat we te zien krijgen is datgene wat past in onze stereotypes van culturele artefacten, primitiveit en barbarisme. Waar in het verleden bij de Afrikanen vooral ‘Pygmeeen’ (alsof dat één groep is) tentoon werden gesteld, gaat het nu in verbeeldingen van het Midden-Oosten vooral over de wilde moslimman.
Of het dan ook tegenwoordig een Amerikaanse Republikeinse activist is die zei dat een uit de dierentuin ontsnapte gorilla een voorvader was van Michelle Obama of een Bert Brussen van DeJaap die Marokkaans-Nederlandse jongeren rifapen noemt; het is racisme. Het is racisme omdat het beelden, termen en ideeën zijn die voortkomen uit een racistische traditie die is ingebed in de samenleving die daarmee een onzichtbare (voor veel blanken althans) racistische structuur kent. Dergelijke ideeën, beelden en termen staan niet op zichzelf en komen niet uit de lucht vallen en zijn nauw verbonden met machtsverhoudingen in een samenleving. Het is niet de zwarte vrouw of moslimvrouw die uiteindelijk en doorslagevend bepaalt wat racistisch of orientalistisch is; dat zijn over het algemeen blanke mannen omdat dat de groep is die het hier voor het zeggen heeft. Waar racistisch radicaal-rechts vaak onbehouwen en weinig bereflecteerd is en daarom afgewezen wordt (zo gaan we hier niet met elkaar om) is dat van de midden- en hogere klasse vaak meer verleidend. Men probeert het in zo in te kleden dat het logisch lijkt (nee ik bedoel niet alle moslims en Marokkaanse-Nederlanders, Surinaamse en Antilliaanse en Afrikaanse Nederlanders, maar alleen die criminelen, die intoleranten, enzovoorts). En misschien bedoelt men dat wel echt, maar feit blijft dat de ideeën en termen thuishoren in dezelfde racistische structuur al zijn ze wat verleiderlijker gemaakt net als de hedendaagse televisie en interactieve tentoonstellingen.
Ook het idee van een beschavingsoffensief kunnen we tegenwoordig nog steeds vinden. Die wilde vreemdeling in ons midden moet onschadelijk gemaakt worden. En we moeten Marokko gaan vertellen dat abortus echt een recht is (ongeacht wat de vrouwenorganisaties in dat land die al jaren met dat onderwerp bezig zijn willen). Of we moeten Irak binnenvallen want we moeten de Irakezen bevrijden van onderdrukking en hen democratie schenken ook al kost dat weet ik hoeveel doden. En net als in Nederlands-Indië ging het ook daar om vrede en veligheid.Het leidt ook, minder dramatisch maar op z’n minst vervelend, tot de politie die aan ethnic profiling doet, zoals keer op keer op keer op keer vastgesteld wordt. En ook de rechtspraak gaat niet vrijuit (zie ook toelichting HIER).
Blank privilege
Het onvermogen van met name blanke Nederlanders om bovenstaande uitsluitingsvormen te herkennen als racisme of voortkomend uit racistische structuren of de pogingen om het racisme te ontkennen zijn uitingen van blanke privileges. Racistische incidenten die wel erkend worden (zoals recent in het voetbal) worden gezien als incidenten en niet als gevolg van een maatschappij die een racistische structuur heeft. Als daar al opgewezen wordt, dan wordt gesteld ja maar dat is (bijvoorbeeld) het voetbal of dat zijn nu eenmaal de voetbalsupporters.
Natuurlijk hebben ‘wij’ blanken geen last van zwarte piet als racisme; ‘wij’ zijn niet degenen wiens voorouders slaaf gemaakt zijn en gekoloniseerd zijn en degenen die nu in de Nederlandse samenleving een minderheidspositie in nemen. Stelt u zich voor dat we ieder jaar een feestdag invoeren waarbij iemand verkleed als Duitse soldaat zijn intrede doet op een paard met daarbij een groepje mensen verkleed als archetypische jood met tatoeage en al. Ik denk dat velen dan wél snappen waarom men dat als anti-semitisch, kwetsend, enzovoorts zien. Dat we het nu niet zien in het geval van bovengenoemde fenomenen is een gevolg van onze luxe positie als blanke meerderheid. Vandaar waarschijnlijk ook dat de woordvoerder van Alexander Pechtold (D66) kan beweren dat het onderwerp werkeloosheid onder allochtone jongeren niet interessant genoeg om naar de studio van De Halve Maan te komen. Eerder kon Pechtold wel meewerken aan een plan om de overlast van Marokkaans-Nederlandse jongeren terug te dringen. Want ja met overlast wordt de blanke voorkeurspositie wel onder druk gezet natuurlijk. Het is ook een gevolg van ons onderwijs waarin amper wordt ingegaan op de kwestie slavernij vanuit het oogpunt van de slaven en hun nakomelingen en waarin belangrijke episodes worden weggelaten. Immers, wat zegt de naam Tula? Of Trinta di Mei? (hint voor de laatste, één van de zeldzame keren dat het Nederlandse leger is ingezet tegen haar eigen bevolking).
Het blanke privilege draagt waarschijnlijk ook bij aan de dubbele moraal die we zo vaak zien. We kunnen wel massaal wijzen op het seksisme onder allochtone inwoners, maar hebben geen enkele moeite met ‘bikinibabes‘ in kranten of het afbeelden van naakte minderjarige meisjes op sites als Geenstijl. En als er gewezen wordt op racisme wordt het belachelijk gemaakt of er wordt gesteld dat het politiek correctgedrag is dat verhindert dat we problemen aan de kaak stellen of omdat het fenomeen ‘veel gelaagder‘ is dan racisme. Maar serieus mensen, als u geen problemen kunt benoemen zonder te vervallen in racistisch taalgebruik dan moet u toch echt uw eigen taalvaardigheden eens opschroeven.
De hier genoemde fenomenen zijn geen losstaande incidenten, maar komen voort uit en zijn onderdeel van een specifieke structuur en dat al tijden. Of we een en ander nu zien als lering ende vermaak of de beschuldiging van racisme als politieke correctheid, er is geen ontkomen aan. Racisme is een structureel fenomeen.
Met dank aan Zihni Özdil voor de foto’s. Bezoek zijn site: HIER.