Jihadstrijders zijn ook mensen

Posted on December 1st, 2013 by martijn.
Categories: Guest authors, Headline, Public Islam, Religious and Political Radicalization, Society & Politics in the Middle East.

Gastauteur: Joas Wagemakers

De recente oproep op Facebook van een Arnhemse moeder om informatie over haar zoon, van wie ze inmiddels weet dat hij naar Syrië is vertrokken om daar wellicht te gaan strijden tegen het regime van President Bashar al-Asad, was schrijnend. De zorg van een moeder om haar zoon snapt iedereen, maar haar verhaal staat in schril contrast met het beeld dat we doorgaans via de media krijgen over jihadstrijders: ideologisch geïnspireerde fanatiekelingen, terroristen, jonge (wellicht misleide) mannen op zoek naar “martelaarschap” en verlangend naar de inmiddels welbekende 72 maagden in het paradijs. Toch lijkt deze moeder uit Arnhem met het alleszins menselijke beeld dat zij schetst van haar zoon dichter bij de realiteit van jihadstrijders te staan dan de beelden die we meestal over hen te zien krijgen.

Op tawhed.ws, een Arabischtalige website die de grootste online bibliotheek van radicaal-islamitische literatuur herbergt, bestaat een forum waar moslims van over de hele wereld om fatwa’s (islamitisch-juridische adviezen) kunnen vragen aan radicale geleerden. Omdat men onder een pseudoniem vragen kan stellen is de anonimiteit gewaarborgd en daarom geeft dit forum een goed beeld van wat er echt leeft onder in ieder geval een deel van de potentiële jihadstrijders. De vragen die gesteld worden op dit forum schetsen, interessant genoeg, een heel menselijk beeld van de jongemannen die maar al te snel als “terroristen” worden neergezet.

Familie

Een van de kwesties die telkens weer naar voren komen in de vragen die moslims met de bereidheid tot jihad stellen is toestemming van de ouders. Veel potentiële Syriëgangers weten dat zij voor bepaalde soorten jihad goedkeuring van hun ouders nodig hebben, maar stellen dat die hen dat absoluut niet geven. Sommigen ervaren dit duidelijk als een probleem en vragen dan ook of ze mogen liegen tegen hun ouders; anderen lijken eerder te hopen op een antwoord dat hen vrijstelt van de jihadplicht en willen weten of ze misschien ook met geld de strijd kunnen steunen. Een persoon gaat zelfs zo ver om te vragen wat de mogelijke excuses zijn om je aan de strijd te onttrekken, kennelijk in de hoop dat er tenminste eentje ook op hem van toepassing is.

Een ander belangrijk onderwerp dat vaak terugkomt in vragen van mogelijke Syriëgangers is de zorg voor hun familie. Velen stellen een arme familie, een zieke vader, een alleenstaande moeder of een vrouw en kinderen te hebben die ze geen van allen zomaar achter kunnen laten. Een persoon vreest dat als hij naar Syrië vertrekt zijn moeder van verdriet zal sterven en een ander zegt dat elke keer als hij over jihad begint zijn vrouw gaat huilen. Weer anderen willen graag trouwen, een baan behouden of hun studie afmaken en zien een reis naar Syrië als een mogelijk obstakel hiervoor. Kennelijk niet bereid om hun thuissituatie en carrière zomaar in de steek te laten, willen ze weten hoe ze in deze situatie moeten handelen.

Iets Doen

Dit alles duidt er niet op dat potentiële Syriëgangers er eigenlijk de kantjes vanaf willen lopen; dat zou geen recht doen aan hun wil om verzet te bieden tegen de oorlog die al-Asad tegen zijn eigen volk voert. Ook wordt hiermee niet ontkend dat er in Syrië door jihadstrijders wel degelijk gruwelijke misdaden worden gepleegd tegen alawieten, christenen en anderen. Het laat echter wel zien dat veel jihadstrijders in wording zich als moslims verplicht voelen “iets” te gaan doen aan de situatie in Syrië, maar tegelijkertijd ook gewoon mensen zijn met hun alledaagse beslommeringen. Hun vragen over jihad tonen dat ze lang niet altijd ideologisch geïnspireerde moordenaars zijn die reikhalzend uitkijken naar het “martelaarschap”, maar ook hun zorgen, twijfels en angsten hebben. Voordat we oordelen over deze “terroristen” is het daarom goed om een vraag in het achterhoofd te houden die op voornoemd forum gesteld werd door een van hen: “Als je gedood wordt tijdens de strijd, ben je dan ook een martelaar als je bang bent om te sterven?”

Joas Wagemakers is onderzoeker en docent aan de Radboud Universiteit Nijmegen, afdeling Islamstudies. Hij deed onderzoek naar de ideologie en invloed van Abu Muhammad al-Maqdisi; één van de meest invloedrijke jihadi-salafi denkers. In 2010 promoveerde hij cum laude op dit onderzoek en ontving hij eveneens de Erasmus Studieprijs. In 2012 verscheen zijn boek The Ideology and Influence of Abu Muhammad Al-Maqdisi bij Cambridge University Press. Hij publiceert veel over islamisme in het moderne Midden-Oosten en blogt ook voor Jihadica.com. Dit stuk verscheen eerder in Trouw en is met toestemming van de auteur geplaatst.

9 comments.

Islamic Finance in the Netherlands

Posted on November 23rd, 2013 by martijn.
Categories: Guest authors, Headline, Islam in the Netherlands, Multiculti Issues, Public Islam.

Guest Author: Rachida Talal-Azimi

Recently, UK prime minister David Cameron announced government plans to be the first outside the Muslim world to issue a bond that observes the principles of Islamic jurisprudence. He made the announcement at the “Islamic Davos”, or the World Islamic Economic Forum (29-31 October). Although London is the main hub for the Islamic finance industry in Europe, in the Netherlands it grows as well.

Economic crisis

Despite the worldwide crisis, the Islamic financial market is rising very fast and is currently one of the fastest-growing segments in the financial sector. The sector appears to be less affected by the crisis than the rest of the financial market (Standard & Poor’s 2010, Alasrag 2010). Although the market accounts for only around 1% of total global assets and remains tiny compared to conventional finance, it has grown at an annual rate of 15% to 30% since 2000 (UKIFS 2012, Rung et al. 2011, el Qorchi 2005). Islamic financial products have to be structured according Islamic rules. This means, among other things, that an Islamic financial institution may not offer interest and gambling (e.g. speculation) products or invest in the pork, alcohol or weapon industries. Islamic financial institutions enable their clients to save or take loans through other constructions. Due to, among other factors, the presence of a sizeable Muslim population and the concomitant demand for Islamic financial products, Islamic finance has grown in both Muslim countries and Western countries, such as the United Kingdom and the United States. The French government is currently considering whether (and, if applicable, what) legislative changes should be implemented in order to facilitate Islamic finance in France. Various other European countries, including Malta, Germany and Italy, have shown an interest in this market as well (Standard & Poor’s 2010).

The Dutch market

The Netherlands, with a Muslim population of approximately one million, had also shown interest in this market, especially during the years before the financial crisis. Islamic finance and mainly Islamic mortgages had been the topic of discussion within the Dutch government, on conferences and also of research from 2004 to 2008. Different financial institutions were interested in the development of these kind of mortgages, such as the Rabobank and ABN AMRO. After a few years of investigation the financial institutions have ended these studies for different reasons, such as institutional obstacles.

Bilaa-Riba, established in 2006 as the first Islamic financial institution in the Netherlands, had the aim to introduce an Islamic mortgage, but terminated her activities in 2008. Until now, there is no real Islamic financial industry in the Netherlands, but there have been some developments in the last years. In 2007, ABN AMRO launched an Islamic structured investment product, the LLB Top 20 Middle East Total Return Index Certificate. In that same year, the minister of Finance, Wouter Bos, proclaimed that the country would review its role in the Islamic finance industry and that the government will look into ways to attract Islamic finance to the Netherlands. A year later, Barclays launched three Amsterdam-listed Islamic investment product, trackers that follow the movements on Islamic indices. On May 22, 2008, the Dutch Central Bank (DNB) and the Netherlands Authority for the Financial Markets (AFM) published a study on the potential regulatory issues that would have to be addressed when introducing Islamic finance in the Netherlands. During that time the Holland Financial Centre started a working group to promote Islamic finance in the Netherlands and to attract investors within the global Islamic financial sector to the Dutch market. This initiative came to an end after a few years.

Ethical and sustainable finance

During the beginning of the crisis, Islamic finance was not an important topic of discussion anymore in the Netherlands. Nevertheless, currently we see that the interest in Islamic finance in the Netherlands is growing again. The subject cropped up in the public debate, but also in the business domain again. The expectation is that the potential demand for Islamic finance in the Netherlands will rise in the coming years as a result of a growth in population, the educational and income level of Dutch Muslims, but also because there are non-Muslims who believe that Islamic financial products would be a better and in some way a more sustainable alternative for the conventional financial products that have been failed in their eyes. Furthermore, several conferences have been organized the last two years where the topic have been discussed, such as OIKOS (February 9, 2012 – “Islamic Development Finance”) and De Buren (October 9, 2012 – “It’s the Economy, Stupid #5: over Gharar, Riba and Murabaha”). A potential end to the mortgage interest deduction, which is an important Dutch political issue at this moment, will make it much easier to introduce Islamic mortgages in the Netherlands. The prospect is that it is just a matter of time when Islamic finance will also be available in the Netherlands.

 

Rachida Talal-Azimi has worked as a researcher for the Economic Research Department of Rabobank, first for the Financial Sector Research team and from January 2013 for the International Macro Economic Research team. She is involved in various subjects relating to the financial sector. She is currently obtaining a Ph.D. in Islamic Finance at Radboud University Nijmegen. Rachida studied Arabic and Middle-Eastern Studies, and previously worked at the Netherlands Authority for the Financial Markets. She also completed an internship at the Immovable Property Knowledge Group at the Dutch Tax & Customs Administration.

 

Literature

Alasrag, H. (2010) “Global Financial crisis and Islamic finance”, MPRA Paper 22167. Munich: University Library of Munich.

Qorchi, M. el “Islamic finance gears up.” Finance and Development – A quarterly magazine of the IMF, december 2005, vol. 42, nr. 4

Rung, G. etc. (2011) Islamic Finance: Building 150 financial institutions by 2020, Oliver Wyman.

Standard & Poor’s, Islamic Finance outlook 2010.

UKIFS (a part of TheCityUK), “Islamic finance”, Financial markets series, March 2012

2 comments.

Dutch Foreign Fighters – Some Testimonials from the Syrian Front (part II: Abu Walae)

Posted on November 13th, 2013 by martijn.
Categories: Activism, Guest authors, Headline, Religious and Political Radicalization, Society & Politics in the Middle East.

Guest Author: Pieter van Ostaeyen

The Story of 28 year old Chokri Massali – Abu Walae
Died on Sunday July 28

Untitled4

In an earlier post I presented you the story of Abu Baseer, who died in the Battle of Khan Touman. Here is the story of one of his older brothers, who died only a few months later.

Untitled5

Abu Walae and two other brothers from the Netherlands were waiting for Iftaar in their base camp, when via the radio they heard that a group of Mujahideen was surrounded by al-Assad’s troops in a village nearby. The brothers quickly prepared for battle and left camp. When they arrived on the scene they were immediately fired upon by snipers. Nonetheless the war party breached the enemy ranks; after heavy fighting Abu Walae and ten other brothers were ordered to control the left flank of the occupied village.

It was a pitch dark night; they only had limited sight on the frontline. After a little while they stumbled upon Bashar’s troops and opened fire. Abu Walae turned his weapon on automatic and stormed forward; he almost immediately took a bullet through the head. This action, led by Abu Walae, resulted in the death of all 22 enemy soldiers. On our side only Abu Walae got killed, another brother got shot in his leg. Abu Walae never feard the Kufar, he was a brave man …

A man asked: “Who is the superior Martyr?” The Prophet answered: “Those who stand in the line of battle and do not turn their heads until they die. They will dwell in highest region of Paradise, their Lord will smile at them. And when Allah smiles at one, there will be no reckoning on Judgement Day.” [at-Targheeb wa’t-Tarheeb]

Earlier this week, in the wonderful battle of Khan Asal in which the life of our Belgian brother Abu Mujahid was taken, several brothers witnessed Abu Walae killing six or seven soldiers all by himself. In the end we took over the town, killing about 250 Kufar.

When the Mujahideen captured soldiers of Bashar’s army on the battle field of Khan Asal, Abu Walae offered one of the captives some of his soft drink; laughing “They don’t even realize they’ll get a one way ticket to hell.” He told another soldier “hey, I know you ! Aren’t you one of the Mujahideen from our group ?” The soldier thought he found a way to escape death and replied “yes, that’s right ! I was in your group but they captured me at the checkpoint and made me fight you guys.” Abu Walae turned to one of the brothers: “Put your weapon on automatic and shoot this guy …”

Abu Walae prayed to God frequently, asking Him to kill lots of enemies before dying as a martyr himself. He dreamt of being united in Paradise with his younger brother Abu Baseer. And Insha’allah his prayers have been answered in this Holy month of Ramadan. May these two martyred brothers be offered the favors of the Shuhadaa. What an honor for this family to have two of their sons martyred.

For a Mujahid it is very important to be tolerant towards others, for in this Jihad you will be meeting people from different nations, with different habits and cultures. Furthermore you are in a completely different country, far away from life as you knew it. You have to adapt to the situation and the variety of people you will deal with. If you do not have an open heart and are impatient then you will probably not persevere this Jihad. It is during Jihad that you will truly get to know your comrades; it is here your true friends will be revealed.

One may believe the only thing you will deal with in Jihad are bullets and shelling. A Mujahid however must also stand hunger, pain, insomnia. He must be patient with the people he meets and has to adapt to a whole new situation. Sometimes you will have to stay put for weeks, enduring hunger, cold, rain … This asks for endurance and patience.

I knew Abu Walae for years, he was my best friend. I knew him for years at home and I got to know him better, thousands of kilometers away from home, fighting on the Syrian battle field. It was an honor to get to know him better whilst fighting together. He was a great man, he became even more exalted in Jihad. The same goes for all the other brothers I knew back home and here, both in good as in harder times. Me and Abu Walae were friends, for five years we shared everything. We left for Syria together, we followed each other from basecamp to basecamp, we fought side by side on the battle field. We shared everything, every day with him was a pleasure. We spent many hours at nights sitting together drinking tea or coffee, talking with other brothers. Daily we talked about Martyrdom and how it would be like to die like a Shaheed. He always stated firmly “if that bullet comes, so be it.”

Abu Walae was a well-informed brother, his Arabic was excellent and both at home as in Syria he was very involved with Dawah. He offered help to other brothers translating Arabic for them. If the brothers had any questions, he patiently took his time to explain everything in length. He did this in a humble way, never humiliating them with his knowledge. Other wise people could learn from Abu Walae. He was straightforward in his words yet easily forgiving.

Jihad without patience is impossible and our brother Abu Walae was a very patient man. Here you have to cope by yourself; there is no loving mother here cooking and washing for you. Here you learn to be independent. Jihad is a school of life; it’s not only fighting, you learn to be obedient and disciplined. If you fail to be patient, if you do not have these virtues, you will fail in Jihad. In a way your Jihad starts before you leave for the battle field. You will have to fight your own will, your doubts and fears. You will be in two minds, thinking about your family, you will worry. You have to be strong to overcome these feelings and to take the next step.

Abu Walae enjoyed Jihad even despite the hardship and sacrifices. Those who didn’t wage Jihad will hardly understand but for Muslims here’s a comparison. The Holy Month of Ramadan means fasting during the day and praying at night time. Both the fasting and praying are hard to endure, yet we see Ramadan as a time of joy, time flies by because of this. The same stands for Jihad; as in Ramadan, we are surrounded with brothers and close friends, you feel close to Allah.

It is quite evident why Abu Walae enjoyed Jihad. Jihad bestows the Ummah with life and nobleness, it is a source of victories for the Muslims. As we witnessed, leaving Jihad means indignation and dismay. Although at times you will have no food, no shelter, sleeping under trees or on a concrete floor, the Mujahid feels joy and satisfaction. Compare this with living in the West, where, despite having all they need, people live in sorrow and depression.

About a month ago, a brother had a dream about Abu Walae. He saw him drinking and asked what it was. Abu Walae said he was drinking the wine of Paradise. This brother saw this dream as a prediction of his Martyrdom. He later talked Abu Walae about this dream and Abu Walae answered that there was no worth in this life, that he wanted to be with Allah. Indeed a few weeks later Abu Walae was martyred.

Abu Walae’s mother had a similar dream. She saw her son entering the living room wearing his qamis, his gun over his left shoulder. He approached his mother and embraced her firmly. “My son, did you return?” “No,” he said, “I came to see you and will go back.” This dream was like a confirmation for his family that Abu Walae would die as a Martyr.

My family told me about the faith and perseverance the family of Abu Walae shows. This mother sacrificed two of her sons and when Allah will ask her what she did in her life she can tell Him she raised two sons whom she sacrificed for Allah’s cause. How many are there who can claim that these days ? Is there a greater sacrifice any mother can make ? May Allah protect her and unite her with her two martyred sons in Paradise.

If parents in the Netherlands love their children, they shouldn’t stand between them and Paradise. Indeed, they should give their children the example by first sending in the fathers to fight Jihad. Abu Walae cared deeply for his mother, he understood why for Islam it is so important to take good care of your mother. If he heard about one of the brothers not calling home for a long time, he would reprimand them. He would talk to the brother and convince him to call home. He was one of the brothers who took good care for the younger brothers from The Netherlands.

We ask Allah to accept our brother as a Martyr and to reunite us all in Paradise. Oh Allah, favor us with martyrdom and take our blood, our possessions, our effort and our sacrifices until it favors you.

Your Brothers from Bilad as-Sham

Pieter van Ostaeyen is a Belgian historian, Arabist and islamicist on current affairs in the Middle East. He is also active on Twitter: @p_vanostaeyen. This post was previously pbulished on Jihadology.net and is also to be found on his own blog. This is the second of a series of articles on Dutch foreign fighters in Syria. You can read the first here.

0 comments.

Dutch Foreign Fighters – Some Testimonials from the Syrian Front

Posted on November 1st, 2013 by martijn.
Categories: Activism, Guest authors, Headline, Religious and Political Radicalization, Society & Politics in the Middle East.

Guest Author: Pieter van Ostaeyen

Introduction:

A while ago I documented Belgian Jihadi’s in Syria quite meticulously, even though source material is rather limited. Especially on social media the Belgian fighters seem to be keeping a rather low profile. Exactly the opposite stands for their “colleagues” from The Netherlands. It didn’t take too much trouble to stumble upon quite lengthy posts on all kinds of social media platforms. As opposed to my earlier work on the Belgians, I will not give an overview of who left, got killed or returned home; in these posts I will present some personal stories of the Dutch foreign fighters. This will be the first part in a series of posts on the topic.

Their Armor:

The armor of the Dutch Mujahideen:

  • A Kalashnikov AK46 and 6 extra magazines
  • A Makarov pistol
  • Two handgrenades: one defensive, one offensive
  • A sharp knife
  • A Casio watch

This photo was taken an hour before a battle in the larger Homs area. The operation counted 150 fighters against about 400 regime forces.

Untitled

Perhaps the most important belonging of a Dutch fighter is a translation of the Qur’an.

(This one is the translation by Fred Leemhuis (ISBN 90 269 4078 5), without any doubt the best translation of the Qur’an in Dutch)

Untitled2

[Edit 1-11-2013. Correction: This is not the translation by Leemhuis. This is ‘De Edele Koran’ (The Noble Qur’an), a translation by Sofian S. Srinegar. MdK – With permission of the author. Thanks to PC and AY.]

The story of Mujahid Mourad Massali – Abu Baseer

Untitled3

It was at the end of 2012 when we in Holland said goodbye to Abu Baseer. We were going training that evening but Abu Baseer came with the intention of saying farewell to the brothers. At first Abu Baseer didn’t want to participate in the training but after some brothers insisted he joined in. After the training we said farewell, Abu Baseer embraced us and asked for forgiveness. We later found out that this was to be the last night Abu Baseer was amongst us.

Abu Baseer is a brother who inspired many in The Netherlands to take the path of Jihad. He always called for truth, whether at work, in the streets, in the Mosque and even from Syria. He called us from Syria and told us about the beauty of Jihad; we would be foolish not to come over. This brother had everything he could wish for living in The Netherlands; he had a college degree, was married at the age of 20 and was soon to become father, he had a good job and lived with his wife in his own house. He was a lucky young man and yet he choose to sacrifice his life fighting for the cause of Allah.

It was not only the love for Allah that made Abu Baseer leave for Syria, but more importantly his love for the Ummah. For when a Muslim sees the suffering of the Syrian people, he sees them as if they were his own parents, his own children. It cannot be that the tears from our mothers in The Netherlands are more important than the tears of the hundreds of thousands Syrian mothers. These Syrian women lose husbands, children and family daily. These women get killed, raped or tortured. These women we see as our own mothers, we feel their grief as if it was our own. The same applies for the Syrian men and children who we see as our own kin.

If I would have to describe Abu Baseer in one word, I would use ‘Izz (honor). He was a man of honor and strength loyal to his Brothers. When he heard some Muslims were in hardship he always was the first to start collecting money to help them out. Whenever you were in trouble, Abu Baseer was there to help you out.

We arrived in Syria a month after him, we had to wait before meeting him because he was on a mission protecting the borders. Me and the Brothers were in the [military] training camp at that point. He was on his mission on the front for over 40 days. On missions like this you are at guard, facing the enemy constantly. Sometimes sleeping in your battle gear.

It was later that evening I saw Abu Baseer again. It had been about two months ago. We embraced; a moment not to forget. We spent hours with the brothers around a fire, talking about The Netherlands. And there we were in the blessed land of as-Sham al-Mujahideen. It was a dream to be participating in Jihad and Allah’s blessing to be in the company of an old group of friends.

Abu Baseer always had a prominent role on the battlefield. His courage and caring for wounded brothers are remembered. He was always the first on the frontline; even though he was younger, he engaged us all in Jihad.

The Battle of Khan Touman

We heard about a major battle coming up. It was directed against a major army base. That morning we left in several groups towards Khan Touman. Our orders were strict; no prisoners were to be taken and there was no such thing as retreat. We said goodbye to each other, we made some photos …

We divided into seven platoons. In total we were about 500 taking on about 2000 or more in open field. We were to attack after dusk. The platoon of Abu Baseer, led by Abu Baraa al-Homsi, was one of the first in battle. After initial silence, suddenly fire broke loose on Abu Baseer’s front. The group had overrun al-Assad’s troops and penetrated deep into enemy frontlines. Those who returned, told me bullets and bombs were all around but didn’t hit the brothers. One of the wonders they told about was that a mortar grenade landed in their middle and didn’t explode.

The next day me, Abu Baseer’s brother and other brothers we knew from The Netherlands, were sent to reinforce another frontline. Abu Baseer was there, he welcomed us and we decided to fight side by side. A dream came true. Every Muslim caring for Jihad dreams about fighting side by side with his brothers. Fighting the enemies of the Ummah. Who would have known this when we were in The Netherlands ?

After the evening prayer the enemy had fallen back to its original positions. I would protect this outpost together with Abu Baseer and four other Ansar during nighttime. It was a cold night and we were hungry. We had almost no blankets and slept on a concrete floor. Some of us hadn’t slept in over 48 hours. And yet in turn we had to take guard and stay on the look-out for the enemy. It is in times like this you experience Jihad an-Nafs fully; the internal strife you’re going through is but a reflection of the external battle you experience. But if you lose your internal strife it will reflect on battle and vice versa.

After we prayed Fajr we were going to the front line and awaited the enemy. This time they returned with more heavy weapons, covered by tank fire and heavy artillery. At a certain point I lost track of Abu Baseer and went out looking for him at the front. After I didn’t find him there, I returned to the other Dutch brothers. It is at this time we ran into Abu Baseer; he was carrying a box of food and fruit. We never knew where he got it, but he by himself thus provided over twenty men with breakfast. This is how Abu Baseer always thought about his brothers first and why we loved him so deeply.

After we ate Abu Baseer told me it would be better if we would reinforce the right flank because fighting was heavier there. We asked the Amir for permission to go there. Once arrived we ran into some brothers with food and drinks. One of them offered us some energy drinks; Abu Baseer took one and put it in my vest saying “here, take this, you’ll need it.” When the brother offered Abu Baseer one, he decisively said: “no, no, not for me, today I will drink in Paradise.”

The fighting was heavy, it was the last outpost of the enemy. We were under heavy fire from tanks. Luckily the Mujahideen as well had tanks and anti-tank rockets. Our Amir Abu al-Baraa had a rocket launcher he wanted to use on one of the tanks that shelled us constantly. He asked for volunteers to approach the tank. Abu Baseer was the first one to volunteer, I went with him.

The three of us now had to cross an open field, with only some high grass as cover. One of the brothers helped us cutting the barbed wire and we ran into the open land. They fired upon us with all they had; machine guns and snipers. The tank didn’t spot us yet but we were under heavy fire. Abu al-Baraa and Abu Baseer were three feet in front of me, they were going to fire the rocket at the tank which was only fifty feet away. When the tank spotted us it fired at us with its heavy machine gun and soon the shelling started.

The rocket, although it was brand new, blocked. Abu al-Baraa ordered me to go back to the others and return with the brother specialized in using these rockets. So once again I had to run across the field while the enemy had us in sight. The last thing I heard was Abu Baseer advising me to keep to the right. This was to be the last time he spoke to me…

When I arrived back I explained the situation to the others, the brother was to prepare to return back with me. Suddenly we heard via the radio one of us was martyred at the right flank. Some rushed in to get the body of the martyr. When I saw Abu al-Baraa and the others returning with a body, I knew Abu Baseer got what he wanted; to die as a Shaheed. Abu Baseer had been shot in the neck. We buried our friend the same day, a smile on his face.

A few hours after Abu Baseer died we took over the enemy base, after only two days of battle. We later destroyed the tank that caused Abu Baseer’s death. We captured 27 hidden bunkers stuffed with weapons and ammunition and two million liters of diesel. This was a marvelous victory, a glorious day to die as a Martyr. We later realized it was only because Allah wanted it we were victorious in this battle.

A month later I ran into Abu al-Baraa again; he told us he asked Abu Baseer moments before his death whether he was afraid. He answered: “Why should I be afraid when I will be in Paradise soon?”

We ask Allah to take care of Abu Baseer’s relatives and to accept him as true Martyr. We ask Allah to reunite us in Paradise, Oh Allah favor us with martyrdom, take our blood, our belongings and our endeavors untilled You are satisfied with us.

Your brother Abu Jandal

Pieter van Ostaeyen is a Belgian historian, Arabist and islamicist on current affairs in the Middle East. He is also active on Twitter: @p_vanostaeyen. This piece was originally posted on Jihadology.net and is also to be found on his own blog.

2 comments.

Open Brief: Waar mag ik zijn, waar moet ik heen?

Posted on September 18th, 2013 by martijn.
Categories: Guest authors, islamophobia, Multiculti Issues.

Gastauteur: Salima Benali

Beste anonieme briefjesschrijver,

Vorige week vrijdag vond ik in de buurt van de grote bibliotheek in de stad op weg terug naar huis jouw briefje op de grond. Normaal gesproken houd ik er niet van om dingen van de grond te pakken, maar mijn aandacht werd getrokken door het woordje ‘’buitenlanders’’ dat jij met koeienletters op het briefje geschreven hebt. Hoewel ik hier geboren en opgegroeid ben, voelde ik mij aangesproken en pakte ik het briefje op. Na flink turen kon ik jouw onleesbare handschrift eindelijk beetje bij beetje ontcijferen. Jouw tekst was:

“Buitenlanders go home. Je ondermijnt ons woon + leefgenot. Door jullie aanwezigheid zijn wij Nederlanders in een kriezes gekomen. Ga snel terug naar je land van oorsprong. Wij willen zelf werk. Ja toch.’’

 

Na het lezen van dit briefje voelde ik mij zeer ongemakkelijk. Ondanks dat ik enorm moest lachen om jouw tekst en het grote aantal taalfouten, werd het pijnlijk zichtbaar dat “wij’’, de nieuwkomers en hun nazaten, door sommigen verantwoordelijk worden gehouden voor wat er misgaat in dit land. Een pijnlijke constatering die zijn oorsprong vindt in de historie. De Duitsers na de Eerste Wereldoorlog geloofden Hitler ook op zijn woord, toen hij de Joden de schuld gaf van de economische crisis. Nu in het jaar 2013 vind ik als brave burger van Nederland – het kleinkind van een held: een gastarbeider die heel zijn leven enorm hard heeft gewerkt – jouw briefje. Het voelt alsof ik word overvallen op klaarlichte dag. Dit briefje, waarschijnlijk geschreven door jou, een laaggeschoold, gefrustreerd persoon, raakt mij diep. Mijn grootouders, ouders en ik, hebben heel ons leven zoveel onrecht getolereerd, maar desondanks gaan wij elke dag met opgeheven hoofd naar ons werk, school en de buurtsuper. Wij laten ons nimmer tegenhouden door anti-islam geluiden en haatspeeches van Geert Wilders. Wij vertrouwen nog altijd in de goedheid van het Nederlandse volk. Dat rechtvaardigheid en vredelievendheid het uiteindelijk zal overwinnen van onverdraagzaamheid en onrecht. En ik, die niet anders kent dan het leven op Nederlandse bodem, voel mij gekrenkt. Daar waar mijn moeder verlangt om ooit terug te keren naar haar vaderland, tuur ik in een bodemloze put. Waar mag ik zijn, waar moet ik heen?

In mijn leven als een Marokkaans-Nederlandse vrouw ben ik helaas vaker in aanraking gekomen met racisme en discriminatie. Vreselijk vind ik dat. Dit heeft er toe geleid dat ik als opgroeiende tiener vaak met mezelf in de knoop zat en mij nergens thuis voelde, niet hier en niet in Marokko. Als jong meisje schaamde ik mij rot voor de Marokkanen die het voor de ‘’goeden’’ zouden verpesten. Jaren later kwam ik er pas achter dat veel van deze jongeren slachtoffer zijn geworden van het racistische beleid van werkgevers. Zij hebben vaak vooroordelen over jonge Marokkaanse mannen. Een werkgever weigert vaak zonder een geldige reden een persoon met een buitenlandse achternaam, zonder dat hij hierover verantwoording moet afleggen. Veel van deze werkgevers zouden dit natuurlijk nooit openlijk toegeven. Zij hebben geen zin in een rechtszaak vanwege het feit dat zij mensen puur en alleen weigeren vanwege hun afkomst. Veel van deze jongeren zijn hier geboren en opgegroeid. Voordat zij überhaupt de kans krijgen om het tegendeel te bewijzen, worden zij al afgewezen. Helaas is dit een klein detail dat veel van onze beleidsvoerders vergeten te vermelden. In plaats daarvan blijft het integratie debat maar hameren op het feit dat nieuwkomers zich moeten aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Bekrompenheid ten top!

En ik? Ik doe elke dag mijn best om een zo goed mogelijk mens te zijn, zonder al te veel bezig te zijn met mijn nationaliteit. Ik wil niet meer laten zien aan witte Nederlanders zoals jij hoe goed geïntegreerd ik wel niet ben. Want alles in mijn doen en laten spreekt voor zichzelf. En toch word ik door jou ervan beschuldigd dat ik me niet volledig aanpas aan Nederland en zou ik terug moeten keren naar mijn eigen land. Ik heb hier puur en alleen mee te maken, omdat ik mijn huis niet verlaat zonder mijn hoofddoek. Voor de rest ben ik zo Nederlands als maar zijn kan. Nederland begint naar mijn gevoel steeds meer het land te worden van hokjesdenken. Een land, of zoals jij het noemt “jouw’’ land, dat mijn grootouders na zoveel jaar nog steeds gastarbeiders noemt, mijn ouders als slecht geïntegreerde burgers ziet en mij als een extremistische moslim beschouwd. Ondanks dit alles, beste briefjesschrijver, is dit het land waar ik terugkom na de vakantie. Het land waar ik mij thuis voel en ik laat mij door niets of niemand wegsturen. Ik blijf gezellig hier.

 

Met vredige groet,

Salima Benali

Salima Benali is tijdens haar studie erachter gekomen dat naast mensen helpen, haar hart ligt bij het schrijven. Op 24 april 2012 verscheen haar eerste blog geplaatst op MoslimVandaag. Vanaf dat moment heeft deze dame Brabantse dame van Marokkaanse komaf haar pen niet meer neergelegd. Na twee jaar een toegewijd schrijver en redacteur te zijn geweest voor MoslimVandaag heeft ze besloten om vanaf september dit jaar, een nieuwe uitdaging aan te gaan. Stilzitten kan deze dame niet dus heeft zij een eigen blog, Superwomaninblack.com. Een blog waarmee zij haar lezers een kijkje geeft in haar leven, gedachten en gevoelens. Oprechte stukken die je vaak tot nadenken stemmen. Wil je op de hoogte blijven van de plannen van deze schrijfster? Like dan haar facebookpagina: https://www.facebook.com/SuperwomanInBlack of volg haar op twitter: https://twitter.com/MevrouwBenali

6 comments.

Schrijf ze niet af, neem de Moslimbroederschap serieus

Posted on August 27th, 2013 by martijn.
Categories: Guest authors, Headline, Society & Politics in the Middle East.

Gastauteur: Joas Wagemakers

In het jaar dat de Moslimbroeder Mohammed Morsi president was van Egypte nam hij een afstandelijke houding aan tegen andersdenkenden, had hij weinig oog voor de visie van seculieren en heeft hij de nieuwe constitutie van het land er veel te snel door geduwd. Dit alles deed Morsi ondanks dat hij maar een krappe meerderheid won tijdens de presidentsverkiezingen van 2012. Bovendien lijken leden van de Moslimbroederschap sinds de coup van 3 juli betrokken te zijn geweest bij geweld tegen de staat en tegen christenen. Het is verleidelijk om de acties van de Moslimbroederschap te zien als uitingen van een radicale ideologie die de organisatie stiekem al decennia lang huldigt en die nu naar boven komt. Velen in de media hebben inmiddels geconcludeerd dat recente gebeurtenissen het ware gezicht van de Moslimbroederschap laten zien. De beweging was nooit te vertrouwen en het bewijs daarvoor is nu geleverd, zo denken velen. Toch is dit onjuist en dienen we de Moslimbroederschap niet af te schrijven als groep waar mee te werken valt.

Allereerst is het wanbeleid van Morsi eerder toe te schrijven aan politieke factoren dan aan radicale ideeën. Zo lijkt Morsi democratie te vereenzelvigen met een electorale meerderheid die hem een mandaat zou geven om alles te doen wat hij wil. Verder heeft de Moslimbroederschap vanwege decennialange onderdrukking in Egypte geen enkele ervaring met bestuur op dit niveau en hebben elementen van het oude regime Morsi meermalen tegengewerkt. Bovendien heeft Morsi uit politieke overwegingen zijn salafistische bondgenoten in het parlement te vriend willen houden, ook als hij daarvoor moest zwijgen over hun soms intolerante houding tegenover christenen. Tenslotte moet het vermeende geweld van Moslimbroeders na 3 juli natuurlijk gezien worden in de context van het veel hevigere geweld dat tegen hen zelf is gebruikt door een militair regime dat een democratisch gekozen leider heeft verstoten.

Hoewel dit alles Morsi’s fouten of het gebruik van geweld niet goedpraat, geeft het wel aan dat het handelen van de Moslimbroederschap geen uiting is van een radicale ideologie. Dit wordt onderstreept als we kijken naar de ontwikkeling van de Moslimbroederschap sinds haar oprichting in 1928. Hoewel de stichter van de organisatie, Hasan al-Banna, geen overtuigd liberaal-democraat was, was hij wel voorstander van deelname aan verkiezingen en dat gold ook voor zijn opvolgers. Na de afsplitsing in de jaren ’60 van de radicale vleugel van de organisatie heeft de Moslimbroederschap zich ook volledig onthouden van geweld. Bovendien heeft de groepering in de afgelopen decennia in toenemende mate democratie, burgerrechten en tolerantie omarmd als vaste onderdelen van het partijplatform.

Heeft de Moslimbroederschap dan geen radicale leden die een islamitische staat desnoods willen afdwingen? Jawel, en ook daarom mogen Morsi c.s. niet afgeschreven worden. Er is al jaren een richtingenstrijd gaande binnen de Moslimbroederschap, onder meer over “de islamitische staat”. Moet dat een democratisch systeem zijn met een islamitische invulling of dient de letter van de sharia de grenzen ervan te bepalen? Als het impopulaire beleid van Morsi in staat was gesteld te falen was hij genadeloos afgestraft bij de volgende verkiezingen. Dit zou de meer inclusieve en liberale krachten binnen de Moslimbroederschap gesterkt hebben in hun eis voor verdere interne hervormingen. Nu het nieuwe regime honderden leden van de organisatie heeft gedood is voor zulke eisen vermoedelijk een stuk minder plaats. De coup heeft dus ook de hervormingen binnen de Moslimbroederschap een klap toebedeeld.

Waar op dit moment wel steun voor komt binnen de Moslimbroederschap is geweld tegen het regime. Dit is ongetwijfeld koren op de molen voor degenen die de Moslimbroederschap nooit vertrouwd hebben, maar dat is niet terecht. De Moslimbroederschap verdiende een kans maar heeft die nooit echt gekregen. Het is deze context die grotendeels de woede van de Moslimbroederschap verklaart, niet hun vermeende radicale ideologie. Schrijf de Moslimbroederschap daarom niet af.

Joas Wagemakers is onderzoeker en docent aan de Radboud Universiteit Nijmegen, afdeling Islamstudies. Hij deed onderzoek naar de ideologie en invloed van Abu Muhammad al-Maqdisi; één van de meest invloedrijke jihadi-salafi denkers. In 2010 promoveerde hij cum laude op dit onderzoek en ontving hij eveneens de Erasmus Studieprijs. In 2012 verscheen zijn boek The Ideology and Influence of Abu Muhammad Al-Maqdisi bij Cambridge University Press. Hij publiceert veel over islamisme in het moderne Midden-Oosten en blogt ook voor Jihadica.com.

Dit artikel verscheen eerder in Trouw van dinsdag 27 augustus 2013.

1 comment.

Islamitisch vasten is wél spiritueel

Posted on August 13th, 2013 by martijn.
Categories: Guest authors, Headline, islamophobia, Multiculti Issues, Public Islam, Ritual and Religious Experience.

Gastauteur: Razi Quadir
Islamitisch vasten is wel spiritueel

In zijn artikel in NRC van 20 juli 2013 beweert Hafid Bouazza  dat de ramadan niets anders is dan een tijdelijke onthouding voor kniesoren met een slechte adem. In zijn ogen is de ramadan een achterhaald ritueel, waarbij de moslims vasten omdat het nu eenmaal een diepgewortelde traditie is en dat het niets van doen heeft met spiritualiteit.

Bouazza ziet spiritualiteit –  zover als ik hem kan volgen- als een natuurlijke roes, op basis van overtuiging. Natuurlijk zijn er jonge moslims die vasten omdat het van hun ouders moet, en ongetwijfeld zijn er moslims die slechts vasten omdat de gemeenschap dit van hen verwacht. Maar zijn stellige bewering dat dit voor alle moslims geldt, snijdt geen hout. Dit heeft ongetwijfeld te maken met

Bouazza’s wrok en afkeer jegens de islam,  moslims en Marokkanen (hoewel hij  etnisch gezien ook een Marokkaan is). Ik kan me bovendien niet aan de indruk onttrekken dat hij een wit voetje probeert te halen bij de Nederlanders en dat zijn blik vervormd is door een bidbult van onwetendheid. Bouazza neemt ten onrecht aan dat de beleving van een vastende  moslim tijdens de ramadan niet veel verder gaat dan louter vasten.

Wat de ramadan bijzonder maakt is dat de Koran tijdens deze maand voor het eerst is geopenbaard aan de profeet Mohammed. Daarom wordt de Koran door moslims volledig gereciteerd tijdens deze vastenmaand. Ook bidden veel moslims het speciale nachtgebed van de ramadan in de moskee. Bovendien zijn moslims tijdens deze periode verplicht om een speciale aalmoes te geven – de zogenaamde zakaat ul-fitr- zodat de armen ook kunnen meedelen in het Suikerfeest.

Oorsprong van het vasten

Bouazza beweert  op basis van een hadith (overlevering) dat de islam het vasten heeft ontvreemd van de joden. Nadat de Profeet in Medina was gearriveerd, viel het hem op dat de joden vastten. Toen hij vroeg waarom zij vastten, antwoordden zij: “Dit is een goede dag, dit is de dag waarop God de Kinderen van Israel heeft gered van hun vijand en Mozes vastte op deze dag.” De Profeet antwoordde hierop: “Wij staan dichter bij Mozes dan jullie.” Hierop ging hij vasten en moedigde zijn metgezellen aan hetzelfde te doen.

De vraag is nu of het bovenstaande  de spirituele oorsprong  van het vasten in de islam recht doet, zoals Bouazza vrijpostig beweert. Allereerst bevestigen zowel de Koran als de hadith  dat het vasten niets nieuws is, maar van alle tijden. Zo zegt de Koran:

“O jullie die geloven, het vasten is jullie voorgeschreven, zoals het degenen die voor jullie waren was voorgeschreven, opdat jullie vroom zullen zijn.” {Hoofdstuk 2: vers 183}

In verschillende overleveringen geeft de profeet Mohammed aan dat eerdere profeten ook vastten. In een authentieke hadith geeft de profeet aan dat het vasten van de profeet Dawoed (David) het beste is: hij vastte om de dag. De korangeleerden zijn het erover eens dat Mozes veertig dagen heeft gevast om zichzelf geestelijk te zuiveren voordat hij met God op de berg sprak.

De door Bouazza aangehaalde hadith heeft niets te maken met de oorsprong van het vasten in de islam. Nadat de Profeet Medina had bereikt, vastte hij drie dagen per maand. Volgens de exegeet al-Tabari raadde de Profeet zijn metgezellen aan dit ook te doen, maar dit gebeurde op vrijwillige basis. Later, nadat de Profeet van de joden te horen had gekregen dat zij vastten om te gedenken dat God Mozes en zijn volk heeft gered uit handen van de Farao, raadde hij zijn metgezellen aan om dit ook te doen. Ook dit gebeurde op vrijwillige  basis. Op deze dag, die bekend staat als asjoera, wordt nog steeds door veel moslims vrijwillig gevast. Naast het vasten tijdens de maand Ramadan, vasten veel moslims, vrijwillig  de zes dagen van de maand Shawaal, de maand na de Ramadan. Ook wordt er gevast tijdens de dag van arafat, de 13e, 14e en 15e van iedere maand, en op maandag en donderdag.

Dichter bij God

Het feit dat iemand niet kan vasten, door bijvoorbeeld medische redenen of menstruatie, betekent nog niet dat iemand beroofd is van de spirituele kant de ramadan, namelijk het meer bewust zijn van God. Er zijn talloze andere manieren om de ramadan spiritueel kan doorbrengen, zoals het lezen van de Koran, God gedenken, smeekbedes aan God verrichten enzovoort.

De ramadan is dus bij uitstek de maand om spiritualiteit te bereiken en zo dichter tot God te komen.

Razi Quadir is theoloog en promovendus aan het Centrum voor Islamitische Theologie van de Vrije Universiteit Amsterdam: Freedom of Expression in Islam. How Islamic Sources Relate to the Dutch Debate about Freedom of Expression. Daarnaast is hij geestelijk verzorger bij de Dienst Geestelijke Verzoring, Dienst Justitiële Inrichtingen, Ministerie van Veiligheid en Justitie.

2 comments.

Kanonnenvlees – Verleden, heden en migratie

Posted on February 19th, 2013 by martijn.
Categories: Guest authors, Multiculti Issues.

Guest author: Norah Karrouche

Afgelopen zomer bezochten mijn ouders tijdens één van hun weekenduitjes een begraafplaats nabij Gembloux. De daaropvolgende zondag tijdens de afwas, toen mijn vader de keuken verliet, fluisterde mijn moeder geëmotioneerd dat hij had gehuild bij een monument voor de Marokkaanse soldaten die er begraven lagen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zette Frankrijk boeren en ander tuig uit de koloniën in als zogenaamde tirailleurs. In België ligt dat kanonnenvlees dus begraven bij Gembloux.

Verleden

Waarom huilen mensen om leed uit het verleden dat hen niet persoonlijk werd aangedaan? Ook dat vroeg ik me die zondagmiddag af. Historici lijken geobsedeerd door de inhoud van herinneringen maar kijken zelden naar de vorm die ze aannemen. Voor de auteurs ervan zijn de rollen beperkt: ze zijn of de slachtoffers, of de helden van hun eigen levensverhalen. Je laat je dus vermassacreren door een clubje machtsdronken blanke mannen of je gaat er prat op West-Europa mee bevrijd te hebben van het grote juk van die andere dictator.

Nu is mijn vader een bescheiden, eerder verlegen en stille man die nog liever doodvalt dan toe te geven dat iets of iemand hem beweegt. Hij vroeg me nooit veel: een hoger diploma dan het zijne, een beter maandloon dan het zijne én een rijbewijs. Vrijheid. Met die wens stapte hij in 1969 in Tanger op een bus met eindhalte Brussel.

Mijn pa bezit de gave mij op de slechtst mogelijke momenten te vragen naar dat rijbewijs. Nu hij zestig is geworden en ik me realiseer dat we niet langer alle tijd van de wereld hebben, overval ik hem soms met een kruisverhoor over zijn eigen verleden.

Mijn pa vindt dan dat ik zaag en dat zijn verleden niet thuishoort in het heden. Soms, zoals vanavond bij het schrijven van dit stuk, vraag ik me af of hoe dat komt. Erfgoed van migratie wimpel ik doorgaans af als een centrumlinkse dada. Of je vader nu uit Tanger of Oostende komt, maakt dat een ruk verschil uit? Ondertussen ken ik heel de oorlogsgeschiedenis van moederskant op mijn duimpje. We hadden slachtoffers, we hadden helden. Maar mijn pa, die kruipt als een angstig kind tijdens onweders op mijn moeders schoot omdat hij bang is dat ook in België de daken dan inzakken, ook al zijn die niet van golfplaten gemaakt. Wanneer ik op zondag thuis ga eten moet het bord leeg voor al die dagen dat er bij pa thuis niets, maar dan ook niets op tafel kwam. Oostende of Tanger.

Mijn pa kwam 44 jaar geleden naar België omdat hij dacht dat zijn kind vrij zou zijn van regimes die dachten dat ze haar plaats in het grote verhaal wel voor haar konden bepalen zonder dat ze daar om vroeg.

Vrijheid.

Heden

Dit is voor al mijn vrienden in de politiek die het niet konden laten op tijd en stond te herhalen dat ik het aan mijn geslacht en achternaam te danken had. Dit is voor iedereen die ooit om die reden op me stemde. Dit is voor alle Marokkanen die me mijden als de pest omdat ze partijpolitiek per definitie verdacht vinden. Voor alle Marokkanen die me afdeden als een landverrader, een collaborateur. Dit is voor alle politici die me feliciteerden met mijn accentloos Nederlands. Dit is voor alle leraren die me bekritiseerden om mijn gebrekkig Nederlands. Dit is voor alle mannen die me een dom wijf en een excuustruus noemden. Dit is voor mezelf, voor de twee jaar, vijf maanden en negentien dagen dat ik daardoor niets meer schreef. Dit is voor alle feministen en cultuurnationalisten die denken dat ze met mij een argument voor een hoofddoekenverbod hebben. Dit is voor iedereen die denkt dit stuk politiek te kunnen recupereren. Dit is voor de docent die het toch wel jammer vond dat ik als allochtoon onderzoek ging doen naar allochtonen. Dit is voor die andere docent die precies het tegenovergestelde dacht. Dit is voor alle big shot Belgisch-Marokkaanse mannen die tijdens de veel te korte zomers in dit trieste, trieste land mijn benen complimenteerden, maar nooit vroegen om mijn mening. Dit is voor alle Vlaamse vrouwen die me vragen hoe dat voelt, met een besneden man. (Niet beter, niet slechter.)

Vraag me te schrijven over alle Marokkanen, maar niet over hem. Tot vanavond. Vraag me niet om te schrijven hoe zijn thuisland zijn herinneringen herbergt, maar over hoe onze herinneringen onze thuislanden zijn.

Mijn thuis is mijn pa die in de woonkamer met zijn zesjarige dochter danst op Babylon By Bus, Graceland en Hada Raykoum. Mijn thuis is mijn grootmoeder die anders naar haar kleindochter keek omdat ze op de wereld werd gezet door een Vlaamse. Mijn thuis is mijn grootvader die in 1973 zijn toekomstige schoonzoon liet natrekken bij de lokale politie omdat hij een Marokkaan was. Mijn thuis is mijn ma die vertelt dat haar vader als krijgsgevangene in Frankrijk op een biechtstoel sliep omdat de kerk vol zat met Senegalezen.

Mijn thuis is mijn pa die soms moeite heeft met vasten en mijn ma die daar in ieder geval nooit rekening mee houdt. Mijn thuis is mijn ma die enkel spek bakt wanneer haar man van huis is. Mijn thuis is mijn pa die zes jaar geleden, op de dag dat zijn moeder in Marokko overleed, samen met zijn dochter ’s nachts op het terras in een dorp nabij Leuven van pure miserie een fles rum soldaat maakte.

Migratie

Zoals genetische ziekten slaan herinneringen soms een generatie over. Je kunt herinneringen kneden, je kunt over ze heen wrijven, je kunt op herinneringen slaan. Geschiedenis herhaalt zich nooit maar soms bakt ze ons nu eenmaal een poets.

Afgelopen zondag kwam ik na een korte nacht ‘s middags bij mijn ouders thuis en riep ik triomfantelijk: ‘ma, pa, ik wil migreren!’

‘Alleen de benen hebt ge van uw moeder’, antwoordde hij sec, ‘ik heb dat altijd al geweten’, en we gingen aan tafel.

Geef mij iets nieuws om voor te vechten. Schrijf mij een nieuw verhaal, pa.

Norah Karrouche is als historica verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, deed onderzoek naar en gaf les over narratieve identiteiten, migratie en culturele globalisering. Ze was tot 2012 actief in de lokale politiek in Leuven.

Dit blog was eerder te lezen op haar website en afgelopen vrijdag ook op de site van De Morgen waar het verscheen onder de titel ‘Ma, pa, zal ik migreren?

0 comments.

Citizenship Carnival: What is Integration?

Posted on December 19th, 2012 by martijn.
Categories: anthropology, Citizenship Carnival, Guest authors, Headline, Multiculti Issues.

Guest Author: Nadia Fadil

When I was asked to prepare something for this speakers’ corner, the suggested idea was to do something on the headscarf. Considering the fact that I work on Islam and that the successive headscarf controversies have been in the news for more than three decades now, it seemed wide enough of a topic that could touch and open a large discussion.

I however declined. And the reason has not only to do with the fact that debating the headscarf was something I dreaded doing, after countless of panel conversations and publications. Debating the headscarf was rather part of the problem. Part of the mechanisms, through which our societies continuously produce and place boundaries between in- and outsiders, those who belong and those who don’t. Debating the headscarf becomes, consequently, not so much a means to understand this practice, but a modality through which a specific sartorial practice is turned into an object of investigation and conversation. It becomes displaced from its everydayness. It becomes, in other words, something that needs to be integrated.

Integration was therefore the word that I preferred to address. A word that informs most of the research we do. Whether it concerns the EU enlargement, the question of social redistribution or the ways in which cultural minorities and majorities relate to one another. Integration, we have learned in our manuals, figures as the key concept around which the social sciences have emerged. As twin brother to the concept ‘society’, that we owe to the 18th century French Physiocrats who influenced Adam Smith in his quest for an ‘invisible hand’, integration turned into one of the main languages through which ‘social problems’ – also an invention of that same period – could be addressed. This concept would also bear a strong imprint on our relationship to the world and to other cultures, in our attempt to understand the impact of processes of globalization upon what we consider as “traditional societies”.

It is, however, not my purpose to offer an elaborate historical and philosophical genealogy here. In the brief context of this conversation, I rather prefer to problematize this concern with integration – to take it as a point of departure in order to understand the different connotations it invokes and imaginaries it touches upon. For more than simply figuring as a neutral analytical category, the term integration is also a highly contested and controversial concept – one that has been challenged and disputed.

In preparing for this small exposé, I therefore did what social scientists most often do when looking for answers: I questioned people around me. Starting with my mom, whom I always consult on important issues, and who answered: “it refers to the integration between the Sociale Voorzieningen Hogeschool Antwerpen (where she works) and the Artesis Hogeschool!”. Now, my mom is a very wise woman, but this was not exactly the kind of answer I needed. So I went to the world of the internet and sent a call through email and facebook – one of the main social arenas of our times. Clearly, the answers that I will be sharing with you have no generalizable pretension. They are rather the reflection of viewpoints that are held amongst those who are often given a leading role in one of our main contemporary political dramas, also known as the multicultural debate.

Integration passes through the stomach

“Integration means eating couscous on Christmas.” (Myriam)
“Integration means making tajine [a Moroccan dish] with French frites”. (Fatima)
“Integration is achieved when you debate over the question whether a ‘chocoladebroodje’ belongs to the family of the ‘koffiekoeken.’” (Jeroen)

Food. A central marker of collectiveness and one of the primary means through which boundaries are established – something that has been central in the study of culture and has chiefly been examined by Mary Douglas. Whether it is the (problematic) myth of thanksgiving in the case of the Americas, or the multiple exotic restaurants we observe in our glocalized cities, food is the means by which the first contact passes, and the means through which a first exchange and encounter occurs.

Two elements are, however, central in the way in which food emerges here as a marker of integration. The first one is that these examples illustrate the emergence of new, hyphenated identities. Modes of being which, culturally, can no longer be restricted to one social or cultural group. Notions of hybridity and ‘cultural mixing’ figure as the often used terms to designate these patterns of transformation that occur within a multicultural context, which announce the end of pure identities and the continuous intermixing of influences, the creation of new realities – new tastes even in this context – such as the tajine with French frites.

But the centrality of food does something else. Food also creates a bond, it becomes a means to establish social ties. ‘Once salt has been shared you are part of each other’s life’, so a Moroccan saying goes. Sharing food is not without consequences. It binds individuals and creates ties of mutual obligation, reciprocity and interdependence. Food as something that obliges, and something that integrates.

Integration as the quest for cohesion

“For me it is: assimilating the social and moral code of the host society (yet without disregarding your own), learning the dominant language and showing civic duty” (Fouad)

“From a technical point of view, integration is the result of a successful communication between systems that are intrinsically different through an interface. A person from Antwerp with someone from Brussels or a Greek (…) Integration is the successful operation thanks to an “enabler” such as a common language, openness to other societies, willingness to collaborate” (Özturk)

Finding the right language, sharing common values, looking for the right interface. Integration as the endpoint of a negotiation process between different actors who hold different viewpoints on the way in which society operates. The absence of a commonality – or an “interface” – emerges here as a hazard, as it fails to produce the necessary basis by which the heterogeneous elements come to find one another. Norms and values, the collective language, appear here as the connecting dots, as the point of reference that brings this heterogeneity together. A perspective and viewpoint which echoes the Durkheimian tradition that has taught us to think of society as an organic body, in which commonly shared values and norms – in this case language – figure as the necessary rallying points to avoid fragmentation.

This concern with a set of norms and values lies at the heart of how policy makers and the various institutional actors understand this concept. In the case of Flanders, this has been the case at least since the late eighties. While the first definitions around integration drew a distinction between the public sphere (which drew on a requirement of assimilation to public norms – understood as laws) and the private sphere (where one’s culture and language could be fostered), the successive years have observed a gradual increase of institutional bodies that take it upon themselves to ‘integrate’ actors also in relationship to their customs and norms. The various Dutch and ‘inburgerings’ courses that have been implemented since 2004 and rendered mandatory for non-EU migrants are one example of this. The conditional attribution of social housing to non-Dutch speakers, provided that they learn to speak the language in a limited time frame, is another one.

“Integration is being part of the whole, being able to take part to society. It’s the contrary of social exclusion, and it is by no means limited to migrants or minorities”. (Leen)

“[integration] is trying to be together in a bigger whole. In this way, we constantly integrate. A baby goes to day care and needs to integrate later to pre-school and then school and university, work… the individual always needs to find the right balance between herself and the others, society. Today we approach integration far too much from a cultural lens, while this is not necessarily the case” (Ginette)

Yet through its restrictive application to the question of cultural and ethnic minorities, or the question of culture – as pointed out here by Leen and Ginette – integration turns into something else. It becomes a modality through which a sense of demarcation comes to be established between those who are part of society and those who fall outside of it. It becomes not only a tool to incorporate outsiders – but it also draws differences between those who are subjected to this requirement and those who are exempted from it. Integration becomes, consequently, a means to create difference, and to maintain difference.

Integration as control

“Integration is something that is spontaneously associated and linked with ethnic minorities and ‘allochthons’, as if each person born from an ethnic minority needs to be subjected to integration – the same questions are rarely posed to white Belgians” (Hasna)

“Integration is a utopia… that was invented to make sure that an us/them persists…” (Samira)

“You are only considered integrated once you accept silently that someone has harmed you, and when you can live with the idea that fighting this injustice equals adopting a position of ‘victim’. In other words: “Sois integré et tais-toi!”” (Saïla)

“It’s an instrument of control, because this concept is used to draw differences between the real autochthons and the allochthons, and that allochthons will never become real autochthons. (…) It’s power because you can change the rules and make sure people never integrate” (Ibtissam)

Exit visions of commonality and exchange. Enter the experience of control, minorisation (to paraphrase the well-known work of Jan Rath) and the continuous demarcation of those who are ‘in’ and those who aren’t. According to this reading, integration is not so much a means to establish a sense of collectivity, but rather the very modality through which exclusion is produced. Between the ‘majority’ and the ‘minority’, between the integrated and the non-integrated, between the us and the them – as pointed out by Samira.

Speaking about integration draws boundaries, for it establishes a bond between a collectivity that is imagined as homogeneous, understood as sharing common affinities and excluding particular social groups from the latter. It is the boundaries – of which the discourse on integration figures as an important component – that creates the difference between groups, not the groups themselves (as has been centrally argued by Frederik Barth). The language of integration assumes a common language, commonly shared norms and values and a sense of belonging. It assumes a coherent Self that becomes opposed to a other. In the context of Flanders the Francophone other and “allochthon” other (that primarily refers to the Turks and Moroccans), figure as the reference point through which a sense of Flemish identity comes to be established. While the linguistic differences apply for the francophone, the latter no longer does in the case of ethnic minorities of the second and third generation. ‘Norms and values’ consequently emerge as distinctive markers to consistently maintain and cultivate a difference. It is in this respect that Ibtissam’s sentence needs to be read: “integration is power because you can change the rules and make sure people never integrate”.

Integration, however, also appears as a disciplining concept. As a threat – “thou shall integrate!” – that deliberates over the extent of your acceptability, incorporability within this society. “Sois integré et tais-toi”, to paraphrase Saila – for whom this concept figures as a category which brands her position into that of a subaltern. A subaltern that cannot speak – as noted by Gayarti Spivak, or only to the extent that she learns the language of the dominant group, incorporates its values and norms. The important question that emerges throughout these different comments, therefore, touches upon the degree in which minorities can maintain or hold languages and imaginaries that are not ‘readable’ to the dominant groups. Languages that invoke the subjection to God in one’s sartorial practice, that prioritize a strong relationship with what we commonsensically call “the country of origin”, that hold a different reading of the colonial history or the North-South relationship, or which hold a different conception of the very word integration.

Integration as myth and fantasy

The Dutch sociologist Willem Schinkel already famously argued that Social sciences should do away with its focus on integration and ban the latter altogether from its vocabulary. In so doing, he is not alone.

“Integration is rubbish” (Yasmina)
“Integration is a word that is looking for a signification” (Maarten)
“Integration is a myth” (Graziela)
“Integration is like the horizon. It is a point you never reach. It’s an illusion” (Stephan)
“He who integrates is lost” – (Adorno via Sarah)

Should we then abandon the word integration altogether? The different critiques articulated here seem to point towards this direction. For the word integration implies a coherence that does not exist, and compels certain segments of our population to a set of norms that are not shared by all. The concern around integration is therefore first, and foremostly, a concern about oneself. And a continuous frustration over the impossibility of reaching that goal – “integration is a horizon”. The “utopia” of integration, to paraphrase Samira, emerges as a promise of stability and coherence, yet one which can never be achieved (for there will always be an ‘other’ lurking to spoil that fantasy). Abandoning this term by embracing the heterogeneity that constitutes society, emerges, therefore as main alternative. A heterogeneity that is not an exception, but the founding principle of ‘society’. This also means thinking of society in a new way, and conceptualizing integration in a radically new manner. Integration not as the quest of coherence, but integration as the capacity to live through and with this new norm – the norm of diversity and the norm of absence of norms.

Or as argued by Touria:

“In an ideal world integration would mean: questioning all norms and values by way of encounter, confrontation and cohabitation”

And Olivia:

“(Ideal) integration is creating something new together. It is 1 + 1 = 11”

Integration is…

Rather than abandoning the term integration altogether, one could therefore suggest to give the latter a new meaning. Integration as the capacity to take pluralism as startingpoint. Integration as the ability to live in a multicultural and pluralistic context, to abandon the assumptions on the existence of ‘autochthons and allochtons’ and as the competence to navigate the different – and often conflicting and contradictory – expectations that inform our societies.
Let me then conclude with the following sentences by Mohamed.
Integration– he explains – is achieved:

“when comments like ‘oh your Dutch is so good’ become a legal offense”
“when there are no double interviews anymore between two women just because they both share an Arabic background”
“when a ‘rights and duties’ language no longer stands for ‘learn Dutch and you will be all right’”
And
“When there will no longer be a discussion on whether the term “allochthon” can be used”


Nadia Fadil is assistant professor at Interculturalism, Migration and Minorities Research Center (IMMRC) of the Catholic University of Leuven, Belgium. She works on questions of secularism, multiculturalism and Islam from a critical and post-structuralist perspective. In 2008 she defended her PhD: ‘
Submitting to God. Submitting to the self. Secular and religious trajectories of second generation Maghrebi in Belgium’; currently being revised for publication.

This is the full, slightly revised, version of a lecture she gave on Monday 17 December 2012, at the Speakers’ Corner.

This article is the first of a series: The Citizenship Carnival. Stay tuned!

1 comment.

Soccer as prism in the Netherlands

Posted on December 7th, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, Multiculti Issues.

Guest Author: Jeffrey Schwerzel

 

How the case of the murdered line ref lays bare divisions in Dutch society

Last weekend, during an amateur soccer game in Almere a line referee, Richard Nieuwenhuizen was thrashed by four or five soccer players from the away team. He was first kicked and punched on the field, but he managed to run away. The soccer players, aged around 15 or 16, followed him and continued to kick and punch him, even when he was lying on the ground. All this happened in a few seconds, and bystanders were unable to stop it in time. The line referee was however able to stand up and tell about his harrowing experience in the clubhouse. But all was not well: later that day he had to be hospitalized. He died a day later, aged 41, father of three.

Richard Nieuwenhuizen – 41 years old – Almere

 

The incident generated an immediate public outcry throughout the country, and even reached international press. All amateur soccer games have been called off in the coming weekend: it is as if a period of collective mourning has been announced. Professional games will start after a minute silence, and players will wear a mourning band. Amsterdam alderman Van der Burg called for a “weekend of contemplation”.

As usual, soccer functions as a prism through which Dutch society attempts to analyze itself: implicitly, an incident on a windy field in Almere is taken to be exemplary for developments in Dutch society as a whole. The incident, and especially the question: “Why?” has started off yet a new round of navel-gazing, blame gaming, and what’s-wrong-with-society-analyzing, with soccer, as object of analysis, functioning as microcosm of the Netherlands.

Radio, tv, newspapers, are all decrying “senseless” violence, reporting about the situation on the soccer fields, public safety, cultures of violence, and general dissatisfaction amongst youth in the Netherlands. The debates featured on radio and tv offer the usual mixture of moralizing and blame gaming, and if we take a look at the nature of the reactions and who says what, we are able to make a pretty good map of social relations across the spectrum of Dutch society.

Underlying the unfolding debate is the issue of the changes in society, and attempts to find meaning in this. An instance of “senseless violence” is taken to be a consequence of changes in society, such as a downfall of the stature of government and other trusted institutions (for which the KNVB is in this instance a metaphor), a roughening of public manners, and immigration.

Initial reactions

First of all, there are those immediately involved in the incident: the soccer clubs. SV Nieuw Sloten, to which the perpetrators belonged, disbanded the team, promised cooperation with the police, and issued a press statement denouncing the incident. Almere Buitenboys, the club to which the line ref belonged, lashed out at the national soccer association, the KNVB. It became clear that the Nieuw Sloten team had already received a formal warning from the KNVB for various acts of bad behavior. There is the feeling that perhaps this incident might have been prevented, if the KNVB had been more strict.

The Volkskrant further reported that Almere Buitenboys was also stung by the fact that they were unable to reach the KNVB on a Sunday, and that apparently, the KNVB’s initial reaction was inappropriate (“why are you calling at such a late hour?”). The KNVB comes out looking like its focus is on professional soccer, and does not care for the “little man,” the ordinary citizen who volunteers as a line ref. Others also commented on this. KNVB however has admitted, on the national news, it reacted too late, and has announced, of course, an inquiry. However, the KNVB also stated that violence on the soccer fields is a societal problem: “we are all responsible for what happens on the field.”

The government does not have much to say on the amateur soccer fields: although the government plays a crucial role in maintaining public order when it comes to professional soccer games, this is not so for the thousands of amateur games played every weekend. However, politicians –naturally- felt it necessary to mingle in this national debate. Among whom, the minister for sport, Edith Schippers, and a series of parliamentarians expressed shock and horror. City aldermen from Almere and Amsterdam, home towns of both teams, have made public statements, although it is unclear what official role they have in this. Alderman Eric van der Burg from Amsterdam stated in a radio interview that the B1 team from SV Nieuw Sloten the team had misbehaved before. Rene Peters, alderman in Almere, stated that Almere would provide, if necessary, psychological help for victims, even though the organisation which provides that help (slachtofferhulp) is independent from government authorities.

The press has thus far been able to restrain itself, and largely limited its role to reporting what happened. Only the Telegraaf has mentioned that, apparently, the perpetrators are of Moroccan origin. In what way the ethnic origins of these boys would be relevant to the case, the Telegraaf does not attempt to make clear.

The Question Why?

After initial expressions of shock and horror, the process of making sense of it all started off with comments on large-scale societal developments. Commentators argue that, as society has become more violent and harsh, so has soccer. It is simply a consequence of the gradual loss of manners and the breakdown of decency.

Other commentators have reflected on the role of parents in the sidelines in whipping up emotions of young soccer players. Although there is already an established protocol for overly fanatic parents –they are asked to cool down or else leave the field- this apparently is not enough. Frank de Boer, well-known soccer player and now head coach of Ajax, asked the question: “Whatever happened to the upbringing” of these kids“?

Others have pointed out the fact that the perpetrators are of Moroccan origin. Geert Wilders, the right-wing polician, pointed this out in some of his tweets. Naturally others have disputed this, most notably among whom is Achmed Baadoud, left-wing alderman in the part of Amsterdam from which the Nieuw Sloten team originated. Mr. Baadoud laid blame with the parents, who are giving a bad example off and on the field.

The social media, Twitter foremost among them, have exploded. On Twitter, the hashtag #grensrechter (line ref) has innumerable tweets. Peter R. de Vries, a nationally-known crime reporter, always dependable if you want a contrarian opinion, published a number of tweets in which he derided line refs for being shockingly partial and limitlessly unsportsmanlike (“stuitend partijdig en grenzeloos onsportief”). His tweets have provoked fierce reactions.

Tweets crime reporter Peter R. de Vries

 

We can expect to see, in the coming days, deeper reflections on the question “why” in op-eds and “in-depth” reports on tv and radio. The search for causes is likely to consist of moralizing and soul searching along well-established political and social lines. Some will emphasize collective guilt “Dutch society is becoming harsher”), others will blame a specific group (“it’s immigrants wot done it”), and so on, along established lines.

None of this is likely to change anything in a concrete or tangible manner. The public outcry and the search for “why” can best be interpreted as a search for meaning in “senseless violence” and a coming to terms with a complex mix of emotions mixing guilt, helplessness, and nostalgia for a time past when things were better. In this search for meaning, we see established lines of battle being drawn, with predictable statements and predictable reactions. In the confused Netherlands, the case of the murdered line ref only serves to confirm and perhaps sharpen the lines along which our fragmented society has divided itself.

Jeffrey Schwerzel studied anthropology at VU University Amsterdam. He was conscripted into the Dutch army and went to Bosnia. He joined the reserves and served in Afghanistan for 3 tours and works as a researcher.

0 comments.

Islamitische internaten in Nederland

Posted on December 6th, 2012 by martijn.
Categories: Activism, anthropology, Guest authors, Islam in the Netherlands, Public Islam.

Guest Author: Mehmet Sahin

Binnen de Turkse samenleving is het internaat een algemeen geaccepteerde instelling waar schoolgaande kinderen en studenten wonen. De eerste internaten werden door de Turkse overheid in de jaren vijftig opgericht om voor studerende jongeren van het platteland een geschikte slaapplaats in de stad te creëren. Bovendien wilde de Turkse overheid op deze manier indirect de modernisering van het platteland bevorderen. In diezelfde periode waren er ook al islamitische internaten waarbij de kinderen alleen maar Koranlessen kregen van de geestelijken, om later imam te worden. Deze islamitische internaten waren niet zo geïnteresseerd in het onderwijs dat door de Turkse overheid werd aangeboden, omdat dat immers gekarakteriseerd werd door een behoorlijke seculiere benadering.

Süleymanci- en de Nurcu bewegingen

Vanaf de jaren zestig hebben twee Islamitische stromingen in Turkije, namelijk de Süleymanci- en de Nurcu bewegingen (waarbij die laatste de toenmalige benaming was van de huidige Gülenbeweging), het curriculum in hun internaten veranderd, met een specifiek doel voor ogen. Aan de ene kant wilden deze twee bewegingen het islamitische onderwijs niet loslaten, maar aan de andere kant wilden ze het seculiere onderwijs promoten onder hun aanhang. In de jaren zeventig opende de Süleymanc?-beweging de eerste internaten met een gecombineerd programma van seculier en islamitisch onderwijs in Turkije. De leerlingen gingen overdag naar de seculiere school van de overheid. Na schooltijd echter kwamen deze leerlingen naar het internaat, om hun huiswerk te maken en zich te verdiepen in de islamitische leer. De leerlingen in deze internaten werden begeleid door de jonge sympathisanten van deze beweging die studeerden aan de universiteiten. Vanaf begin jaren tachtig begon de Gülenbeweging massaal zulke internaten te openen in Turkije waar kinderen, naast hun school, intensieve huiswerkbegeleiding en islamitische lessen kregen. Deze islamitische internaten bloeiden vooral omdat de islamitisch georiënteerde ouders wilden dat hun kinderen volwaardig zouden deelnemen aan de maatschappij, met behoud van hun geloof.

Vanaf de jaren negentig hebben de Turkse Süleymanci- en Gülen-bewegingen in Nederland verschillende internaten geopend voor de kinderen van de Turkse migranten. In de jaren tachtig stuurden veel Turkse ouders hun kinderen naar de internaten van deze bewegingen in Turkije, om hen te beschermen tegen de schadelijke effecten van de Westerse cultuur in Nederland. De opening van zulke internaten in Nederland vanaf de jaren negentig was een grote opluchting voor veel Turkse ouders. Ze hoefden hun kinderen nu niet meer naar Turkije te sturen. Daar, in Turkije, hadden veel van deze jonge kinderen het erg moeilijk omdat ze hun ouders erg misten. Daarnaast hadden deze kinderen grote aanpassingsproblemen wanneer ze terugkeerden naar Nederland. Hun diploma werd bovendien niet als gelijkwaardig aan het Nederlandse diploma erkend. Door hun lange verblijf in Turkije hadden daarnaast vele van deze jongeren de Nederlandse taal vergeten.

Soorten internaten

De Turkse studenten die nu verbonden zijn met deze bewegingen, wonen ook in de Nederlandse internaten. Daar helpen zij de jongeren met hun huiswerk. Er zijn ook studenten met een theologiestudie uit Turkije die intensief les geven over de islam aan deze jongeren en meisjes in deze internaten. Er zijn twee soorten internaten. De meisjes- en jongensinternaten hanteren een strikte scheiding van de seksen. Een belangrijk effect van het verblijf in deze internaten is dat de leerlingen meestal succesvol hun school afmaken door het strakke huiswerkbegeleidingprogramma. De student-begeleiders in deze internaten houden ook contact met de school van deze leerlingen en voeren dagelijkse gesprekken met de leerlingen over de school resultaten. Daarnaast vormt de geestelijke vorming een belangrijk aandachtspunt voor deze begeleiders. Met name in de weekenden hebben de leerlingen meer tijd om zich te verdiepen in de islamitische kennis en verder hebben ze meer tijd voor de sociale en sportactiviteiten. De ouders die hun kinderen missen mogen op bezoek komen wanneer ze willen. De kinderen mogen tijdens hun zomer- en andere schoolvakanties naar hun ouders gaan.

Ophef

Recent is er enige ophef over deze internaten ontstaan. Daarover is in het kort het volgende te zeggen: De verschillende journalisten in Nederland van de landelijke kranten zoals de Volkskrant, NRC en de Trouw hebben zeer kritische vraagtekens gezet bij het sociaalpedagogische klimaat in deze internaten. Aan de ene kant is het goede dat deze internaten aandacht krijgen van de pers, maar helaas deze internaten worden structureel in een negatieve context behandeld door de Nederlandse journalisten. Het zou erg functioneel en waardevol zijn dat de positieve effecten van deze internaten ook aandacht zouden krijgen. Het positieve effect van deze internaten aan de educatie van de kinderen krijgt geen enkele aandacht in de pers waardoor een foutief beeld ontstaat over deze internaten.

Mehmet Sahin is verbonden aan de afdeling Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit Amsterdam als NISIS PhD kanidaat. Zijn onderzoeksproject richt zich op de Gülen-beweging: The Golden Generation: Islam, Inspiration, Ethical techniques of binding within the Gülen Movement.

1 comment.

Gaza en een “Zuil van Verdediging”

Posted on November 21st, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, Society & Politics in the Middle East.

Guest Author: Annemarie van Geel
Vanuit Tel Aviv, Jeruzalem, en Amman

“Rennen, rénnen, nú!” schreeuw ik naar mijn (Nederlandse) vriendin met wie ik op het strand lig in Tel Aviv (vrijdag 16 november). Twintig seconden geleden is het luchtalarm afgegaan. Ik was nét naar het toiletblok achter ons gelopen. Het hele strand rent weg van de open plek om te schuilen. Ik ren precies de andere kant op, terug naar de kustlijn, waar mijn vriendin is die nog nooit in Israël of elders in het Midden-Oosten is geweest. Ze zit nog op het strandbedje. Nog iets meer dan een minuut hebben we: als het luchtalarm afgaat heb je in Tel Aviv 90 seconden om te schuilen tegen de raket die eraan komt. In het dichterbij de Gazastrook gelegen Sederot heb je slechts 15 seconden om dekking te zoeken. Waar de raket zal landen, God mag het weten. “Rennen, rénnen, nú!” We staan nog maar net op een relatief veilige plek – ik draai me om – of ik zie de raket in de Middellandse Zee landen. Onze andere Nederlandse vriendin, die iets verderop richting het noorden van Tel Aviv woont en thuis is, zal de knal van de inslag ook horen. Dan is het voorbij. Nog nooit hebben 90 seconden zo lang geduurd.

Business as usual

Het is de tweede keer sinds de Golfoorlog dat het luchtalarm afgaat in Tel Aviv. De eerste keer was de dag ervoor. Het is moeilijk in te schatten vanwege de horizon, maar deze raket kan niet verder dan een kilometer van de kust af in de zee zijn beland, ter hoogte van het centrum van de stad. Maar iedereen, behalve onze Russische buurman die het allemaal teveel wordt, keert terug naar de strandbedjes. In no-time is het weer “business as usual”. Kinderen spelen weer in de branding. Maar de zeilbootjes die een paar minuten geleden nog ronddobberden in het water zijn vervangen door boten van het Israëlische leger die op zoek zijn naar de raket die op de zeebodem ligt.

Die avond zendt een Palestijns televisiestation in de Gazastrook beelden uit van rookwolken die opstijgen boven een stad die Tel Aviv moet voorstellen. Met de Hebreeuwse ondertiteling doet men vóórkomen alsof de beelden zijn overgenomen van Israëlische televisie. Klein detail: de Hebreeuwse ondertiteling klopt niet. Het zorgt voor gegniffel onder Israëli’s. En aan de Egyptisch-Gazaanse grens werd een kleine groep patrouillerende Egyptische militairen per ongeluk bijna geraakt door een raket van Hamas die verkeerd gericht was. Men deed een persbericht uitgaan: of Hamas voortaan wat beter kon richten.

De avond vóór deze raket in zee belandde had de Knesset, het Israëlische parlement, het leger toestemming gegeven maximaal 30.000 reservisten te mobiliseren. Dat aantal is nu opgelopen tot maximaal 75.000. De Israëlische Minister President Benjamin Netanyahu heeft inmiddels verschillende malen gedreigd het offensief “Pillar of Defence” (“Zuil van Verdediging”) uit te breiden. De Israëlische verloofde van mijn Nederlandse vriendin verwacht dat hij niet opgeroepen zal worden, maar als hij een voicemail heeft die hij niet kan afluisteren wordt hij toch wat onrustig. Voor hem blijkt het uiteindelijk loos alarm te zijn, maar voor andere reservisten dus niet. Velen van hen wachten, tot nader order, bij het grensgebied tussen Israël en Gaza.

Politieke koorts

Zowel Israëli’s als Palestijnen lijken niet alleen slachtoffer van raketten en militaire operaties, maar ook van de verkiezingskoorts waarvan velen zeggen dat die heeft geleid tot Netanyahu’s beslissing om nu in te grijpen. Vóór 22 januari 2013, de datum van de volgende Israëlische verkiezingen, zou hij nog even zijn spierballen als leider willen laten zien. Het is niet de eerste keer dat dit gebeurt in aanloop naar verkiezingen in Israël. Hamas, op zijn beurt, wil graag laten zien dat nu de wereld zich meer richt op Syrië dan op het Israëlisch-Palestijns conflict, de organisatie er nog steeds toe doet.

De beschuldigende Israëlische vinger die nu wijst naar Iran wat betreft de herkomst van de raketten van Hamas maakt het voor Obama en zijn regering mogelijkerwijs ingewikkelder om de nieuwe benaderingswijze die het aangaande Iran voor ogen had in de praktijk te brengen. Of de raketten van Hamas en de Islamitische Jihad daadwerkelijk uit Iran komen, gesmokkeld via Sudan, Egypte, en de Sinaï woestijn, door de tunnels tussen Egypte en Gaza, is nog steeds onbekend. Ook Libië komt hierbij in het vizier: waarschijnlijk zijn er ten tijde van de revoluties in Libië en Egypte Libische wapens in Egypte beland, en via Egypte bij Hamas en de Islamitische Jihad belandt. Het zijn onbevestigde theorieën. Maar feit is dat het Syrische conflict van de voorpagina’s is verdwenen, hetgeen Bashar al Assad in ieder geval tijdelijk meer ademruimte geeft. En dat is iets wat de Iraniërs, die Assad liever zien blijven dan gaan, verwelkomen.

Een dag na de raketinslag in zee spreek ik in Jeruzalem met Yassin, een Palestijnse vriend uit mijn Ramallah-tijd. Hij woont in Jeruzalem en ook daar ging het luchtalarm af. Hoe hij het heeft ervaren? “Ik voelde me niet zo lekker dus ik was een dutje aan het doen. Het luchtalarm ging af, ik hoorde het, draaide me om, en ging weer verder slapen. Israëli’s, die zijn bang, die rennen het strand af. Maar wij Palestijnen zijn wel wat meer gewend. De kans dat zo’n raket je raakt is veel kleiner dan dat je de loterij wint.” Maar ook onder Palestijnen zijn de raketten, en natuurlijk ook de Israëlische militaire operatie “Zuil van Verdediging” het gesprek van de dag. Wat zal Gaza nu weer over zich heen krijgen? En Israël? De Gaza-oorlog van 2007-2008 zit velen, zowel aan Israëlische als aan Palestijnse zijde, nog vers in het geheugen. Yassin zegt: “Obama steunt een eventueel militair ingrijpen van Israël tegen Iran niet. Vanwege de herverkiezing van Obama kreeg Netanyahu dus niet de oorlog tegen Iran die hij wilde. Dan maar de Gazastrook, zal hij wel hebben gedacht. Dat steunen de Amerikanen wel.”

Ahmed Jabari

De aanleiding voor de raketten op Tel Aviv en Jeruzalem was de liquidatie van Ahmed Jabari, de onderbevelhebber van de militaire tak van Hamas in de Gazastrook. Dit gebeurde op woensdag 14 november, twee dagen voordat wij het strand af moesten rennen voor de Gazaanse raket. Ahmed Jabari was verantwoordelijk voor de ontvoering (2006) én het in leven houden van de Israëlische korporaal Gilad Shalit. Vanwege dat laatste was Shalit jarenlang de verzekeringspolis van Jabari. Jabari wist dat zolang hij Shalit had, hij beschermd was tegen een liquidatie. Na de vrijlating van Shalit, nu een jaar geleden, waren de Israëli’s dan ook een stuk vrijer om Jabari te doden.

De Israëliër Gershon Baskin, die bij de onderhandelingen over de vrijlating van de door Hamas gevangengenomen Israëlische soldaat Gilad Shalit betrokken was, schreef in een opiniestuk in de Israëlische krant Haaretz dat Jabari daarnaast een belangrijke rol speelde bij de onderhandelingen tussen Israël en Hamas voor een permanente wapenstilstand. En dat Jabari slechts enkele uren nadat hem een conceptplan voor een permanente wapenstilstand tussen Hamas en Israël onder ogen was gekomen werd geliquideerd. Het moge duidelijk zijn dat die permanente wapenstilstand voorlopig van de baan is. Wellicht kan Egypte nog een staakt-het-vuren onderhandelen, waar het land momenteel druk mee bezig is. Maar deze liquidatie en de militaire acties van de afgelopen week hebben de positie van Egypte aanzienlijk gecompromitteerd. Het Egyptische volk eist van Mohammed Morsi, haar eerste verkozen president sinds de revolutie, steun aan de Palestijnen.

In Amman vertelt een vriendin die daar voor UNRWA werkt dat haar collega’s in de Gazastrook de woensdag van de liquidatie van Ahmed Jabari vrijwel allemaal de Strook verlaten hadden, wegens het lange weekend dat op donderdag zou beginnen. De Israëlische soldaat bij het checkpoint richting Israël vroeg de laatste internationale medewerker van UNRWA die de Gazastrook verliet die dag: “Ben jij de laatste?” De UNRWA medewerker antwoordde bevestigend. Niet lang daarna werd de aanval op Jabari uitgevoerd.

Onderhandelingen, retoriek en verbondenheid

Intussen wordt in Caïro dus druk onderhandeld tussen Hamas en Israël voor een staakt-het-vuren. De persconferentie van Khaled Meshaal, de politiek leider van Hamas, bekijk ik live op Al Jazeera in een winkeltje in Amman. Ik ben er binnengelopen om de weg te vragen, maar de televisie staat aan op Meshaal’s toespraak dus ik vraag de winkeleigenaar, Fouad, wat het nieuws is uit Gaza. “Kijk maar mee, dan hoor je het zelf. Wil je koffie? Thee? Cola?” Al koffiedrinkend kijken we de persconferentie. “Ben je zelf ook Palestijns, Fouad?” vraag ik hem. Zestig tot zeventig procent van de Jordaanse bevolking komt oorspronkelijk uit wat nu Israël is. Fouad zegt: “Ik ben geboren in Jaffa, en door mijn ouders in 1948 op de arm meegenomen naar Jordanië, vluchtend voor de oorlog tussen Israël en de Palestijnen. Ik ben nooit meer terug geweest. Maar we trekken ons het lot van Gaza zeer aan.”

Ik merk op dat de demonstraties die in Amman hebben plaatsgevonden niet alleen gericht waren tegen de koning maar ook tegen Israël’s acties in de Gazastrook. Beiden zijn zeer zeldzaam in Jordanië. “Hirak [een verzameling van Jordaanse protestgroepen] was goed tot voor kort. Ze hebben legitieme eisen” meent Fouad. “Onze regering zegt tegen ons dat we democratie hebben, en rechten. Maar in plaats daarvan hebben we corruptie en een slechte economische situatie. Maar nu zijn er teveel problemen in Gaza, dus we zouden ons daarop moeten richten in plaats van op onszelf.”

Intussen zegt Khaled Meshaal in zijn toespraak: “Wij zien wat de Arabische Lente heeft gedaan en voelen ons daarmee gesterkt in ons verzet. We vragen het nieuwe Egypte om leiderschap in deze en hopen op een rechtvaardige oplossing.” Fouad verzucht: “Dat zijn gewichtige woorden…” Khaled Meshaal gaat onverstoorbaar verder: “We hebben één nationaal programma nodig. Gaza staat niet op zichzelf. Het is verbonden met de West Bank. We zijn verbonden met elkaar.” Fouad knikt in overeenstemming en zegt: “Dat zijn ware woorden.” Maar in de praktijk liggen Fatah (op de Westoever) en Hamas (in Gaza) al jaren in de clinch met elkaar, wat de huidige situatie enkel ingewikkelder maakt. Ter illustratie is er al een stoet aan Arabische hoogwaardigheidsbekleders in de Gazastrook geweest sinds de liquidatie van Jabari afgelopen woensdag, maar blijft Mahmoud Abbas, de aan Fatah gelieerde president van de Palestijnse Autoriteit, in Ramallah in plaats van dat hij op bezoek gaat bij zijn “broeders” van Hamas in Gaza. Inmiddels heeft hij wel gezegd dat hij de intentie heeft naar Gaza te gaan,om “vastberadenheid en verzet” te tonen.

Die Arabische hoogwaardigheidsbekleders leken eerst te fungeren als een soort van menselijk schild. Toen Qandil, de Egyptische premier, als eerste in Gaza kwam zei Israël op dat moment niets te doen. Inmiddels gaan de bestokingen vanuit beide kanten gewoon door, Arabische president in Gaza of niet. Egypte probeert uit alle macht een staakt-het-vuren te onderhandelen tussen Hamas en Israël. Ook vanuit de Westerse wereld is een diplomatieke “flurry” ontstaan. Tony Blair, de speciaal gezant van het Midden-Oosten Kwartet (VN, Amerika, EU, Rusland), sprak met de Israëlische president Peres in Jeruzalem. Maar waar de Amerikaanse president Obama zei: “Israël heeft het volledige recht zichzelf te verdedigen en haar burgers te beschermen”, benadrukte William Hague, de Britse minister van Buitenlandse Zaken, dat Israël “internationale steun en sympathie” zou verliezen als het een grondoffensief zou uitvoeren in de Gazastrook. Frankrijk en Qatar hebben al een concreet voorstel voor een staakt-het-vuren gedaan, maar dat werd onmiddellijk verworpen door Netanyahu omdat hij, zoals hij zei: “Egypte’s pogingen niet wil ondermijnen”.

Voor Morsi, de eerste écht verkozen president van het “nieuwe Egypte” van na de Arabische Lente, is dit de eerste échte diplomatieke test. De afgelopen maanden heeft Morsi een slim diplomatiek spel gespeeld met betrekking tot Iran, Amerika, en Turkije. Israël wil al enige tijd dat hij “kleur bekent” wat betreft zijn positie aangaande Israël en het Arabisch-Israëlisch conflict. Op het Tahrir-plein in Cairo, waar tijdens de revolutie veel demonstraties plaatsvonden tegen Mubarak, wordt nu gedemonstreerd als steunbetuiging voor de Palestijnen. Het is dus duidelijk waar het Egyptische volk staat. Maar Morsi weet dat een rustig Gaza, dat grenst aan Egypte, ook in zijn belang is. Want zonder stabiliteit geen broodnodige economische groei in Egypte. En ook Israël hecht aan stabiliteit. Bij de noordelijke grens zijn shells uit Syrië in de Golan beland. Ook wordt er vanuit Syrië geschoten richting Israël. Israël’s acties in de Gazastrook kunnen dan óók gezien worden als een signaal of waarschuwing richting Syrië.

Luchtalarm

Intussen gaat in Oost-Jeruzalem wederom het luchtalarm af. In het wedstrijdje “decibels oproep tot gebed” versus “decibels luchtalarm” wint de muezzin (oproeper tot gebed). Het duurt dan ook even voor ik überhaupt doorheb dat er weer luchtalarm is. Toch maar even schuilen, bij de muur van een kerk, tussen mij en het zuiden waar de raketten vandaan komen. Ik hoor ze voorbij vliegen. Beide raketten landen bij Gush Etzion, een cluster van Israëlische nederzettingen. Samer vertelt me even later dat hij nét op weg was naar het postkantoor. Om voor sluitingstijd nog een pakketje naar Duitsland te kunnen sturen, negeert hij het luchtalarm. Hij is niet de enige: in de Oude Stad ben ik en enkele toeristen de enigen die bij de kerk staan te wachten op wat er gaat gebeuren. Er is geen Palestijn die ophoudt met waar hij of zij mee bezig is.

Maar hoewel zij de rust zelve zijn is het een feit dat elke Gazaanse raket, of deze nu onderschept wordt door het Israëlische luchtafweergeschutsysteem Iron Dome of niet, en elke Israëlisch actie in de Gazastrook, de kans op escalatie van deze situatie vergroot. Om over het vredesproces nog maar niet te spreken. Maar wat de Israëli’s, Palestijnen, Jordaniërs, én internationalen die ik de afgelopen tijd heb gesproken in ieder geval met elkaar gemeen hebben is de wens om een staakt-het-vuren. En wel snel, alstublieft.

Annemarie van Geel (1981) ontving haar Masterdiploma in Internationale Betrekkingen met het Midden-Oosten als specialisatie van de Universiteit van Cambridge in 2003. Ze heeft gewoond in Egypte, de Westelijke Jordaanoever, Syrië en Jemen en reisde uitgebreid door de regio. Ze heeft gewerkt bij Instituut Clingendael, het voormalig ISIM (International Institute for the Study of Islam in the Modern World) en de Midden-Oosten afdeling van Amnesty International Nederland. Sinds 2011 begon is ze als promovendus verbonden aan de afdeling Islam en Arabisch van de Radboud Universiteit te Nijmegen waar ze onderzoek doet naar gender segregatie in Saoedi-Arabië en Koeweit. Annemarie van Geel heeft haar eigen website Faraasha.nl, waar dit stuk eerder is verschenen.

1 comment.

Gaza en een "Zuil van Verdediging"

Posted on November 21st, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, Society & Politics in the Middle East.

Guest Author: Annemarie van Geel
Vanuit Tel Aviv, Jeruzalem, en Amman

“Rennen, rénnen, nú!” schreeuw ik naar mijn (Nederlandse) vriendin met wie ik op het strand lig in Tel Aviv (vrijdag 16 november). Twintig seconden geleden is het luchtalarm afgegaan. Ik was nét naar het toiletblok achter ons gelopen. Het hele strand rent weg van de open plek om te schuilen. Ik ren precies de andere kant op, terug naar de kustlijn, waar mijn vriendin is die nog nooit in Israël of elders in het Midden-Oosten is geweest. Ze zit nog op het strandbedje. Nog iets meer dan een minuut hebben we: als het luchtalarm afgaat heb je in Tel Aviv 90 seconden om te schuilen tegen de raket die eraan komt. In het dichterbij de Gazastrook gelegen Sederot heb je slechts 15 seconden om dekking te zoeken. Waar de raket zal landen, God mag het weten. “Rennen, rénnen, nú!” We staan nog maar net op een relatief veilige plek – ik draai me om – of ik zie de raket in de Middellandse Zee landen. Onze andere Nederlandse vriendin, die iets verderop richting het noorden van Tel Aviv woont en thuis is, zal de knal van de inslag ook horen. Dan is het voorbij. Nog nooit hebben 90 seconden zo lang geduurd.

Business as usual

Het is de tweede keer sinds de Golfoorlog dat het luchtalarm afgaat in Tel Aviv. De eerste keer was de dag ervoor. Het is moeilijk in te schatten vanwege de horizon, maar deze raket kan niet verder dan een kilometer van de kust af in de zee zijn beland, ter hoogte van het centrum van de stad. Maar iedereen, behalve onze Russische buurman die het allemaal teveel wordt, keert terug naar de strandbedjes. In no-time is het weer “business as usual”. Kinderen spelen weer in de branding. Maar de zeilbootjes die een paar minuten geleden nog ronddobberden in het water zijn vervangen door boten van het Israëlische leger die op zoek zijn naar de raket die op de zeebodem ligt.

Die avond zendt een Palestijns televisiestation in de Gazastrook beelden uit van rookwolken die opstijgen boven een stad die Tel Aviv moet voorstellen. Met de Hebreeuwse ondertiteling doet men vóórkomen alsof de beelden zijn overgenomen van Israëlische televisie. Klein detail: de Hebreeuwse ondertiteling klopt niet. Het zorgt voor gegniffel onder Israëli’s. En aan de Egyptisch-Gazaanse grens werd een kleine groep patrouillerende Egyptische militairen per ongeluk bijna geraakt door een raket van Hamas die verkeerd gericht was. Men deed een persbericht uitgaan: of Hamas voortaan wat beter kon richten.

De avond vóór deze raket in zee belandde had de Knesset, het Israëlische parlement, het leger toestemming gegeven maximaal 30.000 reservisten te mobiliseren. Dat aantal is nu opgelopen tot maximaal 75.000. De Israëlische Minister President Benjamin Netanyahu heeft inmiddels verschillende malen gedreigd het offensief “Pillar of Defence” (“Zuil van Verdediging”) uit te breiden. De Israëlische verloofde van mijn Nederlandse vriendin verwacht dat hij niet opgeroepen zal worden, maar als hij een voicemail heeft die hij niet kan afluisteren wordt hij toch wat onrustig. Voor hem blijkt het uiteindelijk loos alarm te zijn, maar voor andere reservisten dus niet. Velen van hen wachten, tot nader order, bij het grensgebied tussen Israël en Gaza.

Politieke koorts

Zowel Israëli’s als Palestijnen lijken niet alleen slachtoffer van raketten en militaire operaties, maar ook van de verkiezingskoorts waarvan velen zeggen dat die heeft geleid tot Netanyahu’s beslissing om nu in te grijpen. Vóór 22 januari 2013, de datum van de volgende Israëlische verkiezingen, zou hij nog even zijn spierballen als leider willen laten zien. Het is niet de eerste keer dat dit gebeurt in aanloop naar verkiezingen in Israël. Hamas, op zijn beurt, wil graag laten zien dat nu de wereld zich meer richt op Syrië dan op het Israëlisch-Palestijns conflict, de organisatie er nog steeds toe doet.

De beschuldigende Israëlische vinger die nu wijst naar Iran wat betreft de herkomst van de raketten van Hamas maakt het voor Obama en zijn regering mogelijkerwijs ingewikkelder om de nieuwe benaderingswijze die het aangaande Iran voor ogen had in de praktijk te brengen. Of de raketten van Hamas en de Islamitische Jihad daadwerkelijk uit Iran komen, gesmokkeld via Sudan, Egypte, en de Sinaï woestijn, door de tunnels tussen Egypte en Gaza, is nog steeds onbekend. Ook Libië komt hierbij in het vizier: waarschijnlijk zijn er ten tijde van de revoluties in Libië en Egypte Libische wapens in Egypte beland, en via Egypte bij Hamas en de Islamitische Jihad belandt. Het zijn onbevestigde theorieën. Maar feit is dat het Syrische conflict van de voorpagina’s is verdwenen, hetgeen Bashar al Assad in ieder geval tijdelijk meer ademruimte geeft. En dat is iets wat de Iraniërs, die Assad liever zien blijven dan gaan, verwelkomen.

Een dag na de raketinslag in zee spreek ik in Jeruzalem met Yassin, een Palestijnse vriend uit mijn Ramallah-tijd. Hij woont in Jeruzalem en ook daar ging het luchtalarm af. Hoe hij het heeft ervaren? “Ik voelde me niet zo lekker dus ik was een dutje aan het doen. Het luchtalarm ging af, ik hoorde het, draaide me om, en ging weer verder slapen. Israëli’s, die zijn bang, die rennen het strand af. Maar wij Palestijnen zijn wel wat meer gewend. De kans dat zo’n raket je raakt is veel kleiner dan dat je de loterij wint.” Maar ook onder Palestijnen zijn de raketten, en natuurlijk ook de Israëlische militaire operatie “Zuil van Verdediging” het gesprek van de dag. Wat zal Gaza nu weer over zich heen krijgen? En Israël? De Gaza-oorlog van 2007-2008 zit velen, zowel aan Israëlische als aan Palestijnse zijde, nog vers in het geheugen. Yassin zegt: “Obama steunt een eventueel militair ingrijpen van Israël tegen Iran niet. Vanwege de herverkiezing van Obama kreeg Netanyahu dus niet de oorlog tegen Iran die hij wilde. Dan maar de Gazastrook, zal hij wel hebben gedacht. Dat steunen de Amerikanen wel.”

Ahmed Jabari

De aanleiding voor de raketten op Tel Aviv en Jeruzalem was de liquidatie van Ahmed Jabari, de onderbevelhebber van de militaire tak van Hamas in de Gazastrook. Dit gebeurde op woensdag 14 november, twee dagen voordat wij het strand af moesten rennen voor de Gazaanse raket. Ahmed Jabari was verantwoordelijk voor de ontvoering (2006) én het in leven houden van de Israëlische korporaal Gilad Shalit. Vanwege dat laatste was Shalit jarenlang de verzekeringspolis van Jabari. Jabari wist dat zolang hij Shalit had, hij beschermd was tegen een liquidatie. Na de vrijlating van Shalit, nu een jaar geleden, waren de Israëli’s dan ook een stuk vrijer om Jabari te doden.

De Israëliër Gershon Baskin, die bij de onderhandelingen over de vrijlating van de door Hamas gevangengenomen Israëlische soldaat Gilad Shalit betrokken was, schreef in een opiniestuk in de Israëlische krant Haaretz dat Jabari daarnaast een belangrijke rol speelde bij de onderhandelingen tussen Israël en Hamas voor een permanente wapenstilstand. En dat Jabari slechts enkele uren nadat hem een conceptplan voor een permanente wapenstilstand tussen Hamas en Israël onder ogen was gekomen werd geliquideerd. Het moge duidelijk zijn dat die permanente wapenstilstand voorlopig van de baan is. Wellicht kan Egypte nog een staakt-het-vuren onderhandelen, waar het land momenteel druk mee bezig is. Maar deze liquidatie en de militaire acties van de afgelopen week hebben de positie van Egypte aanzienlijk gecompromitteerd. Het Egyptische volk eist van Mohammed Morsi, haar eerste verkozen president sinds de revolutie, steun aan de Palestijnen.

In Amman vertelt een vriendin die daar voor UNRWA werkt dat haar collega’s in de Gazastrook de woensdag van de liquidatie van Ahmed Jabari vrijwel allemaal de Strook verlaten hadden, wegens het lange weekend dat op donderdag zou beginnen. De Israëlische soldaat bij het checkpoint richting Israël vroeg de laatste internationale medewerker van UNRWA die de Gazastrook verliet die dag: “Ben jij de laatste?” De UNRWA medewerker antwoordde bevestigend. Niet lang daarna werd de aanval op Jabari uitgevoerd.

Onderhandelingen, retoriek en verbondenheid

Intussen wordt in Caïro dus druk onderhandeld tussen Hamas en Israël voor een staakt-het-vuren. De persconferentie van Khaled Meshaal, de politiek leider van Hamas, bekijk ik live op Al Jazeera in een winkeltje in Amman. Ik ben er binnengelopen om de weg te vragen, maar de televisie staat aan op Meshaal’s toespraak dus ik vraag de winkeleigenaar, Fouad, wat het nieuws is uit Gaza. “Kijk maar mee, dan hoor je het zelf. Wil je koffie? Thee? Cola?” Al koffiedrinkend kijken we de persconferentie. “Ben je zelf ook Palestijns, Fouad?” vraag ik hem. Zestig tot zeventig procent van de Jordaanse bevolking komt oorspronkelijk uit wat nu Israël is. Fouad zegt: “Ik ben geboren in Jaffa, en door mijn ouders in 1948 op de arm meegenomen naar Jordanië, vluchtend voor de oorlog tussen Israël en de Palestijnen. Ik ben nooit meer terug geweest. Maar we trekken ons het lot van Gaza zeer aan.”

Ik merk op dat de demonstraties die in Amman hebben plaatsgevonden niet alleen gericht waren tegen de koning maar ook tegen Israël’s acties in de Gazastrook. Beiden zijn zeer zeldzaam in Jordanië. “Hirak [een verzameling van Jordaanse protestgroepen] was goed tot voor kort. Ze hebben legitieme eisen” meent Fouad. “Onze regering zegt tegen ons dat we democratie hebben, en rechten. Maar in plaats daarvan hebben we corruptie en een slechte economische situatie. Maar nu zijn er teveel problemen in Gaza, dus we zouden ons daarop moeten richten in plaats van op onszelf.”

Intussen zegt Khaled Meshaal in zijn toespraak: “Wij zien wat de Arabische Lente heeft gedaan en voelen ons daarmee gesterkt in ons verzet. We vragen het nieuwe Egypte om leiderschap in deze en hopen op een rechtvaardige oplossing.” Fouad verzucht: “Dat zijn gewichtige woorden…” Khaled Meshaal gaat onverstoorbaar verder: “We hebben één nationaal programma nodig. Gaza staat niet op zichzelf. Het is verbonden met de West Bank. We zijn verbonden met elkaar.” Fouad knikt in overeenstemming en zegt: “Dat zijn ware woorden.” Maar in de praktijk liggen Fatah (op de Westoever) en Hamas (in Gaza) al jaren in de clinch met elkaar, wat de huidige situatie enkel ingewikkelder maakt. Ter illustratie is er al een stoet aan Arabische hoogwaardigheidsbekleders in de Gazastrook geweest sinds de liquidatie van Jabari afgelopen woensdag, maar blijft Mahmoud Abbas, de aan Fatah gelieerde president van de Palestijnse Autoriteit, in Ramallah in plaats van dat hij op bezoek gaat bij zijn “broeders” van Hamas in Gaza. Inmiddels heeft hij wel gezegd dat hij de intentie heeft naar Gaza te gaan,om “vastberadenheid en verzet” te tonen.

Die Arabische hoogwaardigheidsbekleders leken eerst te fungeren als een soort van menselijk schild. Toen Qandil, de Egyptische premier, als eerste in Gaza kwam zei Israël op dat moment niets te doen. Inmiddels gaan de bestokingen vanuit beide kanten gewoon door, Arabische president in Gaza of niet. Egypte probeert uit alle macht een staakt-het-vuren te onderhandelen tussen Hamas en Israël. Ook vanuit de Westerse wereld is een diplomatieke “flurry” ontstaan. Tony Blair, de speciaal gezant van het Midden-Oosten Kwartet (VN, Amerika, EU, Rusland), sprak met de Israëlische president Peres in Jeruzalem. Maar waar de Amerikaanse president Obama zei: “Israël heeft het volledige recht zichzelf te verdedigen en haar burgers te beschermen”, benadrukte William Hague, de Britse minister van Buitenlandse Zaken, dat Israël “internationale steun en sympathie” zou verliezen als het een grondoffensief zou uitvoeren in de Gazastrook. Frankrijk en Qatar hebben al een concreet voorstel voor een staakt-het-vuren gedaan, maar dat werd onmiddellijk verworpen door Netanyahu omdat hij, zoals hij zei: “Egypte’s pogingen niet wil ondermijnen”.

Voor Morsi, de eerste écht verkozen president van het “nieuwe Egypte” van na de Arabische Lente, is dit de eerste échte diplomatieke test. De afgelopen maanden heeft Morsi een slim diplomatiek spel gespeeld met betrekking tot Iran, Amerika, en Turkije. Israël wil al enige tijd dat hij “kleur bekent” wat betreft zijn positie aangaande Israël en het Arabisch-Israëlisch conflict. Op het Tahrir-plein in Cairo, waar tijdens de revolutie veel demonstraties plaatsvonden tegen Mubarak, wordt nu gedemonstreerd als steunbetuiging voor de Palestijnen. Het is dus duidelijk waar het Egyptische volk staat. Maar Morsi weet dat een rustig Gaza, dat grenst aan Egypte, ook in zijn belang is. Want zonder stabiliteit geen broodnodige economische groei in Egypte. En ook Israël hecht aan stabiliteit. Bij de noordelijke grens zijn shells uit Syrië in de Golan beland. Ook wordt er vanuit Syrië geschoten richting Israël. Israël’s acties in de Gazastrook kunnen dan óók gezien worden als een signaal of waarschuwing richting Syrië.

Luchtalarm

Intussen gaat in Oost-Jeruzalem wederom het luchtalarm af. In het wedstrijdje “decibels oproep tot gebed” versus “decibels luchtalarm” wint de muezzin (oproeper tot gebed). Het duurt dan ook even voor ik überhaupt doorheb dat er weer luchtalarm is. Toch maar even schuilen, bij de muur van een kerk, tussen mij en het zuiden waar de raketten vandaan komen. Ik hoor ze voorbij vliegen. Beide raketten landen bij Gush Etzion, een cluster van Israëlische nederzettingen. Samer vertelt me even later dat hij nét op weg was naar het postkantoor. Om voor sluitingstijd nog een pakketje naar Duitsland te kunnen sturen, negeert hij het luchtalarm. Hij is niet de enige: in de Oude Stad ben ik en enkele toeristen de enigen die bij de kerk staan te wachten op wat er gaat gebeuren. Er is geen Palestijn die ophoudt met waar hij of zij mee bezig is.

Maar hoewel zij de rust zelve zijn is het een feit dat elke Gazaanse raket, of deze nu onderschept wordt door het Israëlische luchtafweergeschutsysteem Iron Dome of niet, en elke Israëlisch actie in de Gazastrook, de kans op escalatie van deze situatie vergroot. Om over het vredesproces nog maar niet te spreken. Maar wat de Israëli’s, Palestijnen, Jordaniërs, én internationalen die ik de afgelopen tijd heb gesproken in ieder geval met elkaar gemeen hebben is de wens om een staakt-het-vuren. En wel snel, alstublieft.

Annemarie van Geel (1981) ontving haar Masterdiploma in Internationale Betrekkingen met het Midden-Oosten als specialisatie van de Universiteit van Cambridge in 2003. Ze heeft gewoond in Egypte, de Westelijke Jordaanoever, Syrië en Jemen en reisde uitgebreid door de regio. Ze heeft gewerkt bij Instituut Clingendael, het voormalig ISIM (International Institute for the Study of Islam in the Modern World) en de Midden-Oosten afdeling van Amnesty International Nederland. Sinds 2011 begon is ze als promovendus verbonden aan de afdeling Islam en Arabisch van de Radboud Universiteit te Nijmegen waar ze onderzoek doet naar gender segregatie in Saoedi-Arabië en Koeweit. Annemarie van Geel heeft haar eigen website Faraasha.nl, waar dit stuk eerder is verschenen.

1 comment.

Vroomheid van moslims is niet zo uitzonderlijk

Posted on November 21st, 2012 by martijn.
Categories: anthropology, Guest authors, Headline, Islam in the Netherlands.

Guest Author: Daan Beekers

Met veel verbazing wordt er gekeken naar de geloofsijver onder Nederlandse moslims, met name als het gaat om de jongere generatie. Vijf keer per dag bidden, wekelijks de moskee bezoeken of een hoofddoekje dragen: volgens velen zijn het bevreemdende verschijnselen in onze seculiere samenleving. Maar deze verbazing is wel erg selectief. Kijk eens naar de duizenden christelijke jongeren die elke zondag in de kerk zitten (niet alleen in de ‘bible belt’ maar ook in de grote steden) of samenkomen op massale bijeenkomsten als de EO-Jongerendag. Laten we eens ophouden moslims steeds weer als de grote uitzondering te beschouwen.

worship

50.000 people worship the Lord. ‘Opwekking 2010’ Bron: Menkema/Flickr

 

Moslim in Nederland 2012

Vorige week bracht het Sociaal en Cultureel Planbureau het rapport Moslim in Nederland 2012 uit, dat laat zien dat het geloof voor moslims, vergeleken met een kleine 15 jaar geleden, onverminderd belangrijk is gebleven. Er zijn volgens het rapport geen aanwijzingen voor een secularisatieproces onder deze groep. Voor de zogenaamde tweede generatie moslims is het aandeel dat wekelijks de moskee bezoekt zelfs toegenomen (dat geldt nu voor een derde van de gelovigen). In de berichtgeving naar aanleiding van dit rapport werd al snel de conclusie getrokken dat Nederlandse moslims ‘religieuzer worden’, hoewel dat over het geheel genomen niet uit het onderzoek kan worden afgeleid.

De reactie op het rapport was echter vooral dat moslims toch maar weer een opmerkelijke uitzondering blijken te zijn in ons ontkerkelijkte land. Dit beeld wordt ook door de auteurs van het rapport zelf opgeroepen in hun conclusies: ‘Centraal in onze bevindingen is de hoge mate van religieuze verbondenheid die gerapporteerd wordt onder moslimgroepen in Nederland, helemaal wanneer we deze verbondenheid vergelijken met die onder andere religieuze groepen (met name christelijke)’. Vergeten wordt dat er, ondanks het drastische proces van ontkerkelijking in de afgelopen vijftig jaar, nog altijd aanzienlijke groepen fervent belijdende christenen bestaan. Onder de Nederlandse jeugd is die groep nog altijd een stuk groter dan die van praktiserende moslims.

Uitzonderlijk gelovig?

Uit recent onderzoek (zie Handboek jongeren en religie) blijkt dat 37% van de Nederlandse jongeren (15-25) zich tot een religieuze denominatie rekent. 10% is katholiek, 10% protestants, 7% moslim en 10% verdeeld over andere groeperingen. Voor al die groepen geldt dat ongeveer de helft ook actief betrokken is bij de geloofsgemeenschap, door bijvoorbeeld regelmatig kerkdiensten of andere bijeenkomsten te bezoeken. Daarnaast is geconstateerd dat de ontkerkelijking rond de eeuwwisseling tot stilstand is gekomen en de kerkelijkheid onder jongeren sindsdien zelfs wat is toegenomen. Bovendien worden bij islamitische en christelijke jongeren vergelijkbare veranderingen waargenomen in de geloofsbeleving, zoals de toegenomen nadruk op persoonlijke beleving en authenticiteit.

Dus wat blijkt: vergeleken met christelijke jongeren is de religieuze betrokkenheid van moslimjongeren helemaal niet zo uitzonderlijk. Zelfs het stabiel blijven van de religiositeit van moslims in de laatste 15 jaar en de toename van moskeebezoek onder de tweede generatie in dezelfde periode lijken in een breder patroon te passen. Waarom wordt er dan toch met zoveel verbazing naar de vroomheid onder moslims gekeken?
Wat zich hier wreekt is dat Nederlandse moslims nog steeds als ‘migranten’ of ‘allochtonen’ worden gezien en als zodanig tegenover de grotendeels ontkerkelijkte Nederlandse bevolking worden geplaatst. Vanuit dat perspectief is het moskeebezoek onder jonge moslims opmerkelijk, namelijk twee keer zo hoog als het kerkbezoek onder jonge Nederlanders. Maar deze stelling snijdt natuurlijk geen hout, want ‘moslim’ en ‘Nederlander’ sluiten elkaar helemaal niet uit. Wat je wél kunt zeggen is dat het moskeebezoek onder jonge moslims ongeveer even hoog ligt als het kerkbezoek onder jonge christenen.

Laten we daarom ophouden moslims te behandelen als het buitenbeentje in ontkerkelijkt Nederland. Moslims zijn één van de religieuze groepen die zich in ons land – in meer of mindere mate – onderscheiden van een dominante seculiere cultuur. Als we dat onderkennen behoeven moslims ook niet meer een eigen SCP onderzoek, zoals Moslim in Nederland, maar kunnen ze gewoon in de algemene religie-onderzoeken worden opgenomen. Dit zal ons misschien besparen van de selectieve verbazing die we nu zien.

Daan Beekers is als antropoloog verbonden aan de Vrije Universiteit. Hij doet promotieonderzoek naar de geloofsbeleving van jonge moslims en christenen in Nederland. Dit stuk verscheen eerder op Trouw, zaterdag 17 november 2012.

0 comments.

Top 10 ignorant and/or racist statements by academics

Posted on November 20th, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, Multiculti Issues.

Guest Author: Zihni Özdil

Being active on social media brings many benefits. For me social media has been a very useful vehicle for sharing articles, blogs, news and activities with others. Another main benefit has been exchanging thoughts, and sometimes humorous rants, with like-minded people.

It turns out there are others besides me who find academic culture to have – generally speaking – quite a narrow spectrum. Especially in the ‘humanities’ field. Academics who are willing to listen to, let alone agree on, viewpoints that take established frameworks to task seem to be scarce.

It may actually be quite universal that real critical thought on one’s own society, history or culture is filtered out somewhere along the way from kindergarten to the post-doc.

I for example remember vividly how I was punished in first grade when I explained to my classmates that Sinterklaas (Dutch Santa Claus) cannot be real since delivering packages to all children in one night is impossible. Most of them understood and agreed.

When my teacher found out I was the source of this deviant idea, she chastised me in front of the other kids. She then completed the punishment by putting an impossibly difficult puzzle in my hands and banishing me into a corner of the classroom. I learnt an important lesson that day: never question established ideas too much.

Nevertheless, an amusing discussion on twitter gave me the idea to draw up a top 10 of the most ignorant statements made by academics. These quotes are real. They have been uttered at events like faculty luncheons, private discussions and sometimes even academic seminars.

Obviously I have kept the names of the persons who said these things anonymous. After all, it does not really matter who has said what. What matters are the tragi-comic results that academic filtering can yield:

  1. Everybody is racist: I am getting tired of this racism blame-game. Everybody is racist. In Spain Gypsies are also racist towards Spaniards’ (PhD candidate)
  2. White males are the real victims: ‘White men are the most discriminated against in the world. Everyone else has affirmative action. We have nothing’ (High ranking Military Commander)
  3. Those Muslims…: On Muslim immigrants: ‘We want them to be educated, because they create problems when they don’t have an education’ (White male with an MA degree)
  4. Those Muslims… again!: ‘Anders Breivik’s act of terror was clearly inspired by Al-Qaeda’ (Associate Professor)
  5. Don’t be uppity: ‘Don’t ask difficult questions. Take your time learning, you’re from Africa’ (Professor)
  6. Heritage fundamentalism: ‘I think those people who criticize Zwarte Piet (a Dutch Blackface tradition) should just leave Holland’ (Honors student and PhD candidate)
  7. Ethnic reduction and objectivity: When I pointed out the well-documented distance between rhetoric and action in American foreign policy by citing declassified sources at George Washington University’s NSA: ‘It is understandable that people from your background are prone to conspiracy theories. But as historians we have to be objective’ (Professor)
  8. No international law: ‘I was very excited to hear the news of Bin Laden’s killing; this was Obama’s way to show his right-wing critics that he is not some weak-kneed pushover they make him out to be, but a true statesman who is perfectly capable of making tough decisions.’ (Professor of Law)
  9. That’s different!: Professor: ‘Mubarak’s regime was supported by the United States because it was secular and opposed to radical Islamic fundamentalism.’ Me: ‘Then how do you explain US support for Saudi Arabia, one of the most brutal fundamentalist regimes in the world?’ Professor: ‘That’s different! In this case, the support is needed to maintain stability.’
  10. And last but not least: That’s different!: As a student I had to read one of Holland’s most respected historians, Henk Wesseling. He wrote that Indonesia became independent in 1949 (that is when Holland recognized it). I told my Professor that Wesseling was wrong because Indonesia had declared independence on 17 August 1945. He told me that I should know better since independence is only valid when it is internationally recognized. I then asked: ‘Sir, when did the United States become independent?’. He answered: ‘1776’. I yelled: ‘Wrong! Britain recognized America’s independence in 1783.’ My Professor’s reply: ‘That’s different’.

Note: this top 10 was made with contributions by:

Sara Salem
Tamara Soukotta
Khaibar Sarghandoy
Sya Taha

Zihni Özdil is junior lecturer and PhD candidate at Erasmus University’s School of History, Culture and Communication. His PhD research centers on state-building and non-sunni Muslim religious minorities in early Republican Turkey. More specifically, he focuses on the interplay between state-led secularization and the formation of Alevi and ‘Nusayri’ identity during the ‘First Turkish Republic’ (1923-1960). He teaches courses on the history of the Middle East and North Africa.

This contribution was also published on his website.
Follow Zihni Özdil on Twitter.

1 comment.

Oorlog tegen Gaza: Verslag vanuit de Westbank

Posted on November 17th, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, Society & Politics in the Middle East.

Guest Author: Miriyam Aouragh

Dit is de vierde dag van de oorlog tegen Gaza. De angst is groot voor wat er nog komen gaat,aangezien duizenden Israëlische reservisten zijn opgeroepen. De Israëlische Minister Moshe Yaalon dreigde met een grootschalig grondoffensief. Sinds vannacht was er een hevige opvoering van Israëls militaire operaties in Gaza. Met meer dan 180 nieuwe aanvallen is het dodental gestegen tot 40.

Specifieke en volledige details zijn moeilijk te vergaren, alles gebeurt snel en hevig. Het is voor ons een uitputtingslag om de ontwikkelingen te volgen.Onder de getroffen doelen zijn het kabinet, willekeurige huizen, pleinen en zelfs speeltuinen. In Rafah is een groep bewoners geraakt in de buurt van Zuhur, daarbij is Mukhlis Adwan en een ander slachtoffer omgekomen. In Tel al-Sultan (Rafah) is ook minstens een persoon omgekomen. Verder zijn in het Maghazi vluchtelingenkamp Ali Manameh, Hossam Abdel Jawad en Assaf Gharwish gedood.

De bittere ironie is dat juist Ahmed Jabari is geliquideerd: de officier die de afgelopen vijf jaar aanvallen op Israël heeft voorkomen. Volgens de Israëliër Gershon Baskin, die bij de onderhandelingen betrokken was, speelde Jabari een cruciale rol in de vrijlating van de Israëlische soldaat Gilad Shalit en werd Jabari slechts enkele uren nadat hij een conceptplan voor een permanente wapenstilstand was overeengekomen, gedood. Deze oorlog wordt over het algemeen als een verkiezingsstunt gezien.

De regionale impact is ondertussen ook voelbaar. Het lijkt alsof Israëlische politici aanvankelijk een oorlog met Iran wilden beginnen, maar aangezien dit in de huidige omstandigheden door geen van haar bondgenoten – de VS voorop – wordt gesteund, Israel voor een nieuwe ronde aanvallen op Gaza gekozen heeft. Maar de situatie is sinds de Arabische revoluties veranderd ten opzichte van de oorlog in 2008. Het meest opvallende is de aanwezigheid van hoge Arabische figuren.

Nadat de Egyptische premier Hisham Kandil gister Gaza bezocht (voor het eerst in 42 jaar) kondigde Tunesië ook een staatsbezoek aan. Inmiddels is de minister van Buitenlandse Zaken van Tunesië inderdaad aangekomen in Gaza. Dit is ongekend. In feite fungeren deze hoge figuren als menselijk schild, de Israëlische aanvallen zijn desondanks doorgegaan.

Er is ook een andere regionale dynamiek. In Jordanië, ten oosten van Palestina, vinden tegelijk met de oorlog op Gaza historische protesten plaats, maar naast de woede over de sociaaleconomische situatie waar het in eerste instantie om gaat, gaan de leuzen en eisen ook over de situatie van de Palestijnen. Dit is een unicum voor Jordanië.

Ten zuiden van Palestina, in het belangrijkste land van de regio, is de impact van de Arabische revoluties ook heel zichtbaar. Duizenden Egyptenaren zijn de straten opgegaan om tegen de oorlog van hun Palestijnse buren te protesteren, velen hebben zich als vrijwilliger opgegeven en zijn de grens overgegaan om in ziekenhuizen te werken, zo ook Abdel Moneim Aboul-Fotouh, een belangrijk figuur en vorig presidentskandidaat die ook arts is. Deze situatie heeft de oude machtsverhoudingen verschoven en daarmee is deze ‘Operation Pillar of Cloud’ oorlog een andere dan de 2008 ‘Operation Cast Lead’. In feite is deze oorlog een test voor de nieuwe president Morsi, het lijkt erop dat de acties van Israël hem dwingen een sterkere positie in te nemen om de wil van zijn volk te representeren, al had hij zich liever op de vlakte gehouden.

Tot slot, terwijl de raketten die op Israël afgevuurd worden met de nieuwe An Iron Dome [Dual-Mission Counter Rocket, Artillery and Mortar and Very Short Range Air Defense System] launcher onderschept worden via high-tech sensoren gaat de bommenregen hier door. Dit bevestigt nogmaals het enorme disproportionele karakter, Gazanen hebben schuilkelders noch raket-afweer systemen.

Miriyam Aouragh is antropologe en promoveerde in 2008 met haar proefschrift Palestine Online, over internetactivisme in onder andere Palestina. In Nederland is ze betrokken geweest bij diverse organisaties, zoals Stop de Oorlog en Samen tegen Racisme. Momenteel is zij Post-Doc Rubicon Fellow aan de Oxford University en doet ze onderzoek naar de politieke implicaties van internet voor het Midden-Oosten.

0 comments.

The Muslim Brotherhood of Europe

Posted on November 14th, 2012 by martijn.
Categories: Activism, Guest authors, Headline, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Public Islam, Society & Politics in the Middle East.

Guest Author: Roel Meijer

The following is excerpted from the Introduction of the Muslim Brotherhood in Europe. Editors Roel Meijer and Erwin Bakker. New York / London: Columbia University Press / Hurst Publishers. 2012

Introduction

The Muslim Brotherhood is perhaps one of the most contested Islamic organisations in the world. Founded in 1928 by Hasan al-Banna in Egypt, it established a counterweight to the growing Westernisation of the country under British rule. It is, furthermore, regarded as the oldest Islamic organisation that turned Islam into a political activist ideology. In Egypt itself, the Brotherhood rapidly became more popular as it supported Islamic issues, such as the Palestinian revolt in 1936, and more so as the Egyptian monarchy collapsed and politics became radicalised. With its paramilitary youth organisations, it followed a militant trend that the political parties had already pioneered. It distinguished itself, however, by establishing a secret organisation, which developed into a terrorist cell that plotted the assassination of public figures and carried out bomb attacks on Jewish warehouses and institutions. Banned in 1948, its leader Hasan al-Banna was assassinated in 1949.

Since then, the Brotherhood has experienced a bumpy history. Legalised in 1950, it supported the military takeover of the Free Officers two years later, only to become involved in an unequal power struggle ending, in 1954, in its renewed banishment. The subsequent period of trial (mihna) would last until the early 1970s when President Sadat released the Brothers from prison. The agreement was made that they were allowed to operate and exercise da‘wa, as long as they did not become involved in politics. Aside from a brief clamp-down on their movements just before the assassination of Sadat, the honeymoon with the regime would last until the end of the 1980s, when, once again, the regime started to distrust the movement and its intentions. Despite the Brotherhood’s participation in elections in coalition with political parties or as independents, even winning 88 seats (of 454 seats) in 2005, over the last twenty years, its leaders have been constantly harassed, arrested and released in a cat and mouse game with the Mubarak regime.

The muslim brotherhood in Europe

The presence of the Brotherhood in Europe dates from the 1960s, when leaders such as Said Ramadan and other refugees from Egypt and Syria settled there to escape persecution of the military regimes. As the different chapters of this volume make clear, these migrants never intended to stay and mainly saw Europe as a base to recuperate and eventually reclaim the homeland from the regimes that had banished them. To what extent the rapidly expanding student organisations were part of the Brotherhood remains unclear. In Spain and Germany, the local organisations set up by Egyptians, Syrians and others were extensions of the Middle Eastern organisations of which they were members. In France and the UK, relations were looser and more informal. What is clear is that these organisations gradually became more involved in European society, by helping to build mosques and Muslim societies with and for migrant workers from Turkey, Morocco, Algeria, Pakistan and India. It was only in the 1980s and 1990s, when many of the students and migrants decided to stay in Europe, that these communities started to build the network of Muslim organisations that today cover the continent.

Research and Politics
It would be naive to think that research into the Muslim Brotherhood could be carried out in a political vacuum. The movement’s political ambitions, totalizing ideology and violent history have dogged the movement itself. Moreover, it has put a heavy burden on its current leaders and affiliated organisations, which are always pursued by its past and held in suspicion. At a time when Islam is regarded as a threat to the West and the Brotherhood is considered to be one of its most important political movements, the Brotherhood has come to embody this threat. Thus, researchers are immediately confronted with its negative image. Any volume on the Brotherhood should, therefore, address this negative image and try to separate the valid arguments from the spurious ones.
A cursory glance on the Internet and in newspapers shows that the differences of opinion run deep and emotions evoked by the Brotherhood regularly reach new heights. A dividing line in Europe runs between those politicians, journalists and researchers who believe, on the one hand, that organisations associated with the Brotherhood promote the integration of Muslims into European society and those, on the other side, who regard them as an obstacle to integration.

Accusing the Muslim Brotherhood
The most commonly heard accusation is that Brotherhood-affiliated organisations speak with a forked tongue. While they present themselves as democrats towards the European authorities, with the purpose to acquire good standing and influence, its leaders are suspected to actually be intolerant militants when speaking to their own following.

Another means of discrediting the Brotherhood is to point out the persistent popularity and influence of its historic leaders, specifically those who condoned or promoted violence, such as the Egyptians Hasan al-Banna (1906-49) and Sayyid Qutb (1906-66), and the Pakistani Abu A’la alMawdudi (d. 1973). The Brotherhood’s slogan, ‘Allah is our goal, the messenger is our model, the Quran is our constitution, jihad is our means, and martyrdom in the way of Allah is our aspiration’ is cited ad nauseam. In France, some talk of the ‘secret ambitions’ of the UOIF and its ‘discours de façade’,or ‘le double langage’.

The Muslim Brotherhood is frequently associated with terrorism. Some
critics regard it as the source of all Islamic terrorism, of which Al-Qaeda is
the latest manifestation. However, the most common way to discredit the Brotherhood and its affiliated organisations is to link them to Hamas, regarded by the United States as a terrorist organisation. By far the most fundamental accusation is that the Muslim Brotherhood is taking advantage of the freedom of organisation and expression in Europe in order to take over the continent and Islamise it. Once inside the halls of power, critics discern that the Brotherhood tries to put its plan of infiltration into practice, even becoming the ally of the state in its struggle against terrorism. In the UK, for instance, members of the Muslim Association of Britain (MAB) and the Muslim Council of Britain (MCB) were appointed by the government to the Mosques’ and Imams’ National Advisory Board (MINAB) to fight extremism. But many believe that, ‘far from being an ally in the fight against extremism, the MCB is part of the problem.’

The complexities of the Brotherhoods
This volume is meant to contribute to the discussion on Brotherhood-affiliated organisations. It aims to show that the role of these organisations is a far more complex story than that which is typically portrayed in the press or the political arena. Moreover, it investigates the extent to which the various arguments against the Muslim Brotherhood can be considered valid, one-sided or unfounded.

As with all conspiracy theories that try to portray the enemy as a solid front, the critics often forget that the Brotherhood has been wracked with internal disputes. For instance, the Brotherhood in Egypt supported the Khomeini revolution in 1979, while those branches in Saudi Arabia (organised in the Sahwa) did not. Likewise, the Brotherhood in Egypt supported the invasion of Kuwait in 1990-1, in opposition to the Kuwaiti branch, which was opposed. During the first years of the American invasion of Iraq, the Islamic Party of Iraq was one of the closest allies of the Americans, while other Brotherhood organisations called for resistance against American occupation.

However, not only between branches, but also within national branches, the front has been far from united. Many internal disputes started in the lands of origin and were transported to Europe. For instance, disputes within the Syrian community contributed to the decline of the Brotherhood’s presence in Spain (Chapter 9). In France, the followers of the Syrian Isam al-Attar, organised in l’Association des étudiants islamiques de France (AEIF), clashed with the UOIF, which followed the Egyptian Brotherhood.

As far as we know, the Syrian disputes also spilled over into Germany; and in the UK, the divisions between Egyptian, Iraqi and Syrian branches often complicate internal cooperation. In the past, the fabled organiser Said Ramadan seems to have clashed with Mustafa Mashhur, who is supposedly the founder of Brotherhood International. However, growing preoccupation with the local situation may decrease the impact of disputes in the country of origin on their affiliated organisations in Europe.

As all the authors in this volume point out, the Brotherhood in Europe was founded by students who had fled the Middle East. And it remains, basically, an elitist organisation. Nowhere have the Brotherhood-affiliated organisations succeeded in becoming mass organisations. Neither has its position as an interlocutor with the state always been that advantageous. In France, many Muslims complain about the meekness of the UOIF. In fact, this seems to be the universal flaw of the Brotherhood: becoming interlocked with the state in a pas de deux that revolves around the issue of power, rather than mobilising its followers. The Collectif des musulmans de France criticised the UOIF of spawning the ‘new Muslim notables of the Republic’. Another flaw in the criticism is that critics do not make a distinction between the branches in the Middle East and those in Europe. They neglect these groups’ tremendous differences, which are growing, as several chapters in this volume make clear. Local circumstances induce Brotherhood-affiliated organisations to revise their concepts and create a European version of the Brotherhood’s heritage.

Challenges of Brotherhood heritage.

It seems that, in the European context, it is more useful to look at ideological and practical changes that are made on a daily basis in relation to mixité, headscarves, and citizenship, rather than to keep on pointing at the continued reference to Hasan al-Banna and Sayyid Qutb. Despite this call for a more conscientious analysis of Brotherhood-affiliated organisations in Europe, there are reasons for being critical thereof.

One of the pressing issues is their secrecy, both on the level of the organisations as well as the flow of their money. Some movements seem to be aware of the need to create greater transparency. The suspicions are fed by the categorical denial of all the organisations’ leaders that they are affiliated with the Muslim Brotherhood. Stefan Meining (Chapter 10) shows how the suspicions between the Verfassungsschutz and the IGD feed on each other. Thus, both sides have become locked into an endless game of accusations and denials, which derives from the misconception that the Muslim Brotherhood is an antidemocratic, totalitarian movement opposed to the German Constitution.

Finally, the ideology of the Muslim Brotherhood itself still poses problems. Although one should look at the daily influence of, for instance, the European Council for Fatwa and Research (ECFR), the major ideological lines are still not exclusively positive. Even if many of the authors in this volume are able to explain it, the most perplexing aspect of the Brotherhood is the peaceful coexistence of the most contradictory currents of thought. This is evident in Egypt (see Chapters 11 and 12), but is also apparent in Europe.

This book deals primarily with the establishment and expansion of the Muslim Brotherhood in Europe since the 1960s, when its European affiliated branches began to acquire their own dynamics. But clearly developments concerning the Muslim Brotherhood across the Mediterranean cannot be ignored. Due to constant personal, intellectual and financial transnational contacts, the Middle East and Europe have influenced each other. For this reason, we have divided the book into three sections. The first section focuses on more general European and transnational trends within the Brotherhood and Brotherhood-affiliated organisations. It also poses general questions, such as: what are the transnational relations?; are they centrally organised, or should we regard them as networks? In addition, the nature of these organisations will be discussed along with the long-term trends, such as the secularisation of the movement. In the second section, more attention is given to developments in specific countries. Despite a number of prominent works, the history of many of these national organisations is still to be written.

Roel Meijer teaches modern Middle Eastern history at Radboud University in Nijmegen and is senior researcher at the Netherlands Institute of International Relations. He has published widely on Islamist movements, most recently the book Global Salafism: Islam’s New Religious Movement. 
You can find the book on Columbia University Press, Hurst Publishers, Amazon.com

You can download the full introduction chapter here:

3 comments.

Thierry Baudet durft selectief te generaliseren

Posted on November 5th, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, islamophobia, Multiculti Issues, Public Islam, Society & Politics in the Middle East.

Guest Author: Zihni Özdil

Thierry Baudet greep de dag van de verschrikkelijke moord op Theo van Gogh aan om te pleiten voor nóg meer generalisatie over ‘de’ islam.

‘Daarom is het jammer dat generalisaties over de islam worden gemeden’ schrijft Baudet. Het zogeheten ‘islam-debat’ van het afgelopen decennium heeft dus schijnbaar bol gestaan van de nuanceringen.

Het meest frappante aan zijn pleidooi is het argument dat wetenschap ‘algemene conclusies trekken uit waarnemingen’ is. Baudet’s betoog toont echter aan dat hij het onderdeel ‘waarnemen’ niet al te serieus neemt. Bovendien mijdt hij het tweede component van een gedegen wetenschappelijk bedrijf; kennisverdieping door middel van toenemende nuancering in de vorm van falsificatie.

Imam Baudet
Op een ontzettend originele, en in de afgelopen jaren nooit eerder gedane, wijze gaat ook Baudet op de stoel van een imam zitten en ons eens haarfijn uitleggen wat dé islam in essentie zou zijn. Namelijk, niet compatibel met democratie. Imam Baudet onderbouwt dit vervolgens met drie generalisaties.

Zijn eerste punt is de drogredenering dat omdat de koran voor moslims het woord van god is herinterpretatie en relativering onmogelijk zouden zijn. Het feit dat sinds het ontstaan van de islam de koran aan ontelbare herinterpretaties, relativeringen en zelfs aanvullingen heeft blootgestaan neemt Baudet schijnbaar niet waar in zijn generalisatie-exercitie.

Als de islam zo monolithisch is vanwege de aard van het beestje ben ik benieuwd naar zijn verklaring voor de enorme diversiteit aan islamitische stromingen, sektes en ‘scholen’ die er bestaan. En die bovendien hemelsbreed van elkaar kunnen verschillen in religieuze en liturgische opvattingen.

Of zijn Hanefi Soennieten, Ahmadiya, Zevener Sjiieten, Nusayri – om maar slechts enkelen te noemen – geen echte moslims? Het lijkt erop dat volgens Baudet de enige ware islam die van de ultraorthodoxe Salafisten is, hetgeen zij overigens zouden beamen.

Over de bijbel schrijft hij vervolgens dat ‘het boekwerk’ voor christenen niet het woord van god zelf zou zijn. Ik vraag me af hoe een gemiddelde christen uit de bible belts van deze wereld hierop zou reageren.

De bijbel staat vol met passages waarin god oproept tot genocide, homofobie en vele andere daden die ‘moeilijk in te passen zijn in een democratie’. Hetzelfde geldt voor de koran; er zijn hele verzen waarin religieuze tolerantie wordt gepropageerd en er zijn hele verzen waarin geweld wordt bepleit.

Oorlogszuchtige dader
Baudet’s tweede generalisatie poogt een verklaring te geven voor zijn stelling dat het voorbeeld voor moslims (Mohammed) ‘een oorlogszuchtige dader’ zou zijn en het voorbeeld voor christenen (Jezus) ‘een vredelievend slachtoffer dat de andere wang toekeerde’. Ook hier etaleert Baudet zijn volstrekte gebrek aan historische kennis of überhaupt enig begrip van religie als sociaal, politiek en cultureel instrument.

Hij zou bijvoorbeeld eens de toespraak van Paus Urbanus II in Clermont kunnen lezen. Net als een vredelievend slachtoffer dat de andere wang toekeert roept hij zijn volgelingen in naam van Jezus op tot het ‘uitroeien van een duivels ras’.

Als dat te lang geleden is voor Baudet moet hij nog maar eens het manifest van de christentempelier Anders Breivik openslaan. Of het betoog van Timothy McVeigh, die voor bijbel en vaderland honderden mensen de dood injoeg. Of de websites van de vele fundamentalistisch christelijke clubs in de USA die oproepen tot een heilige oorlog tegen iedereen die afwijkt van het woord van Jezus.

Toen Tariq ibn Ziyad enkele eeuwen voor Urbanus II op het punt stond over te steken naar Spanje gaf hij zijn soldaten het George W. Bush argument: ‘we gaan de bevolking verlossen van een tiran’. Helaas voor mensen als Baudet is het een historisch gegeven dat moslimrijken andere religies niet per definitie vervolgden. Daarom vluchtten de meeste Spaanse joden bijvoorbeeld naar het Osmaanse Rijk toen zij door de brute christelijke reconquista werden verdreven.

Sharia
Baudet’s derde punt over de sharia snijdt meer hout. Hoewel ook ‘dé’ sharia niet bestaat klopt het dat inherent regressieve, patriarchale en discriminerende ideologieën – even los van de daadwerkelijke uitwerking hiervan in de echte wereld – geen grondslag kunnen zijn voor een democratische samenleving. Maar ook hier is Baudet selectief aan het generaliseren door te doen alsof democratie voortkomt uit de kernwaarden van het christendom.

Baudet onderbouwt deze stelling met het welbekende zinnetje uit het oeuvre van Jezus: ‘aan de keizer wat des keizers is, en aan God wat God toebehoort’. Zo ken ik er ook nog wel een paar. Ex-post facto democratische interpretaties geven aan selectief gekozen citaten uit teksten van duizenden jaren geleden is een zinloze exercitie. Zelfs vroegmoderne denkers die het ‘keizer en god’ zinnetje aanhaalden werden later door veel Verlichtingsdenkers op dit punt tegengesproken.

In werkelijkheid was het juist een radicale verwerping van christelijke invloed in matters of state die onze moderne westerse opvattingen over secularisme en democratie mogelijk heeft gemaakt. Niet in het minste voortbordurend op oude islamitische denkers zoals Ibn Rushd (Averroes) die betoogden dat religie niet de enige manier is om de wereld te begrijpen.

Daarnaast herhaalt Baudet het ‘Innocence of Muslims’ voorbeeld zonder daarbij te melden dat wereldwijd slechts 0.0006% van de moslims de straat opgingen. Detijds notabene gefact-checked door zijn eigen krant. Bovendien zijn alleen al de dag na de aanslag in Benghazi bijna het dubbele aantal moslims boos de straat opgegaan om de daders te veroordelen.

Deze beelden zijn nooit te zien in de meeste media en schijnbaar is Baudet hier ook blind en doof voor. Net als voor de jarenlange democratische strijd van miljoenen moslims over de hele wereld, meestal bruut onderdrukt door ‘onze’ dictators.

Wel consistent, want als je wilt generaliseren heb je niks aan feiten die je generalisatie de prullenbak ingooien.

Generalisatie fetisjisten
Een elementair begrip van religie als sociaal instrument wil maar niet doordringen tot figuren als Thierry Baudet. Daarom is het zogeheten islamdebat in beginsel net zo wezenloos absurd als bijvoorbeeld een ‘balpennendebat’. Er valt niks te debatteren want met een balpen kun je de mooiste gedichten schrijven en je kunt er iemand de nek mee insteken.

Kortom, Baudet´s betoog is een vermoeiende herhaling van de selectieve generalisaties uit het afgelopen decennium. Het publieke debat wordt zodoende gekaapt door generalisatie fetisjisten. Dat zijn enerzijds neo-nationalisten als Baudet en anderzijds linkse doorgeschoten boerka-knuffelaars die met droge ogen durven te beweren dat een bikini dragen op het strand net zo misogyn is als een boerka dragen in het dagelijks leven.

Zihni Özdil is wetenschappelijk docent en promovendus aan de Erasmus Universiteit. Hij doceert over de geschiedenis van religie en samenlevingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

Volg Özdil ook op Twitter

Dit stuk is ook te lezen op Joop.nl: Selectief islam-shoppen met Thierry Baudet

Naschrift MdK:

Zie ook de reactie van Marcel Hulspas op De Jaap De Rellerige Praatjes van Thierry Baudet

Zie ook de reactie van Bart Voorzanger op Republiek Allochtonië: Islam en Christendom

2 comments.

Huwelijksdwang – Migratie, Discriminatie en Symboolwetgeving

Posted on October 14th, 2012 by martijn.
Categories: Gender, Kinship & Marriage Issues, Guest authors, Headline, Multiculti Issues.

Met Gastauteurs: Edien Bartels en Oka Storms

Het kabinet, in de vorm van staatssecretaris Teeven, ministers Leers en Donner, heeft in de week van 23 april een tweetal wetsontwerpen ingediend gericht op het bestrijden van huwelijksdwang. Afgelopen week stond dit onderwerp weer in de aandacht vanwege het kamerdebat over huwelijksdwang, vrouwenbesnijdenis en polygamie. Met betrekking tot huwelijksdwang wordt speciale aandacht besteed aan neef-nicht huwelijken. Sinds 1970 is het sluiten van een huwelijk met een verwant in de derde en vierde graad niet meer verboden in Nederland. Dit geldt voor alle westerse landen, behalve in ongeveer de helft van de staten in de USA waar een huwelijk met een verwant, derde en vierde graad, wel is verboden. Opmerkelijk is dat daar andere argumenten een rol spelen; het gaat daar om medische argumenten die door kenners als niet houdbaar worden gekwalificeerd. Waarom dan een verbod op dergelijke huwelijken in Nederland?

Het Wetsvoorstel

Het voorgestelde verbod op huwelijken met een verwant geldt zowel voor Nederlanders van autochtone afkomst als van allochtone afkomst. Maar het nieuwe wetsontwerp wordt gemotiveerd vanuit huwelijksdwang onder de nieuwe generatie van migrantenafkomst die een migratiehuwelijk willen aangaan. Daarbij baseert het kabinet zich op onze studie uit 2005 waarin onder andere wordt gesteld dat huwelijksdwang in geval van verwantschap van partners waarschijnlijk vaker zal voorkomen dan wanneer er geen verwantschap is. In diezelfde studie wordt ook aangegeven dat het hier om een vermoeden gaat omdat cijfers ontbreken en moeilijk naar boven te halen zijn. Een duidelijke omschrijving van dwang is evenmin te geven. Is sociale controle een vorm van dwang? Of is er van dwang alleen sprake wanneer er sancties aan partnerkeuze worden verbonden? Bovendien wordt nadrukkelijk gesteld dat gedwongen huwelijken afnemen. Dit wordt ook bevestigd in de verwerkte literatuur. In 2008 hebben we in Amsterdam onder verschillende groepen bewoners van migrantenafkomst een volgend onderzoek verricht naar partnerkeuze waarin ook gekeken is naar huwelijksdwang. Uit deze laatst genoemde studie komt tevoorschijn dat de trend van afname doorzet en dat het steeds vanzelfsprekender is dat deze jongeren zelf hun partner kiezen. Er komen ook steeds meer etnisch gemengde huwelijken en migratiehuwelijken worden meer en meer afgewezen omdat partners van het land van herkomst steeds meer worden ervaren als ‘van een andere cultuur afkomstig’. Dit wordt bevestigd door de cijfers. Het aantal migratiehuwelijken, tussen in Nederland woonachtige jongeren met een partner uit het herkomst land van hun ouders, is sterk afgenomen.

Waarom dan toch strafbaar stellen van consanguine huwelijken, huwelijken tussen verwanten, op basis van vermoedens uit een onderzoek van 2004-2005? In dat onderzoek werd immers juist aangegeven dat er een afnemende trend is die ook nog eens bevestigd is via onderzoek in 2008 en de cijfers van afname van migratiehuwelijken. Had het kabinet geen andere klussen dan huwelijkswetgeving om te stigmatiseren, of zoals de Volkskrant (24.3.2012. p.12) stelt: “Dat dit nagenoeg het enige bericht was waarmee de ministerraad vrijdag naar buiten kwam, lijkt te bewijzen dat het regeren op een laag pitje is gezet.”

Symboolwetgeving
Het voorstel van het oude kabinet komt neer op stigmatiserende symboolwetgeving over de rug van vrouwen. Er zal dispensatie gegeven worden wanneer blijkt dat er geen sprake is van dwang. Een dergelijke uitsluitingsclausule of omzeilingsclausule moet er wel in opgenomen worden omdat, zoals gemeld wordt, neef nicht huwelijken ook in Nederland van oudsher voorkomen en naar verwachting blijven voorkomen. Dergelijke huwelijken worden ook niet in strijd geacht met de Nederlandse rechtsorde zoals in de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer wordt gemeld. Huwelijken tussen verwanten worden alleen verboden omdat het vermoeden bestaat dat de kans dat het dan zou gaan om gedwongen huwelijken, groter is. De bewijslast wordt hier wel omgedraaid. Er moet bij het aangaan van het huwelijk een verklaring afgelegd worden over eventuele bloedverwantschap. Is dat het geval dan kan er toch nog wel gehuwd worden na een verklaring onder ede waaruit blijkt dat het geen gedwongen huwelijk is.

Kortom: in geval van huwelijken tussen neef en nicht moet bewezen worden dat het niet gaat om dwang terwijl dat in geval van huwelijken tussen niet-verwanten niet ‘bewezen’ of apart verklaard hoeft te worden. Omdat voor alle huwelijken die in Nederlands gesloten worden geldt dat er door de partners aan de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt uitgesproken dat men in het huwelijk WIL treden, “Ja ik wil”, gaat het hier om een extra verklaring. Met andere woorden: een huwelijkspraktijk waar al tijden juridisch en moreel niets mis mee is, wordt nu alleen bij migranten gecriminaliseerd. Deze huwelijken zijn verdacht op basis van vermoedens, die inmiddels ter discussie staan en naar het zich laat aanzien achterhaald zijn, maar nooit onderzocht zijn. Voor allochtonen die met een verwant in de derde of vierde graad willen huwen, moet er dus twee maal verklaard worden dat men een huwelijk uit vrije wil aangaat: in een beëdigde verklaring en voor de ambtenaar. Mensen die met een niet-verwant huwen kunnen volstaan met slechts één verklaring voor de ambtenaar: ‘Ja ik wil’.

Een ander argument dat het hier gaat om symboolwetgeving is het feit dat neef nicht huwelijken in het buitenland gesloten, in Nederland erkend worden. Nederland wenst zich uiteindelijk niet buiten de internationale rechtsorde te plaatsen. Mensen die verwant zijn en willen trouwen kunnen dus in België of Duitsland terecht en waarna ze in Nederland hun huwelijk zonder problemen kunnen laten erkennen.

Tegen huwelijksdwang
Dat neemt niet weg dat maatregelen tegen huwelijksdwang genomen zouden moeten worden. In 2009 is er vanuit de Europese Unie veel aandacht aan huwelijksdwang besteed, ook in Nederland. Er zijn voorlichtingscampagnes geweest en er zijn meldpunten ingesteld. Er is discussie geweest over strafbaarstelling. In het Verenigd Koninkrijk is er een speciale vorm van hulpverlening, de forced marriage unit, in de meeste andere landen van Europa wordt de strijd tegen gedwongen huwelijken gevoerd via vrouwen- en migrantenorganisaties cq. meldpunten. In Nederland was een tussenvorm ontwikkeld met een steunpunt in Marokko en initiatieven tot uitbreiding voor Turkije. Maar het programma eer gerelateerd geweld is geëindigd en migrantenorganisaties worden gekort. De subsidie voor het SSR steunpunt in Noord-Marokko is afgestemd in de Tweede Kamer. Welk model Nederland ook kiest om huwelijksdwang tegen te gaan, het VK model met centrale unit, het model van verspreidde initiatieven door particuliere organisaties, of een tussenvorm, op dit moment is er niet veel meer over van het elan, de initiatieven en mogelijkheden tot bestrijding. Ondertussen gebruikt het kabinet huwelijksdwang als argument om migratiepolitiek te voeren.

Edien Bartels

Oka Storms

Martijn de Koning

Dr. Edien Bartels, is onderzoek aan de Vrije Universiteit en deed onder andere onderzoek naar gedwongen huwelijken en partnerkeuze. Dr. Martijn de Koning is onderzoeker aan de Radboud Universiteit Nijmegen en deed onder andere onderzoek naar partnerkeuze en gedwongen huwelijken. Momenteel is hij bezig met onderzoek naar Salafisme. MSc. Oka Storms is eveneens verbonden aan de Vrije Universiteit als onderzoeker en deed onder andere onderzoek naar partnerkeuze. Momenteel werkt zij samen met Edien Bartels aan onderzoek naar consanguine huwelijken.

2 comments.

On the islamization of a global conflict

Posted on September 26th, 2012 by martijn.
Categories: Activism, Blind Horses, Guest authors, Headline, Society & Politics in the Middle East.

Guest Author: Thijl Sunier

Just over a week ago, after a period of relative silence, we could witness the start of another mediated Islam-hype with heated debates, demonstrations and (verbal and physical) violence. The apparent cause this time was the trailer on YouTube of an obscure movie titled “Innocence of Muslims” about the prophet Mohammed. The movie, in which Mohammed is depicted as a violent child molester, a rapist, a con-man and a homosexual, is the product of an obscure anti-Islam activist in the United States. The movie was designed to provoke Muslims deliberately by insulting Mohammed, much in the same way as the mad priest in Florida who burnt the Quran a couple of years ago. After the very-hard-to-find trailer was released, there was a small demonstration in Cairo in which the movie was mentioned along with other grievances against the US. It became a global issue only after an attack on the American embassy in Benghazi in Libya in which the ambassador was killed. Not very surprisingly this aroused strong reactions and a lot of media attention around the world, whereupon the protest spread to other countries. American magazines published grotesque cover images of angry mobs and raging Muslims. The whole circus of Islam critiques was mobilized to express their deep worries about the ‘ever increasing influence of radical Islam across the globe’.

It is remarkable to observe how quickly and relatively easy the commonly invoked discursive infrastructure of reactions and counter-reactions in such kinds of events is revived and repeated. The mediated sequence of public performances follows a basic script in which the same the (rhetorical) questions are posed and the same conclusions are drawn. With every new event this script becomes more established and more predictable.

On the 18th of September I watched a discussion on the German television dedicated to the event. It was a very informative discussion because it presented in a nutshell the dominant narrative that circulates globally. The participants in the debate are the ‘usual suspects’ performing a role in a drama called ‘should we be fearful of Islam?’ There is the senior orientalist who argues that the cause of all this dates centuries back to the 18th century Saudi Islamic scholar Mohammed ibn Abd al-Wahhab. Then there is the pious Muslima who states that only a small group of radicals use violence and that the majority of Muslims thinks differently even if they feel insulted by the movie. There is the journalist of the mainstream German newspaper who states that it is about the clash between freedom of speech and freedom of religion, being absolutely certain that radical Islam is gaining ground. There is the self-proclaimed ‘ex-Muslim’ (former member of a Salafi group in Germany) who knows ‘from the inside’ that it is the duty of all Muslims to hate (and preferably kill) all non-Muslims. There is the left-wing politician who pleas for a close cooperation between moderate Muslims and non-Muslims to overcome radicalism and to avoid schism. Finally there is the right-wing politician who stresses the need for more security measures. It is the repetition of strokes in a continuous play without much prospect for getting much further.

The basic feature of the script that is followed in these debates is that a global, very complex conflict is reduced to a simplified chain of causes in which the explanation boils down to theology and affect: insulting the prophet Mohammed causes rage among Muslims because Islam prescribes them to do so. There is a mutually reinforcing basic consensus among all these different voices that the conflict is about Islamic reasoning and sacred duties.

Those who question this simplistic explanation have a hard time because they have to argue against a dominant narrative. On discussion sites and blogs we find a number of very good analyses of the complexities of the events, but they are ignored largely by mainstream media. Fortunately things do not remain the same completely, however. The more these mediated hypes become predictable standard narratives (the next one is coming up in France as we speak), the more journalists become fed up with it. This is a good sign in my view.

Thijl Sunier is full professor in Cultural Anthropology (VU University Amsterdam). His specializations are Religion (islam, politics and islam, leadership, young people and and islam), migration, ethnicity and nation formation, European History and Turkey.

This blogentry was also published at Standplaats Wereld.

0 comments.

Amshir – Music, Habitus and Revolution in Egypt

Posted on March 20th, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, Headline, Society & Politics in the Middle East.

Guest Author: Samuli Schielke

 

Today is the last day of the Coptic month of Amshir, a month that is known for stormy and unpredictable weather, bringing cold weather in one day and heat in another, rain in the morning and sun in the afternoon. (For practical purposes, the Coptic solar calendar has since long been replaced by the Gregorian calendar in Egypt, but agricultural calendar and common wisdom about weather changes stick to the Coptic months.) If we want to use a seasonal metaphor for Egypt after the January 25 Revolution, Amshir is certainly more appropriate than the awful “Arab spring” that was invented by western media and has also been appropriated in Arabic usage.

I returned to Egypt in mid-February, or early Amshir, entering a season of unpredictable and bad weather, as well as bad nerves and general worry, and most importantly a sense of disorientation. People far from political activism have lost much of their early enthusiasm and express fear of crime and insecurity – not without a reason, for violent crime has sensibly increased in the past months. Revolutionaries sense that the revolution has been stolen or lost. Protesters shortly filled the squares in great numbers in a new show of strength on 25 January 2012, but soon thereafter the massacre at the football stadium in Port Said and an ongoing campaign against NGOs and anti-military public media figures has shown that the situation has become rather worse than better. The two Islamist parties that gained an overwhelming majority of the parliament have quickly began to lose their aura of piety in the ordinary business of politics. The military council continues to rule the country with much brutality, and yet it has lost most of the credibility and authority it once had also in the eyes of those who do not support the revolutionary movement.

There is a shakiness of everything, a nervous disorientation and expectation of things to come, with shifting moods between hope and a sense of impending doom – underlined by the rapid changes of weather, days of beautiful sunshine and others of pouring rain and cold wind that compel people to stay home and wrap themselves with blankets for the lack of heating.

The inhabitants of Alexandria say that they love the rain and storms of the city. Rainy weather clears the air and gives it a fresh, pleasant taste. Empty lots of land otherwise bare are covered by a thick growth of weeds and flowers. Wet streets glimmer, and there is a sort of magic in the air. But when one tries to meet somebody in Alexandria on a rainy day, people cancel their appointments and tell that they are not going out as long as it rains.

Looking back at things I have written on this blog since the beginning of the revolution, I notice that over and again I have stated that things are contradictory, that some things are getting better and others worse, and many things are getting better and worse at once. Success and failure go hand in hand, as do frustration and action. This shifting, contradictory nature of things and emotions is indeed a characteristic feature of the entire revolutionary period that began in January 2011, a season of emotional, political, and societal Amshir. And just like the ways in which the Alexandrine deal with stormy weather are contradictory, so are the ways in which Egyptians relate to their revolutionary experience.

The sense of freedom that overwhelmed the country since January 2011, the now proverbial “breaking the knot of fear”, has in practice meant an emboldenment that has made life both better and worse. It has opened paths for open expression of political discontent, for a flourishing cultural life, for the rise of Islamist movements to political power, for rapid construction of houses on the scarce agricultural land, for a crime wave, and for good business opportunities for those who have the nerves and wits to seize the day.

F., a man around thirty from a provincial town in the Nile Delta, returned from Sharm el-Sheikh some months ago where he worked as a sales representative for safaris. The Bedouins, the original inhabitants of the Sinai who have profited very little from tourism, have made themselves increasingly independent first from the state, and eventually even from their own tribal leaders. There have been shootouts and kidnappings that have seriously affected tourism. F. had never considered tourism a job with a future, and with a friend he invested his savings to open the first up-market coffee shop in his home town, in style similar to those where the affluent of Cairo and Alexandria gather – only with much cheaper prices. F. doesn’t hold much of the revolution. He says: “People want to have everything at once, as if it that was possible. They don’t realise that things change step by step, and one has to work for it. The customers in the coffeeshop hang around there telling: ‘Down with military rule!’ until early morning but do nothing. They don’t search for work or try to build a future.” F. holds the military council for responsible for all the disasters and massacres that Egypt has gone through in the past months but sees little point in open resistance against them. He argues that the military leadership is corrupt and rich and determined to fight with all brutality to hold it, but picking a fight with them will make it only worse. But while critical of the revolutionaries, he is very well aware that the revolution is a golden chance to make a lucky break. Many people don’t want to invest at the moment, and prefer to wait and see. But F. argues that in a revolutionary time, those who can seize the moment win, and those who wait lose. And business is in fact going very well. While everybody talks these days about the difficult economical situation, F. says that people are actually very happy to consume, and his coffee shop is full every night. While F. is critical of the revolution, and suspicious of Egyptians being capable of democracy and freedom, he seems to be one of the winners, one of those who knew to seize the day.

One of truly tangible successes of the revolution has been a tremendous wave of cultural and artistic activity. Theatres, lectures, concerts, and exhibitions are crowded, and the past year and so has brought new styles of music and art into wider circulation. Y, listening to a new political song on his mobile phone, commented to me in this regard: “The two, and only two accomplishments of the revolution are in music, and in arts. There is so much music, good music, different music these days. And there is all the art in the streets.” There is the art of the revolutionary graffiti, most prominently produced by people from the artist scene on the walls of Tahrir Square and Muhammad Mahmoud Street in Cairo, but much more widely produced by football ultras around the country. There are the many singers and bands like Rami Essam, Cairokee, Iskenderella and many others who have connected revolutionary attitude with the sound of the guitar, with rap, or with a revival of the 1970’s style of protest songs in a way that has significantly expanded the musical taste of many people in Egypt. At the same time, however, this explosive flourishing of arts and music has become a distinctive marker of a revolutionary attitude, and as such also a problem.

AA., one of the young leftist revolutionaries from the village in the Nile Delta who organised a cleanup campaign and a meeting with the village mayor in February and March last year, confronted me yesterday with a self-critique of the revolutionaries’s isolation and inability to reach out to the wider majority of people. “We are so good at arguing, and understand the situation and can analyse it well, but why are we not able to convince ordinary people although they otherwise seem so easily influenced?” The campaign in the village eventually failed, he says, because the activists were not able to gain a popular base that would extend beyond a group of mostly young men, most of them with higher education and living most of the year outside the village. AA., too, lives in Alexandria and only comes to the village on weekends. Relating to the downtown cultural scene of Alexandria which we both frequent, he wonders why it is that a leftist political attitude so often also comes along with a style: guys with beard and long hair, girls smoking imported rolling tobacco, and people wearing Palestinian kufiyas when going to a demonstration. “What do long hair, rolling tobacco, and kufiyas have to do with being revolutionary? And yet I, too, put on a kufiya when I go to a demonstration.” AA. thinks that the development of a revolutionary attitude hand in hand with a revolutionary style and jargon has the detrimental effect of making it in fact more difficult for the left wing revolutionaries to reach out to the people. The spread of a revolutionary habitus in the shape of music, kufiyas, etc. certainly has reached people across class and educational backgrounds, creating a space for creative expressions of a politically and socially critical attitude. But at the same time it has become a distinctive marker of that attitude (very much in the sense of Bourdieu’s theory of habitus, taste, and distinction), and as such it is by nature exclusive. The pop rock of Cairokee has become the sound of a revolutionary attitude among many who did not have a liking for such sound (or such attitude) before, but it is not the music that one would ever hear in a minibus, in a toktok, or in a popular wedding.

[Edit 10 March: An important correction regarding this point: Jakob Lindfors just wrote to me and says that most of the music I mention in this note is very commercial and close to establishment, and that I have completely ignored the politically uncontrollable and quite anti-system wave of popular music called Mahragan which is not played on the tv channels or included in the official soundscape of the revolution. Songs about Port Said, about burning police stations on 28 Feb. etc. It is the sound of the popular youth, the music one does hear in a toktok or in a popular wedding. So I think I was wrong about this. There is no lack of serious revolutionary music on the street level, but there is a lack of awareness and appreciation of it even in many of the revolutionary cicrles. Great music, too, btw./Edit)

The biggest contradictions and uncertainties concern the very issue of revolution itself. Was it a good or bad thing? Was it successful or did it fail? Was it really a revolution? Yesterday evening, some of the village revolutionaries gathered again in S’s guest room in his home in the village. In this circle, much as in circles of leftist and liberal revolutionaries in Alexandria, there was a sense of failure, even impending doom. There is good reason for that sense. A number of public media figures are facing charges for incitements against the state and the military at a military court. Egyptian employees of NGO’s are still facing charges in court after foreign citizens accused in the case were allowed to leave the country following a diplomatic deal that has become a major justice scandal in Egypt. Revolutionaries are facing insults and accusations of being foreign agents, traitors, and infidels. H. is one of the handful of village revolutionaries who lives full-time in the village, working for very little pay in a call shop. His key revolutionary experience was his participation in the street battles of Muhammad Mahmoud Street in November. Frustrated about how little the village revolutionaries were capable of accomplishing, he wonders: “Was the revolution successful, or did it fail? The problem is that it was neither successful nor did it fail. Was there a revolution in the first place? If there was one, it was stolen.” He is contradicted by M.A., an older Marxist teacher, who argues: “Revolutions are not to be measured by their success and failure, because a revolution is an explosive event, and as such fundamentally unpredictable. The very fact that we are sitting here and talking about revolution is proof that there was one. And the attacks that we face are also sign of our success. There can be no revolution without enmity and struggle.” The others in the circle are not so keen to share M.A.’s positive assessment of the situation; they have expected more tangible successes.

Both have a valid point. On short term, the revolution has brought a very brutal and incompetent military government into power, and on middle term, it is bringing the much more competent but fundamentally authoritarian Muslim Brotherhood into power. At the same time, the revolutionary movement has most likely successfully prevented the consolidation of military rule, which seemed quite keen on taking a more permanent hold of power by last summer, but has become dramatically discredited since then. The military rule over Egypt that began in 1952 is causing terrible havoc on its final metres, but it is effectively coming to an end (although that end is likely to take several years to complete). What comes after the stormy changes of revolutionary and counter-revolutionary turns during a year and half of emotional Amshir, is a different question. It may or may not be better. The revolutionary faction will not rule the country for the next few years the come, and it probably never will, except at the cost of selling out its own principles. However, if they are able to even partly overcome their social limitations, and if they are able to defend themselves against violent suppression, they will be a crucial oppositional and critical power that will rule indirectly by compelling those in power to reckon with them.

E., a cultural activist from Alexandria’s leftist intellectual scene, says that this has in fact already taken effect. “The people in Egypt now curse the revolutionaries and the revolution, because Egyptians always curse those in power. By cursing the revolution, they recognise it as in fact being in charge.”

Samuli Schielke is a research fellow at Zentrum Moderner Orient (ZMO), Berlin. His research focusses on everyday religiosity and morality, aspiration and frustration in contemporary Egypt. In 2006 he defended his PhD Snacks and Saints: Mawlid Festivals and the Politics of Festivity, Piety and Modernity in Contemporary Egypt at the University of Amsterdam, Faculty of Social and Behavioural Sciences. During his stay in Cairo at the time of the protests at Tahrir Square he maintained a diary. This article was also published on his blog.

Samuli Schielke wrote earlier:

0 comments.

De Ideologie van de PVV

Posted on March 2nd, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, Important Publications, Multiculti Issues, Religious and Political Radicalization.

Guest Author: Jan Jaap de Ruiter

 

Als dit blog verschijnt, zit ik in De Nieuwe Liefde in Amsterdam om daar het eerste exemplaar van mijn boek De ideologie van de PVV – Het kwade goed en het goede kwaad in ontvangst te nemen. Op het moment dat ik dit schrijf heb ik het fysieke product van mijn inspanningen nog niet in handen gehad. Spannend.

Het doorgronden van de ideologie van de PVV was een hersenkrakende exercitie. Het boek is een analyse en weerlegging van de gedachten en overwegingen die Martin Bosma, PVV’er van het eerste uur en thans Tweede Kamerlid, in zijn boek De schijn-élite van de valse munters onder woorden heeft gebracht. En deze zijn niet eenvoudig te volgen. Het zijn kromme paden die voorgesteld worden als recht. Je bewandelt zo’n pad, laat je als het ware meevoeren om aan het eind ervan vast te stellen dat je uitkomt bij een op zijn minst bijzondere uitkomst. Dan moet je terugredeneren waar het ‘fout’ ging en vervolgens proberen onder woorden te brengen hoe het dan wel zit.

Een voorbeeld? In zijn 22e hoofdstuk, getiteld Adolf Hitler, socialist, betoogt Bosma dat het huidige Links de erfgenaam is van het ‘linkse’ nationaal-socialisme, waarbij hij consequent het streepje tussen nationaal en socialisme weglaat en het liefst nationaal tussen haakjes zet. De PvdA van nu is dus het kleinkind van de NSDAP van Hitler, Himmler en Goebbels. Zoals ik het hier opschrijf is de redenering grotesk. Zonder meer. Maar zoals Bosma het opschrijft, loop je bijna in de val. Een goede manier om Bosma’s redeneringen te weerleggen is ze toe te passen op situaties die hij niet noemt, maar die wel met zijn overwegingen te maken hebben. Ik geef een voorbeeld naar aanleiding van de NSDAP-PvdA overwegingen. Er dus van uitgaand dat het socialisme van na de Tweede Wereldoorlog de erfgenaam is van het ‘socialisme’ van Hitler, wekt het op zijn minst bevreemding dat de staat Israel indertijd in 1960 ‘kameraad’ Eichmann uit Argentinië liet ontvoeren en berechten. Immers, Eichmann was lid van grootvaderpartij NSDAP en de regering van de joodse staat bestond uit een coalitie van diverse partijen waarvan de socialistische Mapaipartij van David Ben Goerion de grootste was. Dit is natuurlijk je reinste kolder, maar het is de consequentie van de PVV-manier van redeneren.

Het viel te verwachten dat Bosma het Eichmannvoorbeeld natuurlijk nooit in zijn boek zou opnemen. Bovendien zijn de joden en de staat Israel, aldus Bosma, bondgenoten in de strijd tegen de verfoeide islam en de massa-immigratie die ons land te grazen hebben genomen. Zou je aan Henk dan wel Ingrid vragen welke vlag er in het kantoor van Bosma in de Tweede Kamer hangt, dan denk ik dat ze zullen zeggen dat dat Neêrlands driekleur is. Niets is echter minder waar. Bosma heeft de grootste Israëlische vlag die hij op de markt van Tel Aviv kon vinden, gekocht en in zijn kantoor opgehangen om aan te geven dat ook zijn werkplek naar zijn zeggen ‘bevrijd gebied’ is: vrij van moslims en de islam.

Het boek van Bosma is een grote aaneenschakeling van beweringen en redeneringen die niet makkelijk te doorgronden zijn. Ze hebben echter alle een ding gemeen en dat zijn de strakke waardeoordelen die hij eraan hecht. Iets is goed of iets is slecht. Slecht zijn: de islam, de multiculturele samenleving en alles wat links is. Goed is het christendom, de joden en Israel en monoculturaliteit. Zo simpel is het. Hij heeft dan ook als motto voor zijn boek het vers Jesaja 5: 20 dat als volgt luidt:

‘Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken en van het licht duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter’.

Het is jammer dat Bosma niet verder heeft gelezen want het op Jesaja 5:20 volgende vers 21 luidt als volgt:

‘Wee hun die wijs zijn in hun eigen ogen,
en verstandig naar hun eigen mening’.

Dit laatste vers is het motto van mijn boek en dat werd opgepikt door de media. De Volkskrant journalist die mij interviewde vroeg mij hoe ik in 140 tekens de essentie van mijn boek zou samenvatten. Geheel in lijn met het tijdperk van soundbites en tweets. Dit was mijn antwoord in slechts 62 tekens: ‘De waarheid bestaat niet uit zwartwit, maar uit grijstinten.’ Niet erg spannend, niet sexy, ik weet het. Maar zwart-wit leidt tot uitsluiting en bij grijs kan iedereen terecht. Het de Volkskrant interview is eveneens vandaag verschenen.

Inmiddels is mijn boek volop in de media geweest. Ik vreesde het ergste. Ik overwoog zelfs de hele zaak af te blazen. Dat laatste was vooral ingegeven door de rel die losbarstte over de tien die Jan Blommaert en ik gegeven hadden aan de bachelorthesis van Henk Bovekerk afgelopen januari. Bovekerk betoogt in die thesis dat de PVV fascistisch van aard is. Nu was het nooit de bedoeling dat die thesis in de openbaarheid kwam, maar het gebeurde en dat zij dan maar zo. Hoe dan ook, de pers was vernietigend, er kwamen hele nare emails en tweets binnen. Het was een rite de passage die elk mens blijkbaar moet ondergaan als hij zijn hoofd boven het maaiveld uitsteekt. Exemplarisch is dat ik tijdens de thesiskwestie met het uur tientallen nieuwe volgers op Twitter erbij kreeg, van 275 naar 430 en dat ik er deze week maar liefst negen bij mocht tellen: ik sta nu op 439. Over hijgerigheid gesproken.

Hoe dan ook, ik heb doorgezet. Ik wil graag bijdragen aan het debat, de tegenstand ten spijt. En ik moet zeggen dat het me meevalt. De reacties tot nu toe in de pers en de media zijn welwillend. Geen extremisme. Natuurlijk is het jammer te horen dat Martin Bosma niet met me in debat wil. EO’s Dit is de dag Radio 1 programma van 29 februari jl. had hem dat gevraagd, maar hij verklaarde dat ik geen ‘echte wetenschapper’ zou zijn en dat dat voor hem reden genoeg is niet met mij te praten. Ik heb toen in de ether voorgesteld dat hij in debat zou gaan met “citoyen de Ruiter”. God weet hoe we geprobeerd hebben een PVV’er naar Amsterdam te krijgen om het eerste exemplaar van het boek aan te bieden. Met een PVV-kamerlid ga ik op je-en-jij-basis om, maar het mocht allemaal niet baten. Nu wordt het een soort Ons Soort Mensenbijeenkomst en om eerlijk te zijn vind ik die maar al te saai. Wellicht bevindt zich in het publiek nog een frisse tegenstander en ook later zijn er nog debatten zoals in Tilburg op 13 maart. We gaan het zien.

De ideologie van de PVV is mijn bijdrage aan het debat over deze partij, de al of niet multiculturele samenleving en de islam in Nederland. Ik verwacht dat het boek lange tijd actueel zal blijven hoe tegenstrijdig dat ook klinkt. Immers, het denken van de PVV zal niet veranderen, dat is naar de aard van de partij onmogelijk. Daarom ben ik blij dat ik doorgezet heb en het boek op de markt heb gebracht. Toch het zou ook zo maar kunnen dat ik besluit dat dit ook mijn laatste bijdrage aan het debat is en het advies van collega-arabist Hans Jansen opvolg en een ‘mooi boek’ ga schrijven over ‘iets’ van de Arabische cultuur. Want je lichaam en je geest moeten er wel tegen kunnen: het debat rond de macht. Hoewel het tegelijkertijd ook erg verslavend is. We gaan het zien en voorlopig ligt de bal weer bij de tegenpartij, zoals het in een echte democratie hoort.

Jan Jaap de Ruiter is Arabist en verbonden aan Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. De ideologie van de PVV is uitgebracht door Rozenberg Publishers. Het boek ligt vanaf 2 maart 2012 in de winkel en is op talloze boekhandelsites te bestellen.

0 comments.

Uitstel of afstel – Nederlandse militairen weg uit Mali?

Posted on February 9th, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, International Terrorism, Society & Politics in the Middle East.

DEN HAAG/BAMAKO • De training van tientallen Nederlandse mariniers en commando’s in Mali is afgeblazen. De Malinese regering en de Amerikaanse organisator AFRICOM vinden het er te gevaarlijk vanwege de bloedige burgeroorlog, zegt Defensie.

De afgelopen weken zijn bij gevechten tussen rebellen en het regeringsleger veel doden gevallen. Zo’n 15.000 Malinezen zijn het land ontvlucht.

De Nederlandse militairen zouden meedoen aan de internationale anti-terreuroefening Flintlock. Acht westerse landen trainen militairen uit acht Afrikaanse militairen voor hun strijd tegen de Noord-Afrikaanse tak van al-Qaeda.

Aan de training die later deze maand in het onrustige Noord-Mali gepland stond, zouden 2000 militairen meedoen. Maar na de aanval op enkele steden in de regio door Toeareg-rebellen kan de Malinese regering de veiligheid niet garanderen.

Bronnen meldden deze krant al dat de trainingslocaties in het noorden waren geschrapt. Ook zeiden enkele westerse landen dat ze minder militairen zouden sturen.

,,Het leger kan niet overal zijn,’’ zegt Willem Snapper, een Nederlander in Mali. ,,Het gebied is te groot en er zijn te weinig militairen.’’

Volgens Defensie was Nederland niet betrokken bij het besluit om Flintlock te annuleren en is een dergelijk dergelijk verzoek ook niet gedaan. ,,AFRICOM en de Malinese autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de beveiliging van de locaties,’’ zegt woordvoerster Marloes Visser.

Bronnen in Mali zeggen dat Flintlock ‘zeer waarschijnlijk’ niet doorgaat, maar de Amerikanen willen niets bevestigen.

AFRICOM is verbaasd over het bericht uit Nederland. Een zegsvrouw van de Amerikaanse ambassade in Mali spreekt alleen van ‘uitstel’ en niet van ‘afstel’.

Volgens Defensie geldt deze twijfel alleen nog voor het ‘eindsymposium’. De Nederlanders maken de voorbereidende training in Senegal en Burkina Faso af en keren daarna terug.
De SP en D66 eisen in Kamervragen opheldering van defensieminister Hans Hillen. Ze willen weten of hij de risico’s van de missie in Mali vooraf niet onderschat heeft en of Nederland wel meedoet aan een vervolg van Flintlock.

Tonny van der Mee en Jeroen Kostense zijn onderzoeksjournalisten. Dit stuk stond, in een iets andere versie, eerder in het AD en in verkorte versie in het Parool. Dit stuk is een update van een eerdere bijdrage: Nederlandse leger & Flintlock – Trainen of vechten in de Sahel.

1 comment.

Nederlandse leger & Flintlock – Trainen of vechten in de Sahel

Posted on February 5th, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, International Terrorism, Society & Politics in the Middle East.

Guest Authors: Tonny van der Mee en Jeroen Kostense

Dertig Nederlandse commando’s en mariniers zijn naar Afrika vertrokken voor de grote anti-terreuroefening Flintlock. En dat uitgerekend in Mali, waar een ontvoerde Nederlander nog altijd spoorloos is, al-Qaeda trainingskampen heeft en rebellen een bloedige strijd voeren met de regering. ‘De minister doet alsof het een training op de Veluwe is met een hek eromheen. Dat is niet zo.’

Flintlock: Training of Operatie?

Zo roerig als de politieke discussie rond de politiemissie in Kunduz is, zo stilzwijgend trainen Nederlandse elitetroepen Afrikaanse militairen in de Sahel voor de strijd tegen terrorisme. Interpol noemt de Sahel ‘het nieuwe Afghanistan’ , vanwege de criminele drugsbendes, zwaarbewapende rebellen en Noord-Afrikaanse tak van al-Qaeda (AQIM).

Toch doet Nederland al sinds 2007 mee aan Flintlock, een internationale oefening binnen de Amerikaanse oorlog tegen terreur (Operation Enduring Freedom). De Nederlandse militairen zijn nu in Burkina Faso en Senegal om de Afrikaanse collega’s te trainen voor de eindoefening in Mali (22 februari tot en met 24 maart).

Ook de VS, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Groot-Brittannië sturen militairen. Ze trainen speciale eenheden uit twaalf Afrikaanse landen in verkennen, eerste hulp, patrouilleren, schieten en controleposten inrichten. Het kabinet vindt het niet nodig Flintlock te melden aan de Tweede Kamer. Het is een ‘oefening’ en ‘geen operationale inzet’.

You need to a flashplayer enabled browser to view this YouTube video

video Flintlock 2007, MdK

Maar volgens de SP en defensiespecialist Ko Colijn is Flintlock vergelijkbaar met de omstreden politiemissie in Kunduz. ,,In feite is het hetzelfde verhaal als Kunduz. Goed bewapende Toeareg-rebellen die eerst in Libië zaten, zijn nu afgezakt naar de Sahel en zorgen voor een oorlogssituatie in Mali. Het is daar zeer gevaarlijk.’’ Daarom vindt hij dat het kabinet deze ‘oefening’ moet melden aan de Tweede Kamer. ,,Het gaat om de vraag: waar ligt de grens tussen trainen en deelname aan een actieve operatie.’’ SP en D66 eisen opheldering van defensieminister Hans Hillen. ,,De omstandigheden zijn gewijzigd,’’ zegt SP-Kamerlid Harry van Bommel. ,,Dat was bij de regering bekend. Toch doen we, tegen beter weten in, mee. Dat is onverstandig. Het is wachten op incidenten. En als er wat gebeurt, kan het goed zijn dat dit wordt stilgehouden.’’ D66-Kamerlid Wassila Hachchi wil met spoed van Hillen weten of de veiligheid van Nederlandse militairen gegarandeerd kan worden gezien de huidige burgeroorlog. ,,Kunnen we nog wel spreken van een trainingsmissie? Ik wil snel de onderste steen boven hebben, aangezien onze troepen er binnenkort al zitten.’’

Matrix van geweld

Dat uitgerekend Mali nu gastheer is, is pikant. Flintlock vond daar – met Nederlandse deelname – ook in 2007, 2008 en 2010 plaats. Maar sindsdien is de veiligheid in het grensgebied met Algerije en Niger aanzienlijk verslechterd. Volgens een brandstofcontract van het Amerikaanse leger blijkt dat de training nu gepland stond op vijf plekken in dat risicogebied: Gao, Kidal, Menaka, Tessalit en Timboektoe. Voor al deze gebieden ontraadt Buitenlandse Zaken alle reizen. Daar bevinden zich kampen van al-Qaeda (AQIM). De terreurorganisatie gijzelt al ruim twee maanden de in Timboektoe ontvoerde Woerdenaar Sjaak Rijke. AQIM dreigt hem te doden als geprobeerd wordt hem te bevrijden. Bovendien zijn de voormalige huurlingen van Kadhaffi – voornamelijk afkomstig van de Toeareg bevolking  – met veel wapens en geld teruggekeerd naar Noord-Mali (update: zie With Libyan Arms, Mali Fighting is Revived). Ze vechten een bloedige strijd met regeringstroepen en hebben twee beoogde trainingslocaties (Tessalit en Menaka) aangevallen. Daarbij zijn vele tientallen doden gevallen.

Vanwege de terreurdreiging en bloedige burgeroorlog verplaatst de Malinese regering de trainingslocatie. De oefening staat nu gepland op een basis in Kati, ten noordwesten van Bamako. Maar deze week is de onrust dus ook overgeslagen naar die steden met felle protesten tegen de regering. De risico’s voor Nederlandse militairen zijn erg groot. Defensieminister Hans Hillen zei vorig jaar dat Nederlanders niet betrokken zijn geweest bij vuurgevechten, maar hij zegt ook niet dat dat uitgesloten is. Bovendien verstrekte Hillen de Kamer onjuiste informatie. In antwoord op SP-vragen na een publicatie in het AD, stelde hij dat de Nederlanders alleen op afgeschermde militaire terreinen trainen.

Dat blijkt niet het geval, zeggen Malinese en Nederlandse bronnen die bij Flintlock betrokken zijn (geweest). ,,De echte training, zoals het schieten, vond buiten in de woestijn plaats. En ’s nachts werd gepatrouilleerd.’’ Serge Doreleyers, die voor Defensie op de Vredesschool in Mali werkte, bevestigt dat. ,,Er wordt ook in het veld getraind. In dit soort gebieden is het diffuus waar het oefenterrein begint en ophoudt.’’ Doreleyers was in 2010 zijdelings betrokken bij Flintlock in Mali. De Nederlanders zaten op een basis in Gao. ,,Toen stond een oefening in Menaka gepland. Dat ging niet door vanwege de grote risico’s. Met Flintlock maak je ook een soort statement. Als je daar traint, weet je dat je bekeken wordt. Dat schrikt ook af.’’ SP’er Van Bommel:?,,De minister doet voorkomen alsof dit een oefening op de Veluwe is, op een terrein met een hek eromheen. Dat is niet zo. De militairen doen ‘training on the job’. Ze leiden mensen op die lokaal strijden tegen terrorisme, en gaan samen op pad. Je kunt vijandige elementen tegenkomen, of aangevallen worden.’’

Verplaatsing, verkleining en verdediging

Volgens Defensie doen dit jaar 2000 militairen aan Flintlock mee. Maar vorig weekend meldden Amerikaanse en Malinese vertegenwoordigers tijdens een briefing dat het er ruim duizend worden. Enkele westerse landen sturen minder militairen. Bovendien zijn alle trainingslocaties in het gevaarlijke noorden geschrapt. Ondanks de belofte dat Mali grond- en luchttroepen paraat heeft om in te grijpen, heeft het regeringsleger de handen vol aan de burgeroorlog. De Amerikanen zeggen terug te vechten als militaire bases worden aangevallen. Dat geldt ook voor de Nederlanders, zegt AFRICOM. ,,Elk mens heeft het recht zichzelf te verdedigen. Dus als de Nederlanders aangevallen worden, mogen ze terugschieten.’’ Defensie en Buitenlandse Zaken willen alleen kwijt dat de oefening vanwege de spanningen ‘mogelijk’ wordt verplaatst en in omvang beperkt. ,,De Malinese autoriteiten en Amerikaanse organisatoren nemen de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen. Eventuele risico’s worden in de gaten gehouden. Nederland neemt zelf geen extra maatregelen.’’

Tonny van der Mee en Jeroen Kostense zijn onderzoeksjournalisten. Dit stuk stond, in een iets andere versie, eerder in het AD en in verkorte versie in het Parool. Voor meer informatie over Mali zie War on Terror and social networks in Mali  door David Gutelius in vml. Isim Review en over de Sahel en Flintlock: U.S. Training in Africa Aims to Deter Extremists door Eric Schmitt in The New York Times

5 comments.

Nederlandse leger & Flintlock – Trainen of vechten in de Sahel

Posted on February 5th, 2012 by martijn.
Categories: Guest authors, International Terrorism, Society & Politics in the Middle East.

Guest Authors: Tonny van der Mee en Jeroen Kostense

Dertig Nederlandse commando’s en mariniers zijn naar Afrika vertrokken voor de grote anti-terreuroefening Flintlock. En dat uitgerekend in Mali, waar een ontvoerde Nederlander nog altijd spoorloos is, al-Qaeda trainingskampen heeft en rebellen een bloedige strijd voeren met de regering. ‘De minister doet alsof het een training op de Veluwe is met een hek eromheen. Dat is niet zo.’

Flintlock: Training of Operatie?

Zo roerig als de politieke discussie rond de politiemissie in Kunduz is, zo stilzwijgend trainen Nederlandse elitetroepen Afrikaanse militairen in de Sahel voor de strijd tegen terrorisme. Interpol noemt de Sahel ‘het nieuwe Afghanistan’ , vanwege de criminele drugsbendes, zwaarbewapende rebellen en Noord-Afrikaanse tak van al-Qaeda (AQIM).

Toch doet Nederland al sinds 2007 mee aan Flintlock, een internationale oefening binnen de Amerikaanse oorlog tegen terreur (Operation Enduring Freedom). De Nederlandse militairen zijn nu in Burkina Faso en Senegal om de Afrikaanse collega’s te trainen voor de eindoefening in Mali (22 februari tot en met 24 maart).

Ook de VS, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Groot-Brittannië sturen militairen. Ze trainen speciale eenheden uit twaalf Afrikaanse landen in verkennen, eerste hulp, patrouilleren, schieten en controleposten inrichten. Het kabinet vindt het niet nodig Flintlock te melden aan de Tweede Kamer. Het is een ‘oefening’ en ‘geen operationale inzet’.

You need to a flashplayer enabled browser to view this YouTube video

video Flintlock 2007, MdK

Maar volgens de SP en defensiespecialist Ko Colijn is Flintlock vergelijkbaar met de omstreden politiemissie in Kunduz. ,,In feite is het hetzelfde verhaal als Kunduz. Goed bewapende Toeareg-rebellen die eerst in Libië zaten, zijn nu afgezakt naar de Sahel en zorgen voor een oorlogssituatie in Mali. Het is daar zeer gevaarlijk.’’ Daarom vindt hij dat het kabinet deze ‘oefening’ moet melden aan de Tweede Kamer. ,,Het gaat om de vraag: waar ligt de grens tussen trainen en deelname aan een actieve operatie.’’ SP en D66 eisen opheldering van defensieminister Hans Hillen. ,,De omstandigheden zijn gewijzigd,’’ zegt SP-Kamerlid Harry van Bommel. ,,Dat was bij de regering bekend. Toch doen we, tegen beter weten in, mee. Dat is onverstandig. Het is wachten op incidenten. En als er wat gebeurt, kan het goed zijn dat dit wordt stilgehouden.’’ D66-Kamerlid Wassila Hachchi wil met spoed van Hillen weten of de veiligheid van Nederlandse militairen gegarandeerd kan worden gezien de huidige burgeroorlog. ,,Kunnen we nog wel spreken van een trainingsmissie? Ik wil snel de onderste steen boven hebben, aangezien onze troepen er binnenkort al zitten.’’

Matrix van geweld

Dat uitgerekend Mali nu gastheer is, is pikant. Flintlock vond daar – met Nederlandse deelname – ook in 2007, 2008 en 2010 plaats. Maar sindsdien is de veiligheid in het grensgebied met Algerije en Niger aanzienlijk verslechterd. Volgens een brandstofcontract van het Amerikaanse leger blijkt dat de training nu gepland stond op vijf plekken in dat risicogebied: Gao, Kidal, Menaka, Tessalit en Timboektoe. Voor al deze gebieden ontraadt Buitenlandse Zaken alle reizen. Daar bevinden zich kampen van al-Qaeda (AQIM). De terreurorganisatie gijzelt al ruim twee maanden de in Timboektoe ontvoerde Woerdenaar Sjaak Rijke. AQIM dreigt hem te doden als geprobeerd wordt hem te bevrijden. Bovendien zijn de voormalige huurlingen van Kadhaffi – voornamelijk afkomstig van de Toeareg bevolking  – met veel wapens en geld teruggekeerd naar Noord-Mali (update: zie With Libyan Arms, Mali Fighting is Revived). Ze vechten een bloedige strijd met regeringstroepen en hebben twee beoogde trainingslocaties (Tessalit en Menaka) aangevallen. Daarbij zijn vele tientallen doden gevallen.

Vanwege de terreurdreiging en bloedige burgeroorlog verplaatst de Malinese regering de trainingslocatie. De oefening staat nu gepland op een basis in Kati, ten noordwesten van Bamako. Maar deze week is de onrust dus ook overgeslagen naar die steden met felle protesten tegen de regering. De risico’s voor Nederlandse militairen zijn erg groot. Defensieminister Hans Hillen zei vorig jaar dat Nederlanders niet betrokken zijn geweest bij vuurgevechten, maar hij zegt ook niet dat dat uitgesloten is. Bovendien verstrekte Hillen de Kamer onjuiste informatie. In antwoord op SP-vragen na een publicatie in het AD, stelde hij dat de Nederlanders alleen op afgeschermde militaire terreinen trainen.

Dat blijkt niet het geval, zeggen Malinese en Nederlandse bronnen die bij Flintlock betrokken zijn (geweest). ,,De echte training, zoals het schieten, vond buiten in de woestijn plaats. En ’s nachts werd gepatrouilleerd.’’ Serge Doreleyers, die voor Defensie op de Vredesschool in Mali werkte, bevestigt dat. ,,Er wordt ook in het veld getraind. In dit soort gebieden is het diffuus waar het oefenterrein begint en ophoudt.’’ Doreleyers was in 2010 zijdelings betrokken bij Flintlock in Mali. De Nederlanders zaten op een basis in Gao. ,,Toen stond een oefening in Menaka gepland. Dat ging niet door vanwege de grote risico’s. Met Flintlock maak je ook een soort statement. Als je daar traint, weet je dat je bekeken wordt. Dat schrikt ook af.’’ SP’er Van Bommel:?,,De minister doet voorkomen alsof dit een oefening op de Veluwe is, op een terrein met een hek eromheen. Dat is niet zo. De militairen doen ‘training on the job’. Ze leiden mensen op die lokaal strijden tegen terrorisme, en gaan samen op pad. Je kunt vijandige elementen tegenkomen, of aangevallen worden.’’

Verplaatsing, verkleining en verdediging

Volgens Defensie doen dit jaar 2000 militairen aan Flintlock mee. Maar vorig weekend meldden Amerikaanse en Malinese vertegenwoordigers tijdens een briefing dat het er ruim duizend worden. Enkele westerse landen sturen minder militairen. Bovendien zijn alle trainingslocaties in het gevaarlijke noorden geschrapt. Ondanks de belofte dat Mali grond- en luchttroepen paraat heeft om in te grijpen, heeft het regeringsleger de handen vol aan de burgeroorlog. De Amerikanen zeggen terug te vechten als militaire bases worden aangevallen. Dat geldt ook voor de Nederlanders, zegt AFRICOM. ,,Elk mens heeft het recht zichzelf te verdedigen. Dus als de Nederlanders aangevallen worden, mogen ze terugschieten.’’ Defensie en Buitenlandse Zaken willen alleen kwijt dat de oefening vanwege de spanningen ‘mogelijk’ wordt verplaatst en in omvang beperkt. ,,De Malinese autoriteiten en Amerikaanse organisatoren nemen de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen. Eventuele risico’s worden in de gaten gehouden. Nederland neemt zelf geen extra maatregelen.’’

Tonny van der Mee en Jeroen Kostense zijn onderzoeksjournalisten. Dit stuk stond, in een iets andere versie, eerder in het AD en in verkorte versie in het Parool. Voor meer informatie over Mali zie War on Terror and social networks in Mali  door David Gutelius in vml. Isim Review en over de Sahel en Flintlock: U.S. Training in Africa Aims to Deter Extremists door Eric Schmitt in The New York Times

5 comments.