You are looking at posts in the category Islam in the Netherlands.
M | T | W | T | F | S | S |
---|---|---|---|---|---|---|
« Sep | ||||||
1 | ||||||
2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 |
9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 |
16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 |
23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 |
30 |
Posted on May 9th, 2014 by martijn.
Categories: [Online] Publications, Headline, Islam in the Netherlands, Murder on theo Van Gogh and related issues, My Research, Religious and Political Radicalization, Ritual and Religious Experience, Society & Politics in the Middle East, Young Muslims.
Woensdag 14 mei verschijnt bij Uitgeverij Parthenon het boek dat ik samen met mijn collega’s van de afdeling Islamstudies van de Radboud Universiteit, Joas Wagemakers en Carmen Becker, heb geschreven: Salafisme. Utopische idealen in een weerbarstige praktijk.
Hoe ben je een goede moslim?
Wat salafisten gemeen hebben, is dat zij proberen om de profeet Mohammed en de eerste generaties moslims na hem zo nauwkeurig mogelijk te volgen. Maar hoe ben je een goede, vrome moslim? Daar zijn uiteenlopende, soms tegenstrijdige ideeën over. Bijvoorbeeld: zijn strikte kledingvoorschriften enorm belangrijk of leidt die nadruk op uiterlijkheden af van de spiritualiteit? Is geloof een persoonlijk project, dat deelname aan de samenleving niet in de weg staat, of moet je je zo afzijdig mogelijk houden? ‘Er zijn tegenwoordig zelfs salafisten die oproepen om te stemmen. Daar krijgen ze zware kritiek op van anderen, want je zo actief bemoeien met wereldlijk gezag zou een stap op weg naar het ongeloof zijn.. Het is me door ons onderzoek veel duidelijker geworden dat salafist zijn vaak een worsteling is. Tegelijkertijd maakt dat harde werken ook een belangrijk deel uit van een goede moslim zijn.
Populair na ‘9/11’
In de jaren na ‘9/11’ nam de populariteit van het salafisme wereldwijd toe. Toch is de stroming overal, behalve in Saoedi-Arabië, nog altijd een minderheid binnen de islam. In Nederland zou volgens Amsterdams onderzoek zo’n 8 tot 10 procent van de moslimbevolking , dus ongeveer 80.000 mensen, geïnteresseerd kunnen zijn in een stroming als het salafisme – ‘met zo veel slagen om de arm is dat het meest exacte cijfer dat we hebben’.
Theo van Gogh
In Nederland leidde de moord op Theo van Gogh, in 2004, tot een piek in de belangstelling. ‘Deels was dat nieuwsgierigheid, maar er zit ook wat rebels in salafisme. De publieke reacties op orthodoxe moslims waren scherp, destijds. En dan krijg je een tegenreactie: als salafisten denken te worden aangevallen op hun geloof, kunnen ze fel uit de hoek komen. De laatste jaren, hebben mijn collega’s en ik de indruk, is het aantal bezoekers bij bijeenkomsten voor salafisten behoorlijk stabiel.
Arabische Lente
Het boek besteedt ook aandacht aan de gevolgen van de Arabische Lente, die de apolitieke ideeën van veel salafisten behoorlijk op z’n kop hebben gezet. Moesten salafisten langs de kant blijven staan terwijl allerlei regimes omver geworpen werden of moesten ze toch politiek actief worden? Hoewel salafisten vaak bekend staan als rigide, zijn ze in sommige gevallen uiterst flexibel met deze nieuwe uitdaging omgegaan.
Wat moeten we ermee?
Het boek Salafisme. Utopische idealen in een weerbarstige praktijk verschijnt bij Uitgeverij Parthenon en wordt op woensdag 14 mei in Nijmegen gepresenteerd in het Soeterbeeck Programma ‘Salafisme, wat moeten we ermee?’ (lezing en discussie met onder andere Ineke Roex en Roel Meijer, onder leiding van Jan Jaap de Ruiter van de Universiteit van Tilburg).
Datum: woensdag 14 mei 2014
Tijd: van 19:30 tot 21:30
Locatie: Huize Heyendael, Geert Grooteplein-Noord 9, Nijmegen
Organisator: Soeterbeeck Programma
Voor meer informatie over het programma zie HIER. Aanmelden is noodzakelijk, dat kan HIER.
Te verkrijgen vanaf 14 mei
Bij de bekende boekhandels onder andere:
Atheneum Amsterdam
Boekhandel Roelants Nijmegen
Bol.com
Boek.be
Lees de inleiding
Posted on May 9th, 2014 by martijn.
Categories: [Online] Publications, Headline, Islam in the Netherlands, Murder on theo Van Gogh and related issues, My Research, Religious and Political Radicalization, Ritual and Religious Experience, Society & Politics in the Middle East, Young Muslims.
Woensdag 14 mei verschijnt bij Uitgeverij Parthenon het boek dat ik samen met mijn collega’s van de afdeling Islamstudies van de Radboud Universiteit, Joas Wagemakers en Carmen Becker, heb geschreven: Salafisme. Utopische idealen in een weerbarstige praktijk.
Hoe ben je een goede moslim?
Wat salafisten gemeen hebben, is dat zij proberen om de profeet Mohammed en de eerste generaties moslims na hem zo nauwkeurig mogelijk te volgen. Maar hoe ben je een goede, vrome moslim? Daar zijn uiteenlopende, soms tegenstrijdige ideeën over. Bijvoorbeeld: zijn strikte kledingvoorschriften enorm belangrijk of leidt die nadruk op uiterlijkheden af van de spiritualiteit? Is geloof een persoonlijk project, dat deelname aan de samenleving niet in de weg staat, of moet je je zo afzijdig mogelijk houden? ‘Er zijn tegenwoordig zelfs salafisten die oproepen om te stemmen. Daar krijgen ze zware kritiek op van anderen, want je zo actief bemoeien met wereldlijk gezag zou een stap op weg naar het ongeloof zijn.. Het is me door ons onderzoek veel duidelijker geworden dat salafist zijn vaak een worsteling is. Tegelijkertijd maakt dat harde werken ook een belangrijk deel uit van een goede moslim zijn.
Populair na ‘9/11’
In de jaren na ‘9/11’ nam de populariteit van het salafisme wereldwijd toe. Toch is de stroming overal, behalve in Saoedi-Arabië, nog altijd een minderheid binnen de islam. In Nederland zou volgens Amsterdams onderzoek zo’n 8 tot 10 procent van de moslimbevolking , dus ongeveer 80.000 mensen, geïnteresseerd kunnen zijn in een stroming als het salafisme – ‘met zo veel slagen om de arm is dat het meest exacte cijfer dat we hebben’.
Theo van Gogh
In Nederland leidde de moord op Theo van Gogh, in 2004, tot een piek in de belangstelling. ‘Deels was dat nieuwsgierigheid, maar er zit ook wat rebels in salafisme. De publieke reacties op orthodoxe moslims waren scherp, destijds. En dan krijg je een tegenreactie: als salafisten denken te worden aangevallen op hun geloof, kunnen ze fel uit de hoek komen. De laatste jaren, hebben mijn collega’s en ik de indruk, is het aantal bezoekers bij bijeenkomsten voor salafisten behoorlijk stabiel.
Arabische Lente
Het boek besteedt ook aandacht aan de gevolgen van de Arabische Lente, die de apolitieke ideeën van veel salafisten behoorlijk op z’n kop hebben gezet. Moesten salafisten langs de kant blijven staan terwijl allerlei regimes omver geworpen werden of moesten ze toch politiek actief worden? Hoewel salafisten vaak bekend staan als rigide, zijn ze in sommige gevallen uiterst flexibel met deze nieuwe uitdaging omgegaan.
Wat moeten we ermee?
Het boek Salafisme. Utopische idealen in een weerbarstige praktijk verschijnt bij Uitgeverij Parthenon en wordt op woensdag 14 mei in Nijmegen gepresenteerd in het Soeterbeeck Programma ‘Salafisme, wat moeten we ermee?’ (lezing en discussie met onder andere Ineke Roex en Roel Meijer, onder leiding van Jan Jaap de Ruiter van de Universiteit van Tilburg).
Datum: woensdag 14 mei 2014
Tijd: van 19:30 tot 21:30
Locatie: Huize Heyendael, Geert Grooteplein-Noord 9, Nijmegen
Organisator: Soeterbeeck Programma
Voor meer informatie over het programma zie HIER. Aanmelden is noodzakelijk, dat kan HIER.
Te verkrijgen vanaf 14 mei
Bij de bekende boekhandels onder andere:
Atheneum Amsterdam
Boekhandel Roelants Nijmegen
Bol.com
Boek.be
Lees de inleiding
Posted on January 1st, 2014 by martijn.
Categories: Blind Horses, Blogosphere, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues.
U weet het; 1 januari dus is het tijd voor de bekendmaking van de Dr. Kromzwaard Trofee 2013. Een paar opmerkingen vooraf:
De winnaars van 2013
Beste blog
Sterke kandidaten hier. Het vaakst ingezonden was het prachtige stuk van Martijn Kleppe over de foto van Marokkaans-Nederlandse jongeren en hoe deze is verworden tot een icoon. Martijn Kleppe kreeg uiteindelijjk 19% van de stemmen. Het stuk van Rahma Bavelaar dat één van de beste kritieken is op media-verslaggeving van het afgelopen jaar, werd derde met 9% van de stemmen. De winnaar met de meeste stemmen is het mooie en zeer noodzakelijke stuk van Nourdeen Wildeman over de Rohingya met liefst 72% van de stemmen (het hoogste percentage van allemaal bij de winnaars).
Beste nieuws/achtergrond
Een lastige categorie voor velen omdat ze televisie moesten vergelijken met een geschreven stuk. Het vaakst ingezonden item vooraf was de uitzending van het NRCV programma Altijd Wat over de Syrië-gangers. Uiteindelijk kreeg dit programma 23% van de stemmen, net voor de uitzending over Marianne Vaatstra van het programma Medialogica met 21% van de stemmen. De overduidelijke winnaar hier is het stuk van Nadia Fadil met 56% van de stemmen. Dit stuk is geschreven in de context van de discussie over Syrië-gangers, maar laat een breder patroon zien waarom mensen hun eigen land verlaten.
Beste opinie/column
Hier is het verschil tussen inzendingen en de uiteindelijke uitslag misschien wel het grootst. Het artikel van Nadia Ezzeroili over haar afscheid van islam was veruit het vaakst ingezonden. Geen enkel artikel in welke categorie dan ook is zo vaak voorgesteld: 15 keer. Uiteindelijk wordt ze derde met 17% van de stemmen, maar we gaan zeker nog van haar horen denk ik. Nummer twee (24%) is het stuk van Johny van Hove over hoe racisme is verweven met onze tradities en populaire cultuur; waarschijnlijk het meest analytische stuk van de drie. De winnaar hier is Norah Karrouche met haar krachtige (en net als bij Ezzeroili’s stuk) invoelbare verhaal over integratie met 59% van de stemmen.
Alle mensen in deze drie categorieeën van harte gefeliciteerd en in het bijzonder de winnaars natuurlijk!
Faalhazen
Daar gaan we verder niet teveel woorden aan wijden mensen.
Blogfaalhaas
Meest ingezonden stuk was van Frank Verhoef: uiteindelijk 16% van de stemmen. Annabel Nanninga die zeker wist dat ze hier nummer één zou worden, maar het maakte haar natuurlijk niks uit, kreeg 34% van de stemmen. Bart Schut is de verliezer met 50% van de stemmen.
Nieuwsfaalhaas
Meest ingezonden: Perdiep Ramesar over de Schilderswijk (38%). Nummer drie is Omroep West over de Piermoskee met 15% van de stemmen. De verliezer hier is Spitsnieuws, hoewel vermeld moet worden dat ook anderen trapten in de seksjihad hoax: 47% van de stemmen.
Opinie/columnfaalhaas
Vaakst ingezonden was hier Jonathan van het Reve en deze eindigt uiteindelijk als derde met 10% van de stemmen. Rob Wijnberg wordt tweede met 16% en de verliezer is hier het stuk van Geert Wilders en Joram van Klaveren met maar liefst 74% van de stemmen.
Tot Slot
Rest mij alle winnaars te feliciteren! En natuurlijk iedereen te bedanken die stukken heeft ingezonden en heeft gestemd. Met dank aan L.M. en U.O voor het vele werk (nou ja dit jaar was een makkie toch?).
U kunt het hele jaar 2014 weer stukken inzenden als suggesties voor de competitie van 2014. Maar zoals hierboven gesteld, de naam gaat veranderen in 2014. Ook daarvoor worden suggesties op prijs gesteld!
En natuurlijk, alle goeds toegewenst voor u en uw dierbaren in 2014 (en hopelijk ver daarna ook…).
PS
Overigens bestaat mijn site in 2014 15 jaar. Ter gelegenheid van dat blogessaywedstrijd. Denk dat ik het thema heb, maar suggesties mogen nog. In maart meer.
Posted on December 22nd, 2013 by martijn.
Categories: Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Religion Other, Religious and Political Radicalization.
Introduction
Last week professor Ruud Koopmans and dr. Evelyn Ersanili published a working paper on their six country survey investigating the effect of three different types of contextual factors on immigrant integration: regions of origin (including religion), localities in which they have settled within the country of immigration and related to the national context. In so doing they compare the different of levels of structural and socio-cultural integration of Turkish European migrants in Germany, France, the Netherlands, Austria, Belgium and Sweden and Moroccan-European immigrants in Germany, the Netherlands, France and Austria with a comparison group of natives in all these countries. You can find a short exposé written by Ruud Koopmans HERE and the full working paper HERE.
I will present a short summary (but please read their synopsis and report yourself as their conclusions are much more nuanced that I can report here!) and then present some considerations.
The findings
Koopmans and his collaborators interviewed nearly 9,000 people in six West European countries (Austria, Belgium, France, Germany, the Netherlands and Sweden), including 3,373 ‘natives’ and 5,548 ‘immigrants,’ respectively of Moroccan (2,204) and Turkish (3,344) origin.
In short the researcher find much higher numbers for fundamentalism among Muslims than among Christian natives and in both cases fundamentalism is strongly correlated with out-group hostility. Furthermore, they find that young Muslims are as fundamentalist as older Muslims.
My considerations
I will divide my considerations in three categories: the assumptions of the research, methodology, conclusions.
The assumptions
The research appears to have some assumptions that guide the methodology and findings.
Methodology
Following the widely accepted definition of fundamentalism of Bob Altermeyer and Bruce Hunsberger, the fundamentalism belief system is defined by three key elements:
–
a) that believers should return to the eternal and unchangeable rules laid down in the past;
–
b) that these rules allow only one interpretation and are binding for all believers;
–
c) that religious rules have priority over secular laws.
a) Christians [Muslims] should return to the roots of Christianity [Islam].”
b)“There is only one interpretation of the Bible [the Koran] and every Christian [Muslim] must stick to that.”
c)“The rules of the Bible [the Koran] are more import ant to me than the laws of [survey country].”
I cannot find a three item scale by Altemeyer and Hunsberger however. What I do find is a 20 item scale and a revised scale with 12 items. Would it be safe to assume that a 12 point scale by definition leads to lower numbers of fundamentalists among Muslims and Christians? Below is a picture of Altemeyer and Hunsberger’s 12 item scale:
“The belief that there is one set of religious teachings that clearly contains the fundamental, basic, intrinsic, essential, inerrant truth about humanity and deity; that this essential truth is fundamentally opposed by the forces of evil which must be vigorously fought; that this truth must be followed today according to the fundamental, unchangeable practices of the past; and that those who believe and follow these fundamental teachings have a special relationship with the deity.” (Altermeyer and Hunsberger 1992: 118).
With regard to the three key elements of Koopmans (note that Altemeyer and Hunsberger note four elements in their definition), I’m not very surprised about the high numbers. Many of the Muslims I work with, regardless of how religious they are and in what way, would concur with these statements as they would see them as ideals: the Qur’an is God’s word and therefore eternal and universal, there is only one Islam and God’s will comes before man made laws and the first three generations of Islam are the exemplary Muslims. In my own PhD research Zoeken naar een ‘zuivere’ islam (Searching for a ‘pure’ Islam) the quest of young people to find the authentic, universal Islam is central. Without having a clear idea how all of these statements would work out in daily life, their ‘true’ Islam is the one that is different from the one of their parents (which they perceive as a culturalized diluted Islam). Does this make all of them fundamentalists? No, as I have shown in that research some were at that time but others weren’t when you look at how they lived their lives and how they related to others.
the belief in one’s religion as a comprehensive system of ultimate truth and unfailing principles that must be followed for eternal salvation, in a strict division of humanity between the righteous who will be rewarded by God and the evil doers, in the necessity of belonging to one fundamentally true religion in order to lead the best and most meaningful life, in the superiority of one’s religious teachings over the findings of science and over the religion of others, and in the final redemption of only the followers of one’s religion
This approach opens up the possibility of different fundamentalisms related to different religions. See the next point.
Fundamentalism and hostility
Koopmans’ conclusion are much more nuanced than many of the statements in the media albeit that there are large differences in media reporting as well (see Cas Mudde’s article for examples). He emphasizes that religious fundamentalism is not the same as support for, or the cause of or engagement in violence and that in the end Muslims constitute only a small minority of Western Europe: “the large majority of homophobes and anti-semites are still natives.” Nevertheless, I do have some questions about the conclusion as well:
So what does that all boils down to? I’m not sure. That fundamentalism correlates strongly with outgroup hostility is not surprising and let’s face it most European countries have a policy that aims to counter fundamentalism so if fundamentalists think others are out to get them, they do have a point. Moreover since European secularism makes a distinction between ‘good’ religion and ‘bad’ religion (and fundamentalism of course being the latter) they are at least often the topic of political debates and policies. The high levels of outgroup hostility (related to fundamentalism or something else) among Muslims are troublesome of course. As they appear to be in line with other research among European Muslims and other Europeans it shows that these six countries still have a long way to go to combat racism, anti-semitism, homophobia and islamophobia and that it is a complicated fight. But is it really fundamentalism what the researchers have found, or something else?
Of course part of my comments come about because I’m an anthropologist. Koopmans appears to regard fundamentalism as a matter of theology, an attachment to absolute beliefs resulting in particular attitudes, my thinking starts where he ends: not only about general patterns of what people are believing, but also how they believe, what and how they are practising their faith and how it is related to different sources, social relations and socio-political contexts that reveal something about the nature of people’s religiosity.
Posted on December 18th, 2013 by martijn.
Categories: Islam in the Netherlands, Ritual and Religious Experience.
Gisteren werd het woord van het jaar 2013 bekend gemaakt. Op internetsites, weblogs, Twitter, Facebook en in radio- en tv-programma’s werd de afgelopen weken vaak en veel gediscussieerd over de genomineerde woorden en werden er oproepen tot stemmen geplaatst. 22.000 mensen lieten hun stem achter en bepaalden daarmee welke nieuwe woorden met de eer gaan strijken. En de winnaar is:
Inderdaad het woord ‘selfie’. Gewoon een kiekje van jezelf zeg maar met de telefoon. Of deftiger: zelfportret. Goed, het is misschien een woord dat goed aangeeft hoe centraal we het eigen ‘zelf’ stellen binnen bepaalde politieke en gendercontexten en dat ook nog eens weergeeft hoe snel het Nederlands angliceert door en via social media, maar het is toch een gruwelijk lelijk woord ook. Dat kan dus beter.
Ik stel een alternatief woord van het jaar voor. Nou, toen ik dat gisteren aankondigde waren er natuurlijk enkele grappenmakers die stelden als je ‘selfie’ neemt en daar een ‘e’ aan toevoegt, krijg je ‘selefie’; de Nederlandse verbastering van de term ‘salafi’. Maar nee, geen selfie, geen selefie, geen salafi.
Het is een woord dat veelvuldig terugkomt op de social media, onder de moslims met wie ik onderzoek doe en als je het zoekt via google zul je bijna alleen islamitische sites en fora vinden. Het is een woord dat niet in de VanDale staat en toch voor iedereen door en door Nederlands zal aandoen. Het woord heeft in het spraakgebruik betrekking op kennis, producten en op handelingen.
En de winnaar is het woord: profijtvol.
Profijtvol
Het is moeilijk te bepalen wat precies de herkomst is van deze term die nagenoeg alleen in Nederlandse islamitische kringen wordt gebruikt: zie Google. Natuurlijk hebben andere talen andere termen. Zo wordt in het Duits de term nützlich gebruikt en in het Engels de term beneficial. Dat zijn beide wel termen die in de woordenlijsten van die talen voorkomt en in het Nederlands te vertalen is met nuttig en voordelig. Profijtvol is waarschijnlijk afkomstig van Engelse vertalingen van Arabische teksten die vervolgens weer naar het Nederlands vertaald zijn. Er is een uitspraak van Ibn Qayyim waar regelmatig naar verwezen wordt en dat enig licht schijnt op het gebruik ervan:
‘Elke daad die door de mens wordt verricht is ofwel profijtvol of schadelijk voor hem in deze wereld en in de volgende, en anders is het profijtvol voor hem in deze wereld en schadelijk voor hem in de andere. De beste weg voor de mens is te doen wat profijtvol voor hem is in het Hiernamaals en weg te blijven van datgene wat schadelijk voor hem is in het Hiernamaals. Dit is de realiteit van Imaan: doen wat goed voor hem is, en dat is dankbaarheid; en wegblijven van wat hem schaadt, en dat is geduld’.
Deze uitspraak komt uit zijn boek Geduld en Dankbaarheid (zie de Engelse versie hier).
Arabische equivalenten zouden volgens mijn collega GB de volgende kunnen zijn:
shaafii: genezend
mujdii: nuttig, passend
mufiid: nuttig
mun3im: weldadig
En ook nog mubaarak, maar die betekenis is te specifiek om hier van toepassing te zijn. Ook komt hij nog met de term SaaliH
Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat Ibn Qayyim the term ‘mufiid’ gebruikt.
Kennis, daden en producten
Zoals gezegd wordt de term profijtvol vooral gebruikt in relatie tot kennis. Het opdoen van profijtvolle kennis is een belangrijk aspect van het religieuze leven van sommige moslims. Het gaat dan om kennis die mensen kan leiden naar goede daden en die goede daden zullen vervolgens mensen leiden naar het paradijs.
Profijtvolle kennis zou, zo stelt één van mijn gesprekspartners, oftwel 3Ilm nafi3 in de religieuze definitie, beschreven zijn door Imam al-Ghazali in de Ihya Ulum al-Din en in de commentaren op dit werk. Dan gaat het om kennis die mensen helpt nader to God te komen, in dit leven, en uiteindelijk in het hiernamaals. Ik ken niet precies de achtergronden daarvan (die klassieke werken zijn niet mijn terrein), maar het maakt wel duidelijk dat de term profijtvol een zeer sterke religieuze betekenis heeft. Wellicht wordt daarom de term ‘nuttig’ zelden gebruikt hiervoor omdat het toch wat te seculier zou aandoen. De betekenis van profijtvol heeft ook iets weg van de term ‘heilzaam’, maar die is misschien te onbekend of te christelijk? Maar de term profijtvol heeft natuurlijk op het eerste gezicht ook niet zo’n religieuze klank, hoewel dat dus onder de moslims met wie ik werk wel is veranderd. De term is ook terug te vinden bij producten zoals honing waarbij gewezen wordt op de heilzame (als in gezonde/genezende) werking ervan.
Die kennis hoeft niet alleen betrekking te hebben op kennis over islam. Het kan ook gaan om economie, medische wetenschappen, natuurkunde, enzovoorts. Zolang die kennis maar niet in strijd is met islam en deze helpt om het geloof in God te versterken (de wonderen der natuur spelen hier soms een belangrijke rol) en/of een betere wereld te scheppen (bijvoorbeeld het genezen van zieken). Profijtvol heeft verder ook nog de betekenis van praktische kennis die de gelovige helpt in het dagelijks leven.
De jury is eruit
De term ‘profijtvol’ dekt zo’n breed bereik aan Nederlandstalige termen die geen van allen op zich exact de bedoeling van de term dekken. Profijtvol is daarom een voorbeeld van taalcreativiteit waar een nieuwe term wordt uitgevonden die Nederlands ‘aandoet’, maar eigenlijk een nieuwe term is met een nieuwe betekenis en ook nog eens zeer specifiek is voor een categorie mensen in deze samenleving. Vandaar dat deze term voor mij het alternatieve woord van het jaar is. Ik hoop dat dit profijtvol is voor u, in welke betekenis dan ook.
Als er aanvullingen zijn met betrekking tot de betekenis, het gebruik en de oorsprong (Ibn Qayyim?) van de term, laat het me vooral weten!
PS
Vergeet u niet nog suggesties in te sturen voor de Dr. Kromzwaard Trofee? De beste/slechtste stukken over islam/moslims, integratie, immigratie en multiculturele samenleving? Zie hier Dr. Kromzwaard Trofee.
Posted on December 7th, 2013 by martijn.
Categories: Islam in the Netherlands, Joy Category, Multiculti Issues.
Het is inmiddels traditie: de Dr. Kromzwaard Trofee. In 2009 begonnen als ‘Het beste/slechtste’ en in 2010 omgedoopt in Dr. Kromzwaard Trofee. Het idee is dat u als bezoeker suggesties stuurt voor het beste en het slechtste wat er in het afgelopen jaar geschreven is over islam, moslims, integratie, immigratie en multiculturele samenleving. Gerenommeerde schrijvers als Annabel Nanninga, Bart Schut en Jeroen Weghs konden vorig jaar niet vaak genoeg benadrukken hoe onbelangrijk en onzinnig deze trofee is. Een prima reden om de verkiezing toch weer te houden en voor u om suggesties in te sturen.
We hebben dit jaar drie categorieen:
U kunt uw suggesties doorgeven via:
Twitter: Martijn5155
Facebook: profielpagina
Formulier onderaan deze post.
Er is geen beperking aan het aantal suggesties dat u kunt geven. Probeer wel minimaal één suggestie per categorie te geven, maar dat is slechts mijn voorkeur, geen voorwaarde.
Iedere categorie krijgt drie nominaties op basis van het aantal suggesties en twee op basis van de jury-voorkeur gebaseerd op alle suggesties. Daarbij wordt onder meer gekeken naar argumentatie van de suggestie. De jury bestaat uit drie mensen: UO, LM en ondergetekende.
Inzendingen dienen hoofdzakelijk in het Nederlands te zijn, maar hoeven niet uit Nederland afkomstig te zijn. Ze hoeven ook niet over Nederland te gaan. Artikelen met vertaling van Arabisch en/of Engels zijn toegestaan. U heeft de tijd tot eerste Kerstdag. Op die dag worden de nominaties bekend gemaakt en op 1 januari de winnaar.
De ‘name, honour and shame’ gallerij van Dr. Kromzwaard:
2009:
Winnaar: RTL nieuws & Gin
Faalhaas: De Telegraaf & Stan de Jong
Winnaar: Abdelhakim & Trouw redactie Religie & Filosofie
Faalhaas: Martien Pennings & Martijn Koolhoven Telegraaf (later niet heel vreemd ontslagen wegens vergaande oplichterspraktijken maar dat ligt natuurlijk niet aan deze trofee)
Winnaar: Sa’id Vanenburg & Marcel Hulspas (De Pers)
Faalhaas: Afshin Ellian & Bert Brussen
Winnaars: Rahma Bavelaar, Abdelkader Benali en Hassan Bahara,
Faalhazen: Annabel Nanninga, Het Parool en Thierry Baudet
Posted on December 3rd, 2013 by martijn.
Categories: Activism, Blogosphere, Islam in the Netherlands, Notes from the Field, Public Islam, Ritual and Religious Experience.
Sinds kort hebben de gratis dagbladen Sp!ts en Metro iedere dag een kleine ruimte vrij op hun voorpagina:
Dag 24: Glimlachen met #happylines – Metro
Metro en Sp!ts houden dagelijks ruimte vrij op de voorpagina voor #happylines. Hier kunnen lezers mooie, zelfgeschreven gedachtes, wensen, lieve woorden of een tekening achterlaten voor de volgende lezer.
Zoals de pagina inderdaad laat zien, levert dit aardige dingen op. Soms zijn ze simpel en alledaags en soms meer diepgaander. Het duurde niet heel lang of ik kwam op Facebook de volgende statusupdate van Abou Khattab Al Turkmani tegen:
Anonieme dawah in de trein!
Als we dit allemaal doen, moeten jullie opletten wat er zal gebeuren in Nederland!
De volgende aya’s heb ik opgeschreven:
263. (Het uitspreken van,) vriendelijke woorden en vergeving is beter dan een liefdadigheid die door kwetsing gevolgd wordt. En Allah is Behoefteloos, Zachtmoedig.
Surat Baqarah aya 2638. Allah verbiedt jullie niet om met degenen die jullie niet bestrijden vanwege de godsdienst, en die jullie niet uit jullie woonplaatsen verdrijven, goed en rechtvaardig om te gaan. Voorwaar, Allah houdt van de rechtvaardigen.
Surat Al-momtahanah aya 8
#happylines
Intussen is er een eigen facebook pagina opgezet: Happylines Dawah. Op De Ware Religie zegt initiatiefnemer Abou Khattab het volgende:
Nieuw dawah project in Nederland; #Happylines Dawah | DeWareReligie.nl
Vandaag de dag lopen de mensen als blinde kippen achter de media aan, dat kan anders. Met prikkelende teksten wil ik uitleggen dat de islam anders in elkaar zit dat het algemeen heersende beeld. Dat het helemaal niet zo vreemd is dat de moslims in Syrië vechten voor sharia. Het zijn vaak de onwetende mensen die praten met boter op hun hoofd.” […] “We laten het niet zomaar gebeuren dat Nederland 368 soldaten naar Mali stuurt. We onderdrukken niet, maar als wij, als moslim gemeenschap, aangevallen worden en onderdrukt worden dan zullen wij onze tanden laten zien. En die zijn scherp!”
[…] “De men leeft in een samenleving die te maken heeft met een financiële crisis, een maatschappelijke crisis en een morele crisis. De islam biedt daar de oplossing voor, maar dat moeten de mensen nog wel weten.”
Dawah
Dawah heeft een lange traditie binnen de islam en wordt meestal vertaald met ‘uitnodiging tot de islam. Grofweg kan dawa gezien worden als een praktijk met drie dimensies:
1) Een getuigenis over de islam;
2) Een rituele praktijk waarbij verschillende formules en handelingen worden herhaald;
3) Dawah is openbaar en ook gericht op een publiek effect, bijvoorbeeld bekering.
Dawah kan betrekking hebben op het openbaren van de boodschap van God en mensen laten leiden naar het geloof. Daarnaast leert de geschiedenis ons dat dawah ook betrekking kan hebben op propaganda door religieuze en/of politieke leiders om hun gezag te vestigen en te legitimeren. Toen de Arabieren de islam verder verspreiden, kreeg dawah meer en meer het karakter van missiewerk. In de huidige tijd zien we nog twee andere functies. Namelijk allereerst als plicht voor activistische moslims (vooral in allerlei revitaliseringsbewegingen) om andere moslims naar het rechte pad (volgens hun interpretatie) van islam te leiden. En ten tweede om te werken aan een beter imago van islam in het licht van tal van islamofobische uitingen en ontwikkelingen.
Dawahlines
Deze Happylines Dawah is een nieuwe creatieve ontwikkeling die voortborduurt op wat al eeuwenlang gangbaar is en tegelijkertijd gebruikt maakt van nieuwe media: de happylines in Spits en Metro en social media zoals Facebook. De facebookpagina is opgericht door Abou Khattab Al Turkmani (salespromotor en eigenaar van een cosmeticabedrijf) samen met een vriend van hem; jonge moslims van rond de 20 jaar. De pagina heeft inmiddels ruim 400 likes, maar beiden zijn van plan om het groter te maken. Abou Khattab vertelt dat hij mensen wil informeren en prikkelen tot het onderzoeken van de islam door kleine teksten achter te laten in de happylines.
Dat ze denken, ‘Hey, is dat écht zo? Het is niet zo als we dachten dat het was.’ Ik wil de mooie, lieve kanten van islam laten zien. Het zijn liefdevolle breinprikkels om mensen uit te nodigen tot islam. Daarmee ontken ik niet dat ‘jihad’ in islam thuishoort. Maar het gaat om wijsheid en goed onderricht; we willen niet de islam op een angstaanjagende manier verspreiden.
In mijn gesprek met hem verwijst hij naar de Quran, sura 28, aya 56:
Waarlijk, gij zult hen die gij wilt niet kunnen leiden, maar Allah leidt wie Hij wil; en Hij kent hen het beste die geleid willen worden.
Abou Khattab wil niet op een harde confronterende manier dawah verrichten, maar juist op een vriendelijke manier. Volgens hem kunnen we niet bepalen dat degenen die men lief heeft, geleid worden: “God leidt wie hij wil”. Hij stelt daarbij overigens wel zeer helder dat dat niet betekent dat hij de ‘jihad’ ontkent:
Dat wil niet zeggen dat ik de strijd ontken of dat we ons laten onderdrukken. Als de politie met wapenstok wordt afgestuurd op een partijtje voetbal, dan moeten we optreden. Wij laten ons niet onderdrukken.’
Abou Khattab was één van de gasten tijdens het voetbaltoernooitje dat in Den Haag op het trapveldje aan de Hondiusstraat georganiseerd werd en dat werd opgebroken door de politie (zie mijn verslag HIER).
Hartverzachters
Veel van de boodschappen die totnutoe te zien zijn op de Facebook pagina zijn, naast pogingen om het imago van de islam te verbeteren en mensen nieuwsgierig te maken, ook te zien als manieren om mensen een hart onder de riem te steken. Dat soort boodschappen en veel van de teksten in het algemeen die een vriendelijk gezicht van de islam proberen te laten zien, worden ook wel ‘hartverzachters’ genoemd. Het idee daarbij is dat willen mensen tot islam kunnen komen hun hart open moet staan voor de boodschap; een ‘hard hart’ houdt alles tegen terwijl een ‘zacht hart’ als van nature open staat voor de boodschap van God. Bij deze hartverzachters gaat het soms om spirituele teksten; soms om steuntjes in de rug, maar in alle gevallen om het benadrukken van de zachte, vriendelijke kant van islam.
Andere teksten hebben weer wat meer weg van vermaningen, maar dan wel weer op zo’n manier dat ze tegen de heersende stereotypen zouden moeten ingaan:
Andere bijdragen kiezen ook de vriendelijke kant, maar hebben toch ook een confronterend element in zich zoals de volgende:
En soms een provocatief element, kijk goed naar de volgende:
En ook deze ingezonden happylines is in die lijn:
De initiatiefnemers willen echter vooral de nadruk leggen op de zogenaamde hartverzachters, vriendelijke boodschappen en steuntjes in de rug.
Happy Dawah
Happylines Dawah is een interessante moderne en creatieve wijze van dawah verrichten uit de hoek waar mensen het wellicht niet verwachten. Het is ook opvallend omdat de meeste dawah activiteiten in Nederland in de praktijk niet specifiek gericht zijn op het bekeren van niet-moslims (met als belangrijke uitzondering Waaromislam.nl), maar op het brengen van moslims naar het rechte pad of het corrigeren van het imago van de islam bij niet-moslims. Happylines Dawah maakt dat onderscheid niet, niet in type boodschap en niet in publiek. Het is ook geen dawah door middel van grote lezingen, cursussen en grote gebaren, maar juist door het klein te houden met hartekreten, alledaagse overwegingen, kwinkslagen, enzovoorts. Soms met een politieke boodschap, soms als steuntje in de rug voor een dag.
Overigens is het mijns inziens ook niet correct om een confrontatie dawah te zetten tegenover een meer vriendelijke dawah. Zoals ik het zie gaat het om verschillende stijlen van religieus activisme, maar niet persé om een verschillende boodschap. Sommige moslims kiezen voor een dawah met een vriendelijk gezicht ook omdat zij kritiek hebben op andere moslims die dat niet doen, maar daar is in dit geval geen sprake van. Tegelijkertijd zou het ook onterecht zijn om alle vormen van dawah over één kam te scheren als ‘jihadistisch’ want daarmee zou je het leven van moslims reduceren tot slechts één dimensie. Het gaat volgens mij om verschillende afwegingen over wat de kwestie is waarom dawah nodig is, waar mensen behoefte aan hebben en welke benaderingswijze en boodschap effectief is tegen de achtergrond van hun opvatting over de boodschap van islam en over de samenleving waarin men leeft.
Posted on November 23rd, 2013 by martijn.
Categories: Guest authors, Headline, Islam in the Netherlands, Multiculti Issues, Public Islam.
Guest Author: Rachida Talal-Azimi
Recently, UK prime minister David Cameron announced government plans to be the first outside the Muslim world to issue a bond that observes the principles of Islamic jurisprudence. He made the announcement at the “Islamic Davos”, or the World Islamic Economic Forum (29-31 October). Although London is the main hub for the Islamic finance industry in Europe, in the Netherlands it grows as well.
Economic crisis
Despite the worldwide crisis, the Islamic financial market is rising very fast and is currently one of the fastest-growing segments in the financial sector. The sector appears to be less affected by the crisis than the rest of the financial market (Standard & Poor’s 2010, Alasrag 2010). Although the market accounts for only around 1% of total global assets and remains tiny compared to conventional finance, it has grown at an annual rate of 15% to 30% since 2000 (UKIFS 2012, Rung et al. 2011, el Qorchi 2005). Islamic financial products have to be structured according Islamic rules. This means, among other things, that an Islamic financial institution may not offer interest and gambling (e.g. speculation) products or invest in the pork, alcohol or weapon industries. Islamic financial institutions enable their clients to save or take loans through other constructions. Due to, among other factors, the presence of a sizeable Muslim population and the concomitant demand for Islamic financial products, Islamic finance has grown in both Muslim countries and Western countries, such as the United Kingdom and the United States. The French government is currently considering whether (and, if applicable, what) legislative changes should be implemented in order to facilitate Islamic finance in France. Various other European countries, including Malta, Germany and Italy, have shown an interest in this market as well (Standard & Poor’s 2010).
The Dutch market
The Netherlands, with a Muslim population of approximately one million, had also shown interest in this market, especially during the years before the financial crisis. Islamic finance and mainly Islamic mortgages had been the topic of discussion within the Dutch government, on conferences and also of research from 2004 to 2008. Different financial institutions were interested in the development of these kind of mortgages, such as the Rabobank and ABN AMRO. After a few years of investigation the financial institutions have ended these studies for different reasons, such as institutional obstacles.
Bilaa-Riba, established in 2006 as the first Islamic financial institution in the Netherlands, had the aim to introduce an Islamic mortgage, but terminated her activities in 2008. Until now, there is no real Islamic financial industry in the Netherlands, but there have been some developments in the last years. In 2007, ABN AMRO launched an Islamic structured investment product, the LLB Top 20 Middle East Total Return Index Certificate. In that same year, the minister of Finance, Wouter Bos, proclaimed that the country would review its role in the Islamic finance industry and that the government will look into ways to attract Islamic finance to the Netherlands. A year later, Barclays launched three Amsterdam-listed Islamic investment product, trackers that follow the movements on Islamic indices. On May 22, 2008, the Dutch Central Bank (DNB) and the Netherlands Authority for the Financial Markets (AFM) published a study on the potential regulatory issues that would have to be addressed when introducing Islamic finance in the Netherlands. During that time the Holland Financial Centre started a working group to promote Islamic finance in the Netherlands and to attract investors within the global Islamic financial sector to the Dutch market. This initiative came to an end after a few years.
Ethical and sustainable finance
During the beginning of the crisis, Islamic finance was not an important topic of discussion anymore in the Netherlands. Nevertheless, currently we see that the interest in Islamic finance in the Netherlands is growing again. The subject cropped up in the public debate, but also in the business domain again. The expectation is that the potential demand for Islamic finance in the Netherlands will rise in the coming years as a result of a growth in population, the educational and income level of Dutch Muslims, but also because there are non-Muslims who believe that Islamic financial products would be a better and in some way a more sustainable alternative for the conventional financial products that have been failed in their eyes. Furthermore, several conferences have been organized the last two years where the topic have been discussed, such as OIKOS (February 9, 2012 – “Islamic Development Finance”) and De Buren (October 9, 2012 – “It’s the Economy, Stupid #5: over Gharar, Riba and Murabaha”). A potential end to the mortgage interest deduction, which is an important Dutch political issue at this moment, will make it much easier to introduce Islamic mortgages in the Netherlands. The prospect is that it is just a matter of time when Islamic finance will also be available in the Netherlands.
Rachida Talal-Azimi has worked as a researcher for the Economic Research Department of Rabobank, first for the Financial Sector Research team and from January 2013 for the International Macro Economic Research team. She is involved in various subjects relating to the financial sector. She is currently obtaining a Ph.D. in Islamic Finance at Radboud University Nijmegen. Rachida studied Arabic and Middle-Eastern Studies, and previously worked at the Netherlands Authority for the Financial Markets. She also completed an internship at the Immovable Property Knowledge Group at the Dutch Tax & Customs Administration.
Literature
Alasrag, H. (2010) “Global Financial crisis and Islamic finance”, MPRA Paper 22167. Munich: University Library of Munich.
Qorchi, M. el “Islamic finance gears up.” Finance and Development – A quarterly magazine of the IMF, december 2005, vol. 42, nr. 4
Rung, G. etc. (2011) Islamic Finance: Building 150 financial institutions by 2020, Oliver Wyman.
Standard & Poor’s, Islamic Finance outlook 2010.
UKIFS (a part of TheCityUK), “Islamic finance”, Financial markets series, March 2012
Posted on November 2nd, 2013 by martijn.
Categories: Activism, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Notes from the Field, Public Islam.
Op 18 oktober vond de islamofobieconferentie in Amsterdam plaats, georganiseerd door Euro-Mediterraan Centrum voor Migratie en Ontwikkeling (Emcemo) en het Collectief Tegen Islamofobie en Discriminatie (CTID; een initiatief van Emcemo). Ik kon alleen ‘s middags, maar had de eer om één van de workshops te mogen voorzitten. In het ochtendprogramma waren er maar liefst zeven sprekers (wat mij echt veel te veel lijkt) onder wie Ineke van der Valk (onderzoeker en schrijver van Islamofobie en Discriminatie, Universiteit van Amsterdam/MDRA Amsterdam). U kunt haar lezing terugvinden bij Republiek Allochtonië. Jan Jaap de Ruiter was ook aanwezig en zijn verslag staat op NieuwWij: islamofobiedebat zonder islamofoben. Inderdaad waren er geen islamofoben aanwezig. Geen idee waarom, maar wat mij betreft een prima ding. Je gaat ook geen racismedebat voeren en vervolgens racisten uitnodigen. Dat wil niet zeggen dat er geen kritiek op de term was. Die was er zeker wel; in ieder geval in de workshop die ik leidde met als experts Ineke van der Valk en Ties Prakken (Emeritus-Hoogleraar Strafrecht aan de Universiteit van Maastricht. Advocaat in 2010-2011 rechtszaak tegen Geert Wilders).
In mijn workshop waren er dus wel degelijk vraagtekens over de term en ook over de oorzaken ervan. Ik zet eerst een paar aspecten op een rij.
Islamofobie bestaat
Ik hanteer hier een eigen definitie (mede ontleend aan een recente expertmeeting) dat islamofobie gaat om een reactie tegen mensen die beschouwd worden als buitenstaander en tegen een negatieve generaliserende en essentialistische definitie van islam die leidt tot een rationalisering om moslims op een bepaalde manier te onderscheiden van anderen. Hier zitten dus drie stappen in:
Islamofobie kan dus betrekking hebben op allerlei uitingen, maar ook op oude en bestaande structurele aspecten van een samenleving zoals ongelijkheid, de regeling van religie, beleid, machtsverschillen, de representatie van geschiedenis, taalgebruik, enzovoorts.
De geschiedenis van islamofobie
Het oudste werk voor zover bekend, dat de term islamofobie gebruikt is het boek uit 1910 van Alain Quellien La politique musulmane dans l’Afrique Occidentale en het artikel van Maurice Delafosse, L’état actuel de l’Islam dans l’Afrique occidentale française (Revue du monde musulman, vol. XI, n°V, 1910, p. 57). Vaak wordt ook verwezen naar het boek uit 1918, Het leven van Mohammed – de Profeet van God, van Etienne Dinet en Sliman Ben Ibrahim. Zij gebruikten het in dit werk en latere werken om de vijandigheid van Europa tegenover islam te bespreken en de rol die ‘islamofoben’ zoals tal van missionarissen en Gladstone, Cromer, Balfour en de aartsbisschop van Canterbury speelden. In het Engels duikt de term voor het eerst in 1925 op (Stanley A.Cook, Chronicle. The history of religions, Journal of Theological Studies, n°25, 1924, p. 101-109, zonder verwijzing naar de Fransen) en later weer in 1976 (Georges C. Anawati, Dialogue with Gustave E. von Grynebaum, International Journal of Middle East Studies, vol. 7, n°1, 1976, p. 12). Er is dus geen sprake van dat de term islamofobie een recente term is gelanceerd door Iraanse fundamentalisten, de moslim broeders of de Organisatie Islamitische Conferentie (OIC) zoals wel eens gesuggereerd wordt (zie ook “Islamophobie”: une invention française).
Alleen het gebruik van de term is niet voldoende natuurlijk. De geschiedenis van racisme is immers ook ouder dan de term racisme. Dit betekent dat islamofobie ook geanalyseerd kan worden als een historisch fenomeen en wel één die nauw verbonden is met de geschiedenis van racisme, anti-semitisme en het idee van Europa als wit continent. In verschillende vormen is er van de tijd van de kruistochten, Martin Luther, Johannes Calvijn, Kant, Karl Barth een lijn te ontwaren waarin moslims/islam als de grote Ander zijn neergezet. In de tijd van het kolonialisme en de opkomst van het nationalisme zijn er in alle delen van Europa verschillende ideologische repertoires ontstaan waarin de figuur van de ‘slechte moslim’ een grote rol speelde.
Islamofobie en ‘ras’
Wanneer we naar de geschiedenis kijken zien we ook gelijk dat racisme nooit alleen gebaseerd was op fenotypische elementen (uiterlijkheden die aan een ‘ras’ worden toegeschreven), maar ook altijd een cultureel en religieus element heeft gehad. ‘Moslim’ is dan als sociale categorie weliswaar niet zomaar vergelijkbaar met ‘zwart’, maar dat geldt ook voor de categorie ‘joods’ die pas na lange tijd is verworden tot een ogenschijnlijk biologische categorie. Bij anti-semitisme is het religieuze element ook nooit verdwenen, maar hoogstens gemaskeerd door de nadruk op ‘ras’. Bosnische Moslims werden ‘etnisch gezuiverd’ nadat ze steeds meer werden gezien als aparte raciale groep door mensen die fenotypisch, cultureel en taalkundig gezien gelijk waren. Niemand die zich druk maakte over hoe vaak een Bosnische Moslim naar een moskee ging: men werd op basis van afstamming gecategoriseerd als Moslim. Dit heeft ook consequenties dus voor het argument dat islamofobie geen racisme kan zijn, omdat religie geen ras is. Dan vergeten we dus dat a) een ras niet bestaat maar een sociale constructie is die we zelf maken en b) ras nooit alleen om ‘kleur’ gaat.
Dat argument (dat religie geen ras is) dat religie iets vrijwilligs is, iets dat je kiest, past mooi bij een hedendaagse secularistische opvatting over religie waarbij religie steeds meer wordt gereduceerd tot een privekeuze en een mening, maar is slaat volslagen de plank mis. Mensen kunnen religie ervaren als iets diepgaands, doorleefds; iets dat je niet zomaar van je kunt afschudden. Het meest interessante voorbeeld is misschien nog wel van Nadia Ezzeroili die een indrukwekkend stuk in Vonk schreef over afscheid van God; zowel afvalligheid en moslim zijn, zijn diepe ervaringen die geestelijk en lichamelijk beleefd en geïnternaliseerd worden. Het is niet iets wat je zomaar van je kunt afschudden; al helemaal niet wanneer je als kind in een gelovig gezin geboren bent. Daar kies je immers ook niet voor en je ouders, je directe omgeving en de wijdere omgeving beschouwen je dan ook als moslim, jood, christen of hindoe als je ouders dat ook zijn. Verder kiest ook niemand ervoor om in een samenleving te wonen waarin de buitenwereld je voortdurend het etiket moslim opplakt of je nu wil of niet. Er is ook geen moslim die zeggenschap heeft in de definities van de overheid of media over wie een moslim is.
Islamkritiek
Een argument dat sterk naar voren kwam in mijn workshop is dat de term islamofobie niet gebruikt mag worden om kritiek op de islam onmogelijk te maken. Dit is een argument dat we vaker horen en dat uitgaat van een tegenstelling tussen islamofobie en vrijheid van meningsuiting. Dat laatste is echter geen leeg absoluut begrip, maar een die een specifieke invulling heeft gekregen in de politieke geschiedenis van ons land. Die invulling is gepaard gegaan met beperkingen onder meer op het terrein van copyright, smaad, laster, haatzaaien, (vroeger) blasfemie en opruiing. Daar hoeft het aanpakken van islamofobie dus helemaal niet haaks op te staan; beperkingen zijn inherent aan de vrijheid van meningsuiting. Islamkritiek is heel goed mogelijk zonder over te gaan op islamofobe redeneringen. Dus zonder generalisaties, zonder uit te gaan van een causale relatie tussen een eigen definitie van islam en het handelen van moslims, zonder uit te gaan van moslims als buitenstaanders of exceptionele categorie mensen. Die islamkritiek bestaat overigens ook, maar dan niet systematisch in Nederland.
Daarnaast kwam het argument naar voren dat Marokkanen/moslims ook de hand in eigen boezem moeten steken en aan hun eigen problemen moeten werken omdat die (mede) aanleiding geven tot islamofobie. De stelling van Jan Jaap de Ruiter en Carel Brendel dat er geen islamkritische geluiden te horen waren en er geen vraagtekens werden gezet bij het begrip islamofobie of hoe dat gebruikt wordt, klopt dan ook niet. Althans niet voor mijn workshop. Daar was voortdurend het punt te horen, met name vanuit de oude seculier-linkse hoek onder Marokkaanse Nederlanders, dat er problemen zijn en de moslims / Marokkaanse Nederlanders hun eigen problemen moeten aanpakken omdat die mede leiden tot islamofobie. Ten dele zal het inderdaad zo werken en er zijn inderdaad mensen (buiten de conferentie) die juist daarom beweren dat islamofobie terecht is want islam is ook gevaarlijk. Of mensen die stellen dat moslims misschien best last kunnen hebben van islamofobie, maar dat is dan hun eigen schuld want moslims doen ook vreselijke dingen. Of mensen die beweren dat moslims nu eenmaal minder rechten hebben omdat er moslims zijn die verschrikkelijke dingen doen.
Nu wil ik niet beweren dat het niet goed is wanneer mensen zelfreflectie toepassen en werken aan hun problemen, integendeel, maar voor de discussie over islamofobie is het mijns inziens irrelevant. Niemand die bij joden gaat stellen, dat joden eerst de hand in eigen boezem moeten steken of aan hun eigen problemen moeten werken om anti-semitisme uit de wereld te helpen. Of die bij racisme tegen zwarte mensen erop gaat wijzen dat er zwarte mensen zijn die misdrijven gaan plegen. Inderdaad er zijn er onder joodse en zwarte mensen ook individuen en groepen die wandaden plegen. Maar er is niemand die erop gaat wijzen dat racisme of anti-semitisme daarom goed of zelfs noodzakelijk is. Dergelijke overwegingen moeten zeker een rol spelen in de analyses van islamofobie, racisme en anti-semitisme, maar dat doet niets af van het feit dat het geen rechtvaardigingsgrond is. De overwegingen moeten meegenomen worden omdat deze een cruciaal onderdeel vormen van islamofobie, racisme en anti-semitisme; ze maken het mogelijk dat mensen onderbuikgevoelens zodanig rationaliseren dat er een aannemelijk argument lijkt (!) te ontstaan om groepen over één kam te scheren en uit te sluiten.
Het lijkt me goed om islamofobie, anti-semitisme en racisme tegen zwarte mensen gezamenlijk aan te pakken; het zijn nu en historisch verwante verschijnselen. De problemen die er zijn om islamofobie als aparte registratiegrond bij discriminatie aangemerkt te krijgen hebben wellicht deels te maken met de complexiteit van het verschijnsel en het gegeven dat uitingen over godsdienst op zich moeilijk aan te pakken zijn. Daarvoor moet dus misschien wat anders gevonden worden. Gelukkig is de wetenschap de laatste jaren bezig met een inhaalslag als het gaat om verdieping van het theoretische debat over het begrip waardoor het daar wat meer uit de politiek-activistische hoek gehaald wordt, maar waardoor er tegelijkertijd ook meer aanknopingspunten zijn om aspecten van dat verschijnsel aan te pakken.
Islamofobie en zwarte piet: zeggenschap
Maar er speelt ook nog wat anders en dat wordt duidelijk volgens mij wanneer we het vergelijken met de discussie over racisme tegen zwarte mensen. De recente discussie over zwarte piet en de verwensingen die daarmee gepaard gaan aan het adres van mensen als Quincy Dario laten (ga terug naar je eigen land) laten zien dat er sprake is van een felle ontkenning bij sommige mensen over het aanwezige racisme; soms geuit op een manier die uitermate racistisch is. Hoe tegenstrijdig het ook mag klinken, veel van deze mensen zijn ervan overtuigd dat zij geen racist zijn, willen ook geen racist zijn, want racisme is iets slechts. Het gaat soms ook om mensen die hardnekkig weigeren om verhoudingen in termen van kleur te zien; juist uit een aversie tegen racisme; men is kleurenblind. En alleen gekken en extremisten zijn racistisch. Dat mag oprecht zijn, het is ook een ontkenning van het feit dat de Nederlandse geschiedenis bol staat van racisme en dat met name blanke autochtone mannen in Nederland voordelen hebben die alleen te maken hebben met het feit dat ze geboren als blanke autochtone mannen. Nederland is er groot mee geworden zeg maar via slavernij en kolonialisme.
Een ander aspect dat een rol speelt is dat het gaat om zeggenschap en wie er onderdeel is van de morele gemeenschap. Voor veel blanke autochtonen horenzwarte mensen en moslims wel tot de Nederlandse samenleving, maar niet bij de categorie ‘ons’. De vraag wordt dan wie bepaalt er in dit land wat Nederlandse tradities zijn, hoe die eruit zien en wat de grenzen van deze tradities zijn? Hier speelt de ‘kleur’ wel degelijk een rol evenals een idee van afstamming ook al zijn de zwarte gemeenschappen al eeuwen onderdeel van Nederland en zijn al die zwarte mensen niet bij toeval en willekeurig aan komen waaien. Het idee is nu dat de ‘wij’ categorie van blanke autochtone inwoners zichzelf ziet als de natuurlijke eigenaar, bewoner van het land Nederland en als de norm en degene die de norm bepaalt (en daarmee bepaalt wie er in en uit de morele gemeenschap staat). De discussie over zwarte piet laat zien dat niet iedereen het daarmee eens en dat geldt ook voor de pogingen van zelforganisaties om islamofobie op de agenda te krijgen.
Verwant daarmee is dat velen onder blanke autochtonen het idee hebben dat juist zij degenen zijn die de minderheid gaan vormen of al zijn. We zien dat ook terug in de discussie over moslims in relatie tot tolerantie. Daarbij is tolerantie veranderd van betekenis. Tolerantie is niet langer iets wat anderen gegund wordt, maar wat anderen verplicht wordt: nieuwe Nederlanders moeten tolerantie accepteren want anders horen ze hier niet. Van iets dat een dominante groep geeft aan een minderheidsgroep, is het iets geworden dat de dominante groep eist van een minderheidsgroep. Daarbij ligt zeer sterk de nadruk op persoonlijke autonomie en de overtuiging dat de Ander, ic de moslim, persoonlijke autonomie veel minder waardeert en zijn waarden wil opleggen aan de autochtone Nederlanders, niet-moslims. De vertaling naar zwarte piet lijkt me hier eenvoudig. De racisme/islamofobie kaart wordt dus al snel ervaren als een manier van buitenstaanders om hun wil op te leggen op een moment dat blanke autochtone Nederlanders in de verdrukking zouden zitten. En vergis je niet, autochtone blanke Nederlanders zitten ook in het nauw, maar de vraag is of dat niet meer te maken heeft met processsen als mondialisering (EU, migratie), individualisering, terugtrekkende overheid, minder vertrouwen in de overheid en bezuinigingen. En dat alles geldt net zo goed voor zwarte Nederlanders en/of moslim Nederlanders.
Tot slot
De activiteiten van de laatste tijd rondom het thema islamofobie staan in het teken van pogingen om voor elkaar te krijgen dat islamofobie een aparte registratiegrond wordt bij discriminatie zoals dat ook het geval is bij anti-semitisme. Het moge helder zijn dat de afwegingen hierboven nauwelijks een plaats hebben bij die registratie. Het moet gaan om juridisch duidelijke gevallen van islamofobie die aantoonbare schade met zich meebrengen en/of een gevaar voor de openbare orde leveren. Dat is maar een klein aspect van islamofobie en kan alleen maar betrekking hebben op islamofobische uitingen en niet op de islamofobische structuren in beleid en samenleving. Dit wil niet zeggen dat men deze pogingen maar moet laten varen (integendeel), maar het betekent wel dat dit slechts één deel van de aanpak van islamofobie kan zijn. Uiteindelijk gaat het hier ook om macht. Zijn het de blanke, seculiere/christelijke autochtonen die bepalen wat de Nederlandse samenleving is, waar de grenzen van de vrijheden liggen of zijn de opvattingen, grieven en historisch bepaalde posities van zwarte mensen en moslims gelijkwaardig?
Eerder in de serie Welkom in Eurabia:
Deel 1: Voor een islamisering van de samenleving
Posted on October 16th, 2013 by martijn.
Categories: Activism, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Notes from the Field, Public Islam.
Het voorafje
Het debat in De Balie was natuurlijk al begonnen voordat het begonnen was. De commotie over de gescheiden plekken voor vrouwen die, op verzoek van die vrouwen, geregeld waren door De Balie was groot. De Balie heeft hier onhandig gecommuniceerd. Aan de andere kant, men had kunnen communiceren tot men een ons woog; voor sommige criticasters was dit een vorm van islamisering of zelfs shariaisering. En dat nog wel in De Balie, de tempel van de vrijheid van meningsuiting. Ook onder moslims leidde het tot beroering: moesten déze moslims met déze arabist in debat? Drie extremen dat kan tot niets leiden, was de mening onder velen, temeer omdat, zo vond men, ze het alledrie eens zijn over het gegeven dat islam en Nederland niet zomaar compatible zijn. Jongerencentrum Argan zette een tegendebat op. Zie HIER voor het verslag van Jan Jaap de Ruiter.
Uiteindelijk bleven de speciaal voor deze vrouwen gereserveerde stoelen onbezet. Wellicht had men gezien de commotie eieren voor hun geld gekozen of vond men de afscheiding met mannen toch niet voldoende.
Ik was voor de verandering eens ruim op tijd (ja, ik doe echt mijn best mijn leven op dit punt te verbeteren) en genoot van een kopje koffie in De Balie. Na even een praatje gemaakt te hebben met Hans Jansen, O. en met Ibrahim Wijbenga ging ik bij de ingang nog even wat bekenden groeten. Daar werd ik vervolgens bij gestoord door Tom Staal van Powned; zoals de redactie daar al lang weet (want dat heb ik keurig uitgelegd aan een mevrouw van de redactie al een jaar of zo terug) praat ik niet met Powned. Niettemin drong Tom Staal zich toch op en vroeg of ik wat wilde zeggen. Mijn antwoord was dus ‘nee’ en daar nam hij geen genoegen mee. Ik móest uitleg geven. Mijn uitleg is ‘daarom’ want ik blijf mezelf natuurlijk niet herhalen. Daaropvolgend wist hij ongeveer tien keer te melden dat dat slap was van mij. Gelukkig reageerde hij dus heel gevat.
Bij het begin van het debat was er een klein opstootje omdat enkele moslims aan het bidden waren. Volgens directeur Yoeri Albrecht was dat hinderlijk zo in de gang en is De Balie ook geen gebedshuis. Dat laatste maakt voor het islamitisch gebed niet veel uit, maar ok. Ik heb het niet gezien, maar hij maakte er een einde aan. Bidden voor de ingang van de zaal of in de gang lijkt me ook niet verstandig in ieder geval, los van of het nu wel of geen provocatie is. Volgens mij was er ook een moskee in de buurt. Ik heb er verder weinig over gehoord, dus ik heb niet het idee dat men daar verder heel boos over was. Zie het verslag van AT5. Ik vraag me overigens af of het gebed echt verstoord werd; wat ik begreep waren ze klaar met het gebed maar ik kan me vergissen.
Moeilijke debatten
De speciale stoelen voor de dames blijven leeg. Foto via @ananninga
Albrecht opende het debat en stelde dat moeilijke debatten in De Balie thuishoren. Hij gaf daarna het woord aan Van Praag; de uitgever van de boeken van Hans Jansen. De opzet van het debat was vrij helder; Van Praag stelde vragen / legde stellingen voor aan Okay Pala en Abdul-Jabbar van de Ven op basis van wat Hans Jansen over islam geschreven heeft en Hans Jansen mocht toelichting geven en reageren op beiden (en zij weer op hem natuurlijk). Daarmee stonden Pala en Van de Ven eigenlijk al 1-0 achter omdat het debat zo het karakter kreeg van mensen te verantwoording roepen. De heren probeerden zich daar wel uit te worstelen door af en toe de aanval te kiezen. Zo stelde Abdul-Jabbar van de Ven dat hij toen hij in Nederland landde al hoorde over het gedoe van die plaatsen voor vrouwen en hij dacht: “Op het moment dat ik voet zette in Nederland, hoorde ik van de stennis rond dit debat en ik dacht: typisch Nederland, dat kleinzerige gedoe.”
Abdul-Jabbar van de Ven kreeg als eerste de vraag die vrij aardig aangaf in welke toon we de rest van dit debat moesten zoeken, namelijk of God eigenlijk niet vrouwelijk is. Van de Ven gaf aan dat dit een onzinvraag was aangezien God niet menselijk is, geen menselijke eigenschappen heeft en dus ook niet op die manier vergeleken kan worden.
De discussie ging vrij snel over islam en democratie en over sharia en democratie en de ambities die de islam daarbij zou hebben (van dergelijke soortgelijke phrases moeten we echt eens af; het is niet de islam die iets doet. het zijn moslims die iets doen, of niet doen.). Volgens Pala is zijn organisatie Hizb ut Tahrir (HuT) niet bezig met het invoeren van sharia in Nederland en Van de Ven wees erop dat het invoeren van de sharia complex is en dat mensen beter eerst bij zichzelf kunnen beginnen alvorens een shariastaat te claimen. Hans Jansen stelde dat sharia in feite een license to kill is voor moslims ten opzichte van niet-moslims en dat de rechten die ongelovigen hebben onder sharia geen rechten zijn, maar gunsten. Volgens hem zijn ongelovigen dus niet beschermd zoals de situatie in Egypte laat zien. Van de Ven komt daarop met islamitische bronnen die het ongelijk van Jansen moeten aantonen en in ieder geval laten zien dat het inderdaad complexer is dan hij stelt. Onder moslims kan dit op bijval rekenen van velen (maar niet allemaal), maar voor de rest van het publiek is dit niet erg overtuigend.
Als het gaat om democratie is de situatie volgens Pala vrij helder: islam en democratie horen niet samen. Hij stemt dan ook niet. Opvallend genoeg is de Hizb ut Tahrir een politieke partij, maar volgens Pala niet één zoals we dat kennen van het Westerse democratische systeem. Volgens hem hebben moslims de politiek ook niet nodig. De voorzieningen die moslims nodig hebben zijn er in Nederland en die zijn er gekomen ondanks de politici. De nuances die Van de Ven en Pala aanbrengen zijn nauwelijks besteed aan het publiek; althans niet aan een deel van het niet-moslim publiek dat tegen islam als geheel is. Sterker nog men vond dat Pala en Van de Ven daarmee om de hete brij heen draaiden, niet eerlijk waren en niet lieten zien zoals het echt was. Dat was ook voortdurend het punt van Hans Jansen. Hoewel hij zijn geloofwaardigheid in de wetenschap al lang is kwijt geraakt door de eenzijdige en soms zelfs verdraaide weergave van de realiteit in zijn boekjes, staat hij bij een islamofoob publiek nog steeds in aanzien. Tegenwoordig is hij columnist bij Geenstijl; inderdaad dezelfde site waarvan Annabel Nanninga (nadat Telegraaf erover publiceerde) een boosmakertje bakte over de gescheiden plekken voor vrouwen in De Balie.
Identiteit & Ideologie
Op een gegeven moment stelt Van Praag de vraag aan Pala en Van de Ven of zij zich Hollands voelen; de vraag is nadrukkelijk niet voor Jansen. Dat kan alleen verklaard worden door het gegeven dat Jansen geen moslim is hetgeen aardig de insteek van deze voorzitter liet zien. Als hij neutraal was geweest en niet de boekverkoper van Hans Jansen had hij ook hem die vraag gesteld. Van de Ven maakt duidelijk dat hij zich ziet als Hollands, maar ook als wereldburger en dat hij zich mede door het debat in Nederland niet thuis voelt. Manchester, waar hij woont, is op dat punt beter stelt hij.
Vervolgens gaat het in debat in de richting van shariaenclaves (het voorbeeld van de Schilderswijk wordt genoemd; ja het gaat echt alle kanten op). Op momenten dat het debat dreigt te gaan over alles wat buiten Nederland plaatsvindt, wijzen Pala en Van de Ven dat af: “Dat is niet het onderwerp.” De voorzitter wil toch graag echt weten wat moslims nu idealiter nastreven. Dat zijn er nogal wat: ruim 1.000.000.000 maar ok, het gaat om Pala en Van de Ven natuurlijk. Beiden maken duidelijk dat de ideale situatie volgens hen is dat islam overal regeert. Dat is toch ook logisch zegt Van de Ven, iedereen wil toch dat de eigen ideologie overal geldt? “Het Westen doet dat ook, met leugens en geweld. Denk aan de oorlog in Irak.” Het is niet zo stelt hij dat als je verklaart tegen democratie te zijn, dat je dan voor dictatuur bent. Dat gaat er, zo stelt hij, van uit dat democratie vrij is van onderdrukking hetgeen natuurlijk niet zo is verklaart hij met een verwijzing naar de situatie van zwarte burgers in de VS in het verleden.
Foto via O.
Waarheden
Volgens Hans Jansen zijn de nuances die Van de Ven en Pala aanbrengen, geen nuances, maar leugens. Bijvoorbeeld wanneer het gaat om Syrië. De rebellen daar willen volgens hem sharia. “Dat mensen daar niet voor uit willen komen en zich ervoor schamen is begrijpelijk met zo’n verschrikkelijk systeem, maar van jullie verwacht ik meer.” Pala wil niks zeggen over Syrië maar wel wil kwijt dat het vertrek van Nederlanders naar Syrië om daar te vechten niet de aanpak van HuT is. De stichting van het kalifaat dient volgens hem te gebeuren als een intellectuele en politieke onderneming, maar niet met kogels. Als iemand wil gaan, dat is tegen onze methode, maar dat is zijn vrijheid. En als het van de Nederlandse staat mag, wat is het probleem dan?
“Beperkingen (die Van de Ven en Pala aanbrengen voor het verwezenlijken van sharia zoals haalbaarheid en draagvlak en de verschillen tussen moslimlanden en niet moslimlanden, MdK) van plaats en tijd zijn uitsluitend van tactische aard. Jullie zijn bang om eerlijk te zeggen wat jullie willen. Zo wordt het slaapverwekkend.” stelde Hans Jansen. Tactiek is inderdaad niemand vreemd, maar dat toepassing van islamitische principes ook volgens het begrip dat Van de Ven en Pala hebben in een niet-islamitische omgeving complex en genuanceerd is (zoals zij benadrukten) was niet wat het publiek wilde horen. Dat kwam ook naar voren in het onderwerp geloofsafval; een punt dat Jansen al eerder naar voren had gebracht. Pala en Van de Ven zijn het erover eens dat dat tegen de islam is. Van de Ven stelt dat je in Nederland zo iemand adviseert en die persoon gaat dan zijn of haar eigen weg. Pala vult aan dat dit het probleem van de persoon in kwestie is hier, zijn keuze.
Zaalvragen
Vervolgens is de zaal aan bod hetgeen leidt tot nog meer verwarring en hak op de tak gedoe dan al het geval was. Joods-christelijk pastor Ben Kok stelt dat als islam vrede is, hoe het dan kan dat er overal geweld is met moslims (voor een preciezere uitleg zie zijn site). Van de Ven stelt daarop dat we spreken over islam en niet over moslims. Kijk ook naar Engeland zegt hij en hoeveel moslims daar vast zitten. ‘Maar niet omdat ze moslim zijn’ roept iemand uit de zaal. Niet geheel onterecht wordt dat bestreden door Van de Ven.
Ook Maiwand al-Afghani komt aan bod en begint een lang betoog. Na een uitgebreide begroeting waarin hij onder andere moslims vrede wenst, reageert Van Praag direct door te stellen: “Dus mij wens je geen vrede toe?”. Maiwand Al Afghani stelde verder onder meer: “Wij moslims moeten niet bang zijn om de waarheid te zeggen. We moeten de zaken niet verdraaien. Wij willen het liefst op vreedzame wijze de islam laten domineren. Net als de profeet dat aanvankelijk ook deed. Maar op een gegeven moment werd hij gedwongen tot de jihad.” Hij zei nog veel meer, maar zijn lange verhaal leidde tot ongenoegen en ongeduld bij veel aanwezigen onder wie Annabel Nanninga die riep dat hij naar huis moest gaan. Ik denk dat velen daardoor de crux van zijn betoog misten en ook de zware lading ervan. Ik ga er hier niet verder op in. In zijn antwoord wijst Van de Ven Maiwand op het belang van goede manieren en vraagt hij zich af hoe lang Maiwand de islam al bestudeert: “Laten we het anders zeggen, dat ik na jaren van studie tot ander inzicht kom.” Hans Jansen herhaalde zijn eerdere opmerking dat hij zich ook zou schamen voor een gedachtegoed als dat van shari’a. Hij vond het wel wat laf was dat als Pala en Van de Ven, er omheen blijven draaien. Volgens mij was dit zo ongeveer het moment dat Van de Ven en Pala het debat lieten voor wat het was. De lichaamstaal van Van de Ven sprak in deze boekdelen volgens velen: die kwam ongeïnteresseerd over volgens sommige moslims en niet-moslims. (Zie het verslag van Maiwand Al Afghani).
Op een gegeven moment, ben even kwijt hoe, gaat de discussie over het doden van ongelovigen. Van de Ven stelt dat Jansen alles uit de context haalt waarop Pala de hele context van het vers aanhaalt. Eerder had Van de Ven ook al de islamitische bronnen gebruikt (hadith) en de toehoorders gevraagd of die betrouwbaar waren (de hadithverzamelingen); waarop diverse moslims in het publiek dat beaamden. Ibrahim Wijbenga kwam terug op de verwerping van democratie en de stelling dat moslims de politiek niet nodig hebben. ‘Hoe wil je dan moslims een stem geven tegen de PVV’? zegt hij. ‘Wat heb jij dan bereikt’ riposteert Pala.
Na Al Afghani is er nog iemand uit het publiek die een statement wil geven (nadat iemand had gepleit om het nu eens eindelijk over het thema de toekomst van de islam te hebben). Volgens mij maakte deze man het statement namens een groepje autochtone niet-moslims in het publiek en hij stelde dat hij ervan overtuigd is na dit debat dat hij geen sharia wil en dat sharia betekent het aanvallen van niet-moslims. ‘Sharia is eeuwige broedermoord’. Hetgeen Pala verleidt tot het antwoord: ‘U weet inderdaad niet veel van islam.’
Een vrouw uit het publiek stelt vervolgens de vraag wat haar toekomst onder sharia is aangezien zij getrouwd is met een vrouw. Pala en Van de Ven geven daar niet echt antwoord op wat op afkeuring van een deel van het publiek kan rekenen. Hans Jansen wijst er nogmaals op dat sharia een ‘suprematie ideologie’ is waarna Van de Ven stelt dat de toekomst van islam in Nederland een ander thema is dan de toekomst van Nederland onder islamitische dominantie.
Pala brengt dan een belangrijk punt aan de orde: “De toekomst van moslims in Nederland is een beter onderwerp. Wij zijn minderheid en wij vragen of jullie nog met ons willen samenleven?” Volgens Hans Jansen kan dat niet: de intolerantie van de islam kan niet geaccepteerd worden. Maar stelt hij, als moslims zich afkeren van de sharia en niet overal eisen gaan stellen, dan kunnen moslims best hier worden.
Van de Ven stelt opnieuw dat Jansen alleen het, volgens Jansen, negatieve van de sharia belicht en zo alles uit de context haalt. Van de Ven verwijst naar een filmpje van hem op Youtube waarin hij ‘met bewijzen’ aantoont dat Jansen een kwakzalver is. Dat is zo ongeveer het einde van het debat, zeker als enkele moslims weer ‘Takbir!’ en ‘Allahu Akbar!’ roepen. Ik schud nog wat bekenden de hand onder wie Van de Ven en vertrek vervolgens.
Foto via @ananninga
Een paar losse eindjes
Er valt genoeg te zeggen over dit debat. Maar laat ik me beperken tot een paar punten.
Tot slot, of het nog niet lang genoeg is, een bloemlezing van de tweets:
Posted on September 24th, 2013 by martijn.
Categories: Activism, Islam in the Netherlands, Notes from the Field, Ritual and Religious Experience.
Moslimorganisaties in Helmond willen volgende maand geen schapen slachten voor het offerfeest. In een persbericht lezen we:
Via dit officiële bericht willen de moskeeën Al fadjr en de Grote Moskee kenbaar maken dat hun leden dit jaar (2013) geen schapen zullen slachten met het offerfeest. De reden hiervoor is dat er door de schapenboeren en slachthuizen al jaren geprofiteerd wordt van de moslims in Nederland, door de prijs van het schaap en de kosten van het slachthuis ieder jaar te verhogen. Men verwacht dat de kosten die gepaard gaan met het slachten van een schaap tijdens het offerfeest 2013 bijna dubbel zo hoog liggen als normaliter door het jaar heen. De moslims van de bovengenoemde moskeeën willen doormiddel van deze boycot actievoeren en vragen U (moslims, moskeeën en moslimorganisaties) om mee te doen en dit jaar ook geen schapen te slachten.
Het Eindhovens Dagblad heeft verder navraag gedaan:
Moslims Helmond boycotten dure schapenhandel
„De prijzen rijzen de pan uit”, zegt woordvoerder Moustafa van de Al Fadjr Moskee. „Het kopen en laten slachten van een schaap loopt tegen de 300 euro. Voorheen was dat 120 tot 140 euro.”
Zo zijn de slachtkosten alleen al gestegen van 25 naar 50 euro. „En de verwachting is dat die naar de 65 euro gaan. Voor tien minuten werk.” Het maakt volgens hem niet uit welk slachthuis je kiest. „De prijzen liggen overal op dit niveau. Voor de aanschaf van een schaap betaal je nu zo’n 3,75 euro per kilo.
In dat artikel kunnen we verder lezen dat men een halt wil toeroepen aan het stijgen van de prijzen en dat men in de toekomst wellicht collectief gaat inkopen om zo de prijs te drukken. Vooralsnog is dit een Helmonds initiatief, maar men hoopt navolging te krijgen. Volgens een islamitische slager in dat artikel ligt de prijs van een schaap hoger rond het Offerfeest (“een paar tientjes”), maar die legt de schuld daarvoor bij de transporteurs en boeren.
Volgens tijdschrift Boerderij is het onduidelijk waar bovenstaande bedragen precies vandaan komen:
Boerderij.nl – Moslims boycotten te dure schapen
De totaalprijs na het slachten (zonder uitbenen) ligt al snel tussen de 250 en 300 euro.
Uit historische prijsgegevens van Boerderij blijkt dat de prijs van slachtschapen in de periode rondom het offerfeest wel wat stijgen. De prijsstijging is echter niet zo groot dat prijzen rond de 300 euro uit komen. Een ramlam van boven de 25 kilo kost momenteel rond de 130 euro. Vorig jaar lag de prijs in dezelfde week op 140 euro en steeg met 5 euro in de laatste weken voor het offerfeest.
Ook in 2010 en 2011 steeg de prijs van ramlammeren voor het offerfeest, maar nooit meer dan 12 euro per dier.
Waar het enorme verschil in prijs vandaan komt, rond het offerfeest, is niet duidelijk. Een zwaar ramlam kost immers maximaal 130 euro, slachten rond de 50 euro, waar de overige 120 euro blijft is niet duidelijk.
Een en ander doet een beetje denken aan een boycot in het Belgische Mechelen, maar de aanleiding voor de boycot daar is dat het stadsbestuur moslims een belasting oplegt van 15 euro om bij te dragen in de kosten van het offerfeest. Het stadsbestuur zou geld kwijt zijn aan het afvoeren van slachtafval en het inzetten van stadwachten voor de openbare orde.
Inmiddels heb ik de nodige positieve reacties gezien op FB over dit Helmondse initiatief. Enkelen vinden dat er wel geslacht moet worden, maar dat men dat in een ander land moet doen en vervolgens het vlees onder de armen moet verdelen. Er zijn verschillende uitspraken van schriftgeleerden hierover die er op wijzen dat men het offeren wel verplicht vindt, hoewel er volgens mij wel verschil van mening is. Of het voldoende is om dit in een ander land te doen, is mij niet helemaal duidelijk. Anderen zijn echter negatiever en wijzen erop dat moslims nu hun eigen ritueel en symbool ondermijnen op een moment dat die toch al onder vuur liggen. Weer anderen bestrijden dat de prijzen echt veel hoger liggen, terwijl sommigen vinden dat dat wel zo is. Er zijn ook mensen die vinden dat dit ritueel niet gelaten moet worden omwille van het geld tenzij men het echt niet heeft natuurlijk. Voor velen lijkt een Offerfeest zonder een geslacht schaap sowieso onvoorstelbaar.
Uit het initiatief en uit de positieve en negatieve commentaren erop kun je eigenlijk drie zaken afleiden die lijken te spelen voor veel moslims en moslimorganisaties:
Interessant om te volgen hoe dit verder loopt.
Posted on September 24th, 2013 by martijn.
Categories: Activism, Islam in the Netherlands, Notes from the Field, Ritual and Religious Experience.
Moslimorganisaties in Helmond willen volgende maand geen schapen slachten voor het offerfeest. In een persbericht lezen we:
Via dit officiële bericht willen de moskeeën Al fadjr en de Grote Moskee kenbaar maken dat hun leden dit jaar (2013) geen schapen zullen slachten met het offerfeest. De reden hiervoor is dat er door de schapenboeren en slachthuizen al jaren geprofiteerd wordt van de moslims in Nederland, door de prijs van het schaap en de kosten van het slachthuis ieder jaar te verhogen. Men verwacht dat de kosten die gepaard gaan met het slachten van een schaap tijdens het offerfeest 2013 bijna dubbel zo hoog liggen als normaliter door het jaar heen. De moslims van de bovengenoemde moskeeën willen doormiddel van deze boycot actievoeren en vragen U (moslims, moskeeën en moslimorganisaties) om mee te doen en dit jaar ook geen schapen te slachten.
Het Eindhovens Dagblad heeft verder navraag gedaan:
Moslims Helmond boycotten dure schapenhandel
„De prijzen rijzen de pan uit”, zegt woordvoerder Moustafa van de Al Fadjr Moskee. „Het kopen en laten slachten van een schaap loopt tegen de 300 euro. Voorheen was dat 120 tot 140 euro.”
Zo zijn de slachtkosten alleen al gestegen van 25 naar 50 euro. „En de verwachting is dat die naar de 65 euro gaan. Voor tien minuten werk.” Het maakt volgens hem niet uit welk slachthuis je kiest. „De prijzen liggen overal op dit niveau. Voor de aanschaf van een schaap betaal je nu zo’n 3,75 euro per kilo.
In dat artikel kunnen we verder lezen dat men een halt wil toeroepen aan het stijgen van de prijzen en dat men in de toekomst wellicht collectief gaat inkopen om zo de prijs te drukken. Vooralsnog is dit een Helmonds initiatief, maar men hoopt navolging te krijgen. Volgens een islamitische slager in dat artikel ligt de prijs van een schaap hoger rond het Offerfeest (“een paar tientjes”), maar die legt de schuld daarvoor bij de transporteurs en boeren.
Volgens tijdschrift Boerderij is het onduidelijk waar bovenstaande bedragen precies vandaan komen:
Boerderij.nl – Moslims boycotten te dure schapen
De totaalprijs na het slachten (zonder uitbenen) ligt al snel tussen de 250 en 300 euro.
Uit historische prijsgegevens van Boerderij blijkt dat de prijs van slachtschapen in de periode rondom het offerfeest wel wat stijgen. De prijsstijging is echter niet zo groot dat prijzen rond de 300 euro uit komen. Een ramlam van boven de 25 kilo kost momenteel rond de 130 euro. Vorig jaar lag de prijs in dezelfde week op 140 euro en steeg met 5 euro in de laatste weken voor het offerfeest.
Ook in 2010 en 2011 steeg de prijs van ramlammeren voor het offerfeest, maar nooit meer dan 12 euro per dier.
Waar het enorme verschil in prijs vandaan komt, rond het offerfeest, is niet duidelijk. Een zwaar ramlam kost immers maximaal 130 euro, slachten rond de 50 euro, waar de overige 120 euro blijft is niet duidelijk.
Een en ander doet een beetje denken aan een boycot in het Belgische Mechelen, maar de aanleiding voor de boycot daar is dat het stadsbestuur moslims een belasting oplegt van 15 euro om bij te dragen in de kosten van het offerfeest. Het stadsbestuur zou geld kwijt zijn aan het afvoeren van slachtafval en het inzetten van stadwachten voor de openbare orde.
Inmiddels heb ik de nodige positieve reacties gezien op FB over dit Helmondse initiatief. Enkelen vinden dat er wel geslacht moet worden, maar dat men dat in een ander land moet doen en vervolgens het vlees onder de armen moet verdelen. Er zijn verschillende uitspraken van schriftgeleerden hierover die er op wijzen dat men het offeren wel verplicht vindt, hoewel er volgens mij wel verschil van mening is. Of het voldoende is om dit in een ander land te doen, is mij niet helemaal duidelijk. Anderen zijn echter negatiever en wijzen erop dat moslims nu hun eigen ritueel en symbool ondermijnen op een moment dat die toch al onder vuur liggen. Weer anderen bestrijden dat de prijzen echt veel hoger liggen, terwijl sommigen vinden dat dat wel zo is. Er zijn ook mensen die vinden dat dit ritueel niet gelaten moet worden omwille van het geld tenzij men het echt niet heeft natuurlijk. Voor velen lijkt een Offerfeest zonder een geslacht schaap sowieso onvoorstelbaar.
Uit het initiatief en uit de positieve en negatieve commentaren erop kun je eigenlijk drie zaken afleiden die lijken te spelen voor veel moslims en moslimorganisaties:
Interessant om te volgen hoe dit verder loopt.
Posted on September 2nd, 2013 by martijn.
Categories: Islam in the Netherlands, Public Islam.
Afgelopen zaterdag was de eerste uitzending van de Moslimomroep. Ik ga hier niet de geschiedenis van deze omroep uit de doeken doen, maar het is één van de verhalen waarbij je je afvraagt: ‘Hoe zijn we in vredesnaam hier nu terecht gekomen?’. (Zie Republiek Allochtonië). Hier is dan een moslimomroep die onder financiële curatele staat van de NTR, waarbij dezelfde oudgedienden van eerdere mislukkingen weer aanwezig zijn en die islamitisch gezien geen positie zou kiezen, behalve die van het midden (dus wel een positie) en die in 2016 al weer opgeheven gaat worden net als alle andere religieuze en levensbeschouwelijke omroepen die dan onder gebracht moeten worden bij één van de grote omroepen.
Afgelopen zaterdag dus de eerste uitzending: Allahoe Akbar of Nederland.:
Die titel, zucht…zucht…zucht…die titel.
In dit programma zagen we een reportage over moslims in de Nederlandse krijgsmacht. Een interessant item dat naar het einde toe informatiever was dan in het begin en doorsneden was met promotiefilmpjes van Defensie. Althans dat was mijn indruk. Emeritus hoogleraar Van Koningsveld legde uit dat moslims in het Nederlandse leger al een lange geschiedenis hebben, maar dat de laatste jaren er behoefte was aan nieuwe voorzieningen. We zagen Mostafa Hilali, één van de geestelijk verzorgers, die onder meer zijn naamplaatje liet zien met daarop naast zijn nationaliteit ook zijn religie. Wat echter onduidelijk bleef was waar moslims nu over praten met geestelijk verzorgers. Ja natuurlijk is het begrijpelijk dat militairen in bijvoorbeeld Bosnië behoefte hadden aan geestelijke verzorging, maar waar precies aan dan? We bleven in het duister tasten. Verderop werd wel duidelijk dat geestelijk verzorgers ook de nodige praktische bijstand leveren bijvoorbeeld in het geval van het repatriëren van overleden militairen. Ook konden we zien hoe de eerste islamitische gebedsruimte eruit zag (mooi!) met de nodige uitleg over waar de imam staat, waar hij preekt, enzovoorts. Op dat punt vroeg ik me af voor wie deze documentaire bedoeld was. Is dat voor niet-moslims? Voor moslims? Die laatsten zullen dergelijke kennis toch niet heel vaak nodig hebben denk ik.
Natuurlijk kwam tegen het einde van de reportage de kwestie van loyaliteit aan de orde. Veel mensen zouden eraan twijfelen of moslims wel loyaal waren aan het leger en hun loyaliteit aan God niet erboven zouden stellen. Van Koningsveld benadrukte dat het in de eerste plaats zou gaan om loyaliteit van moslims aan Nederland. Dat is natuurlijk nog maar helemaal de vraag. Waarom zou je loyaliteit aan God niet boven loyaliteit aan Nederland kunnen stellen en toch loyaal militair kunnen zijn? Mostafa Hilali wees op zoiets (mijn interpretatie) toen hij stelde dat het mensen ook kan gaan om gerechtigheid; een ideaal dat ontleend kan zijn aan islambeleving en ook kan passen in het Nederlandse leger. Er was geen aandacht overigens voor opvattingen van moslims die vinden dat dienen in het leger juist haaks staat op islam; dat was jammer. Zo stelde iemand op FB dat wanneer een Nederlander vecht in vreemde krijgsdienst, deze zijn Nederlandse nationaliteit verliest en dat wanneer een moslim vecht in vreemde (dus andere dan islam) krijgsdienst deze uit de islam stapt. Niet iedereen zal het daarmee eens zijn, maar dat maakt wel duidelijk dat het spanningsveld waar deze militairen in zitten, namelijk wel wat breder dan alleen de relatie met niet-moslims. Mooi einde van de reportage was het voorlezen door Mostafa Hilali van de brief van een broer van een verongelukte militair die moslim was. De waardering voor de geestelijk verzorgers sprak daar duidelijk uit.
Maar die titel hè, die titel…
De tweede reportage ‘Gedwongen liefde houdt geen stand’ droeg dezelfde titel als een boekje van het CMO.
In deze reportage werd de kwestie van huwelijksdwang aan de kaak gesteld. Een belangrijk onderwerp, hoewel we niet veel nieuws hoorden en zagen. Er waren de indrukwekkende verhalen van verschillende vrouwen, enkele deskundigen en betrokken vrijwilligers zoals het interessante en zeer symphatieke initiatief Zusters voor Zusters (actief in de Blauwe Moskee), Abdulwahid van Bommel en Mohammed Ajouaou. De laatste had ik denk het meest genuanceerde en daardoor ook het meest informatieve verhaal. Er werd veel aandacht gegeven aan de goede bedoelingen die ouders hebben bij het sturen van de partnerkeuze van hun kinderen: zekerheid, stabiele toekomst, enzovoorts. Duidelijk werd echter ook hoe de toekomstvisie van de ouders niet in de pas loopt met die van hun kinderen. Op dat moment was het eigenlijk aardig geweest om nu eens ouders aan het woord te laten en te horen hoe zij deze zaken zien. Natuurlijk kwam ook de vraag langs ‘wat islam hier nu van zegt’. Volgens Van Bommel en Ajouaou hoort dwang niet bij islam hoewel deze soms wel degelijk wordt gelegitimeerd op basis van religieuze overwegingen.
Er werd ook een mevrouw geïnterviewd van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken die huwelijksdwang en neef-nicht huwelijken aan elkaar koppelde en mede daarom het verbod op neef-nicht huwelijken (praktisch gezien alleen voor migranten) toejuichte. Jammer genoeg werd deze kwalijke onzin niet weersproken (zie Bartels en Storms) hoewel het duidelijk was dat de voorkeur van andere geïnterviewden meer uit ging naar bewustwording, voorlichting, verbetering van de communicatie tussen ouders en kinderen. Het moet toch mogelijk zijn dit belangrijke issue te behandelen aan de hand van een reportage die niet dertien in een dozijn is.
De keuze van de onderwerpen is opvallend (en die titel van het eerste programma…man…man…man). Het zijn onderwerpen die, of althans de invulling ervan, precies aansluiten bij issues in het islamdebat en integratiedebat: loyaliteit, dwang, vrouwen, geweld in de moslimwereld, de tegenstelling tussen islam en Nederland, of tussen migrant en Nederlands. De poging van de moslimomroep lijkt hierbij te zijn vooroordelen te ontkrachten (zo is het nog nooit voorgekomen dat een moslim niet loyaal was aan het Nederlandse leger…echt waar? Dat geldt niet voor autochtone niet-moslims hoor) en toch belangrijke issues aan de orde te stellen. Op die manier, zo stelde iemand op twitter tegen mij, probeert de MO te laten zien dat moslims toch eigenlijk heel normaal zijn. Maar ja dat doe je toch alleen maar bij BN-ers (zo is Frans Bauer altijd heel normaal gebleven) en duizend keer stellen dat iemand eigenlijk heel normaal is, maakt iemand juist heel bijzonder en is meestal geen compliment. Stelt u zich eens voor dat ik tegen u zeg: ‘Goh, u bent eigenlijk heel normaal’.
Natuurlijk was dit de eerste uitzending en het is veel te vroeg dus voor een definitief oordeel. Maar met deze reportages dien je je echt af te vragen op welk publiek de MO zich richt. En ook lijkt men niet zo heel onafhankelijk. Misschien niet zo afhankelijk van moslimorganisaties, maar wel afhankelijk van de dominante tendens in het islamdebat waarin islam wordt neergezet als iets vreemds, bedreigends en afwijkends. Aan de andere kant, het lijkt me ook niet makkelijk, misschien zelfs onmogelijk, om je daar onafhankelijk van op te stellen. We zullen het de komende uitzendingen zien, ik ben benieuwd.
Maar die titel van het eerste programma he, Allahoe Akbar of Nederland…sjonge jonge had dat niet anders gekund?
Posted on July 24th, 2013 by martijn.
Categories: Gender, Kinship & Marriage Issues, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Notes from the Field, Public Islam, Ritual and Religious Experience, Some personal considerations.
Afgelopen weken was er weer het prachtige schouwspel van de Tour de France. Renners die, al dan niet met doping, zich het leplazarus fietsen, her en der een elleboogstoot uitdelen, levensgevaarlijke afdalingen induiken, zich zo inspannen in de brandende zon dat ze zowel van binnen als van buiten verschroeien, onzacht in aanraking komen met het asfalt, enzovoorts. Maar vooral strijd leveren op de fiets. I love it. Toen ik vorige week op Facebook vroeg wat de overeenkomsten waren tussen de Tour de France en de vasten tijdens Ramadan, kwamen daar interessante reacties op. Natuurlijk is er meer over beide fenomenen te vertellen dan deze vergelijking, maar het idee van een beproeving is toch wel centraal in de beleving van veel mensen die ik door de jaren heen gesproken heb.
Echt renner
Je bent pas prof als je de Tour rijdt/hebt gereden zei Eddy Planckaert in het RTL programma Tour du Jour. Met andere woorden je bent pas volledig als renner wanneer je je onderwerpt aan één van de meest zware regimes van de wielersport: de Ronde van Frankrijk. Daarvoor traint men, daarvoor bereidt men zich voor inandere zware wedstrijden, ja daarvoor gebruikt men zelfs ongezonde doping middelen en daarvoor hongert men zich uit. En als je je zo voldoende hebt afgebeuld, dan ga je je nog eens afbeulen in de Tour op een nog uitputtender niveau en als je het uitrijdt ben je pas echt wielrenner. Mooi is dat (echt waar!).
Daarbij doet men dat weliswaar deels uit vrije wil, maar deels ook omdat het moet. Waar de Tour misschien niet eens het zwaarste parcours heeft van alle wedstrijden (de Vuelta en de Giro zijn wel eens zwaarder op papier) is de vorm en de conditie van de belangrijkste renners zo hoog, hechten media en sponsors zoveel belang aan deze wedstrijd dat je wel gedwongen bent om er te staan: voor jezelf, je ploegmaten en de media. Als je geen kopman bent (en de meesten zijn dat niet) dan zijn het anderen die bepalen wat je moet doen en hoe je het moet doen. Als je wel kopman bent dan ben je nog steeds onderworpen aan het regime van de Tour organisatie, media, sponsors, enzovoorts.
Als renner onderwerp je je dus aan een regime van regels, praktijken en sociale druk die deels buiten jou vorm krijgt en je opgelegd wordt. Tegelijkertijd zet je zelf als renner ook die stap want je hebt het motto geïnternaliseerd dat dit de belangrijkste wedstrijd van het jaar is, dat je mee moet doen om echt renner te zijn. Zo onderwerp je je aan dat regime en aan de hiërarchie, internaliseer je die, draag je het uit en reproduceer je het dus.
Zo leert de Tour ons een belangrijke les over vrijheid, dwang, onderwerping en zelfrealisering. Je realiseert je doelen en je realiseert wie je graag zou willen zijn, door je te onderwerpen aan een bepaald geheel van regels, praktijken en hiërarchieën. Je denkt dat je dat zelf doet en dat is ook zo, maar tegelijkertijd komt dat regime tot stand zonder jou en zal het ook bestaan zonder jou. De condities die ervoor zorgen dat je onderworpen bent aan dit regime zorgen er ook voor dat je een handelend persoon bent die werkt aan zelfverwezenlijking.
Religie, onderwerping en zelfverwezenlijking: de Vasten
Religie is in feite ook zoiets. Een ‘grand regime’ waaraan je jezelf onderwerpt en waarbinnen je je leven wil inrichten en realiseren. De vasten is een mini-regime. Zeker bekeerlingen geven vaak aan dat, na de getuigenis, de eerste keer dat ze meedoen aan de vastenmaand ook het moment is waarop ze zich écht moslim voelden. Veel kinderen willen graag met de vastenmaand meedoen. Bij jonge kinderen wordt er dan vaak geoefend: een paar dagen of een weekje mogen ze meedoen en meer niet. Soms zorgen ouders ervoor dat ze dan nog wel drinken. In de puberteit verandert dit en worden ze toch wel geacht serieus mee te doen. Er zijn er die dan stiekem toch eten en drinken maar voor velen lijkt, zeker de eerste keer, vasten een serieuze aangelegenheid getuige ook de vele vragen over wat nu wel en niet mag tijdens de vasten.
Toen ik in juni voorafgaand aan de maand Ramadan in Engeland was, waren veel van mijn gesprekspartners al aan het ‘oefenen’ voor de Ramadan. Af en toe een dag vasten. Anderen deden dat wat regelmatiger en vasten bijvoorbeeld door het jaar heen met enige regelmaat op vaste dagen in de week. De laatste dagen voordat het Ramadan wordt, is er altijd (behalve onder Turkse moslims) enige onzekerheid over de precieze aanvang van die maand. De anticipatie, de verwachtingen en het verlangen naar het begin zoals dat uit verhalen van veel mensen duidelijk wordt, is nog het best te vergelijken met de geestdriftige onrust voor pakjesavond onder veel kinderen en volwassenen: het heerlijk avondje komt eraan!
De vasten is voor velen niet alleen religieus, maar ook een sociaal fenomeen. En voor enkelen telt alleen het sociale. Het gaat er niet alleen om je op en top moslim te voelen en te worden, maar ook om op en top deel uit te maken van de sociale kring waar je bij wil horen. Dat gaat gepaard met veel plezier, saamhorigheid en onderlinge steun, maar ook met problemen zoals concentratieproblemen tijdens werken en studeren, sommige mensen worden sjagrijnig als ze honger hebben (ik ook overigens ook!), en zeker nu met de hitte en de zeer lange duur van de dagelijkse vastentijd met het nodige gepuf, gesteun en geklaag.
Vrouwen nemen daarbij een bijzondere positie in. Op dagen dat zij menstrueren kunnen ze niet deelnemen aan de vasten en ook niet aan de speciale gebeden. Dit dienen zij later weer in te halen want ja ‘de vasten wacht op niemand’. Volgens sommigen is hun beproeving daarmee nog net even wat groter dan die van de mannen want tegelijkertijd wordt er natuurlijk wel van hen verwacht dat ze de heerlijkste gerechten op tafel zetten. Je wil daarbij natuurlijk ook weer niet van de daken schreeuwen dat je vandaag niet vast en zeker in Gouda heb ik gezien hoe creatief en sterk vrouwen met deze delicate kwesties omgaan, maar ook hoe zwaar dat emotioneel, spiritueel en fysiek voor hen kan zijn.
De politiek van het vasten
Tegelijkertijd speelt dit alles zich natuurlijk af in een bepaalde sociale en politieke context; in Nederland in een samenleving waarin sommige mensen uit islamofobische motieven niet heel veel op hebben met moslims en hen ronduit haten (en sommige moslims vice versa) en waarin anderen (moslims en niet-moslims) juist proberen de maand Ramadan (in het bijzonder de iftar-maaltijd) proberen in te passen in een seculier raamwerk van integratie en dialoog; de vasten is dan ook een maatschappelijk issue en een politiek issue. En niet te vergeten een commerciële zaak wat goed te zien is aan de Ramadanschappen in de supermarkten waarover overigens maar heel terughoudend geadverteerd wordt.
Maar ook het meer alledaagse niveau is van belang. Immers niet iedereen vast in dit land en soms zijn er aanpassingen nodig van die mensen om mensen die wél vasten tegemoet te komen en vice versa. Dat kan simpelweg gaan om afspraken wanneer te werken en dergelijke, maar soms kan de vasten ook irritaties opleveren op het werk en op school wanneer mensen minder geconcentreerd en productief zijn. Niets bijzonders. Ik durf de stelling wel aan dat ook WK/EK voetbal en de Tour leiden tot lagere productiviteit om nog maar even niet te spreken over Luilak, Carnaval, Sinterklaas en Kerst. Dat geeft ook niks maar het kan wel handig zijn als daar afspraken over worden gemaakt.
Daarnaast zijn er moslims en anderen die het recht claimen om publiekelijk niet te vasten. Said el Hajji schreef er vorig jaar over op De Jaap en ik heb er vorig jaar ook over geschreven en meer recent nog in het magazine MoslimVandaag (koop dat blad!). Ook dat kan de nodige spanningen oproepen zeker wanneer het over een weer (tussen mensen die vasten en niet-vasten) gemoraliseerd en gepolitiseerd wordt.
De Beproeving
Tot slot spelen natuurlijk ook gezondheidsissues een rol. Als je ziek bent hoef je niet mee te vasten, maar velen willen dat toch en soms tegen beter weten in. Maar zeker nu in de zomer met behoorlijke temperaturen en de lange tijd waarop mensen niet eten en drinken en is de vasten sowieso een Tour du Force. Het is dan ook goed dat artsen tegenwoordig adviezen geven voor de vasten, bijvoorbeeld voor mensen met diabetes. Maar dat de vasten zwaar is, dat hoort er voor velen bij. Net zo goed als dat de Tour de France niet haar reputatie heeft gekregen doordat het de makkelijkste koers onder de makkelijkste omstandigheden is, is de vasten ook bedoeld als beproeving.
Op die manier werkt de vasten net zoals trainen voor en het fietsen van de Tour, of het volgen van een pittige opleiding. Mensen stellen zich bloot, onderwerpen zich aan en conformeren zich aan een bepaalde discipline die hen fysiek, sociaal en spiritueel een bepaalde gewaarwording en virtuositeit brengt en hen socialiseert als renner, gelovige, deskundige, enzovoorts. Natuurlijk is de vasten geen wedstrijd wie de beste moslim is, maar het idee van een beproeving is voor velen wel centraal zo blijkt uit de verhalen en studies. Het ondergaan van die beproeving, het op de proef gesteld worden en jezelf op de proef stellen maakt de vasten tot wat het sociaal en spiritueel gezien is: een oefening in de toewijding aan God en aan je ‘eigen’ groep.
Posted on June 9th, 2013 by martijn.
Categories: Important Publications, Islam in the Netherlands, Multiculti Issues, Religious and Political Radicalization.
Jan Jaap de Ruiter is een Arabist die, als één van de weinigen van mijn collega’s zeer actief is op het internet. Met commentaar en toelichting op vanalles wat met islam, moslims en Midden-Oosten te maken te heeft, levert hij een waardevolle bijdrage als wetenschapper aan het publieke debat. Niet te beroerd om de dialoog aan te gaan met allerlei opponenten die vinden dat hij niet echt waardenvrije wetenschap bedrijft (alsof dat mogelijk zou zijn) richt hij zijn pijlen onder meer op Wilders cs. en hun politieke gedachtegoed. Eén van zijn belangrijkste publicaties op dit terrein is het boekje ‘The Speck in Your Brother’s Eye’ wat deels een uitgebreide recensie is van het boek van Wilders ‘Marked for Death’, deels een pamflet is met een politieke aanklacht (Wilders kleedt zijn anti-islam boodschap zo in, dat geweld een mogelijke, ultieme, consequentie is) en deels het resultaat van zijn eigen zorgen over het politieke klimaat in Nederland.
Marked for Death
Ik bespreek hier het boek van De Ruiter, maar eerst even over het boek van Wilders. Dat boek is zowel een boek met een politieke boodschap als verslag van een persoonlijke strijd van, zoals hij het invult, de eenzame heldhaftige politieke profeet die ten strijde trekt tegen de gewelddadige islam en daarvoor als een echte martelaar een hoge persoonlijke prijs betaalt. Zo vertelt hij in het boek over de dood van zijn vader en hoe hij zijn tranen niet meer kon bedwingen in het bijzijn van zijn aardige maar ook vreemde lijfwachten. Zo maakt hij het persoonlijke politiek en het politieke persoonlijk. Hij voert een verdedigingsstrijd tegen het agressieve en gewelddadige gedrag van migranten die hun inspiratie of zelfs gedrag direct zouden ontlenen aan de islam die hij reduceert tot gewelddadige en/of intolerante acties van moslims en tot enkele verzen uit de Koran die zouden oproepen tot geweld. Zoals Jan Jaap de Ruiter ook laat zien, verdraait Wilders die islamitische geschiedenis zo dat in feite veel alledaagse vooroordelen, stereotyperingen en reacties tegen vreemdelingen en tegen islam (volgens bovenstaande definitie) worden gerationaliseerd tot een legitieme angst en afkeer. Die angst en afkeer en de rationalisering ervan dienen vervolgens als basis voor een meer diepgaand en uitgewerkt standpunt voor het uitsluiten van ongewenste vreemdelingen en moslims. Op dat moment kunnen we met recht spreken van islamofobie.
Die laatste stap maakt hij in dit boek door enerzijds een Westers utopia van vooruitgang, tolerantie en vredelievendheid te creëren tegenover het angstbeeld en de perfecte misère van zijn invulling van islam. Dit doet hij mede op basis van uitspraken van illustere namen als Salman Rushdie en Thomas Jefferson en Albert Speer. Op deze manier schept hij uiteindelijk een specifiek type racistisch, namelijk islamofobisch, gedachtegoed. Het gaat volgens Wilders om een existentiële strijd tussen de Westerse beschaving en de islamitische beschaving. Voor alle duidelijkheid nergens roept Wilders direct op tot geweld tegen moslims; volgens hem zouden moslims hun geloof moeten verlaten.
De splinter en de balk
De stelling van Jan Jaap de Ruiter is dat Wilders zijn onheilscenario zo opzet dat de ultieme consequentie een situatie is waarin geweld de mogelijke of zelfs enige oplossing is om het onheil af te wenden. De Ruiter bespreekt achtereenvolgens de waarheidclaims van Wilders, hoe Wilders zijn idee over de vermeende superioriteit van ‘het Westen’ uitwerkt tegenover de inferioriteit van ‘de islam’, hoe Wilders de islam definieert als ideologie die vergelijkbaar is met nazisme, fascisme en communisme en hoe Wilders de islam wil uitbannen. De Ruiter laat zien dat Wilders weliswaar claimt het debat te willen aangaan, maar dat vooral doet met opzettelijke provocerende beledigingen van islam en moslims. Hij laat overtuigend zien hoe Wilders de islamitische tradities en hun geschiedenissen verdraait, eenzijdig belicht en hoe Wilders probeert zijn definitie van wat islam is op te leggen. De Ruiter probeert niet alleen dat eenzijdige en verdraaide beeld van de islam te corrigeren (zonder apologetisch te worden), maar ook een evenzeer verdraaid en eenzijdig beeld van het Westen recht te zetten. Dit lukt hem ten dele simpelweg door te laten zien dat Wilders citaten uit de context neemt of maar half geeft en door te wijzen op de inconsequenties in het betoog van Wilders.
Anderzijds vervalt ook hij toch enigszins in het beschavingsdenken dat wordt gekenmerkt door een wij-zij denken. Bijvoorbeeld op p. 22 wanneer hij het heeft over Wilders’ idee over superioriteit van het Westen en dat die moslims maar blijven doorzeuren over de kruistochten: ‘Does it mean that the West is not suffering from any kind of memory syndrome?’ Alsof er zoiets bestaat als een ‘Westerse beschaving’ en een ‘islamitische beschaving’ (op zich al ongelijke indelingen) die los van elkaar staan. Dit terwijl Europa en islam al eeuwen nauw met elkaar verbonden zijn; niet alleen door conflicten maar ook door intellectuele uitwisselingen, dialoog, handel, concurrentie, enzovoorts. Het is dan ook opvallend dan De Ruiter in bovenstaand zin die tegenstelling lijkt te hanteren en vervolgens komt met een voorbeeld van Serven en Moslims in de Balkan.
Een ander punt van kritiek betreft het feit dat De Ruiter af en toe zowel ‘islam’ als ‘christendom’ enige capaciteit tot handelen (‘agency’) lijkt toe te schrijven. Bijvoorbeeld als hij zegt ‘Islam…failed to stick’ (p. 49), ‘It is true, Christianity ordains….’ (p. 26). Uiteindelijk zijn ‘islam’ en ‘christendom’ zoals ze hier gebruikt worden abstracte fenomenen die natuurlijk niet ‘handelen’ of ‘falen’ of ‘verordonneren’. Dat zijn mensen die dat doen eventueel op basis van bepaalde geschriften. Daarbij lijkt hij, bijvoorbeeld in het laatst genoemde citaat’ uit te leggen hoe religie geïnterpreteerd dient te worden: ‘Het is waar dat…enz.’. Dat doet hij wel op meer plekken zoals op p. 51 wanneer hij stelt ‘I would say that a good religion or ideology will always be unambiguous in its commandments to its followers. Any spoken or written text that could be interpreted as allowing violence should never be part of a religion or ideology’. Ook hier zien we weer een suggestie dat een religie handelt (commandeert), maar ook dus dat hij invult waar een ‘goede’ religie of ideologie aan dient te voldoen. Dat is zijn persoonlijke invulling en daar is niks mis mee, maar het is irrelevant voor zijn argument (wel relevant overigens in die zijn dat zijn persoonlijke drijfveren zo mooi zichtbaar zijn). Evenmin maakt hij duidelijk wat er dan moet gebeuren met religies waarin wél tradities zijn van gereguleerd geweld (zoals alle religies eigenlijk). Daarbij, zoals De Ruiter laat zien, doet het er ook eigenlijk niet zoveel toe of er in geschriften wordt opgeroepen tot geweld; het gaat om de interpretatie en legitimeringen van mensen en om de vraag of, hoe en waarom men overgaat tot geweld. En om de vraag welk geweld legitiem is en welk niet.
Van ‘Marked for Death’ naar ‘Marketing for Violence’
Dat gezegd hebbende is het natuurlijk wel zo dat mensen aan bepaalde geschriften of dat nu de Bijbel en de Koran is, of Mein Kampf of bepaalde wetsteksten of (inderdaad) de uitspraken van Wilders inspiratie, legitimeringen en een gevoel van urgentie kunnen ontlenen om tot geweld over te gaan. Demonisering van outsiders, mensen strippen van hun menselijke eigenschappen, mensen reduceren tot concrete voorbeelden van grotere abstracties zoals het ‘gewelddadige Westen’ of de ‘gewelddadige islam’ kunnen voor sommigen de drempel om geweld te gebruiken verlagen. Zeker als dat gepaard gaat met het inprenten van het idee dat de eigen levenswijze op het spel staat. Dat hebben we in het verleden gezien met de nazi’s, met de oorlog tussen de Hutu’s en de Tutsi’s in Rwanda, hedentendage met de Rohingya in Myanmar, de Amerikaanse inval in Irak en met islamitische leiders in Irak.
Mijn kritiek hierboven laat dan ook onverlet dat De Ruiter zijn belangrijkste punt overtuigend maakt: door middel van verdraaiingen, halve waarheden en regelrechte leugens schept Wilders een zodanig bedreigend, geperverteerd en onmenselijk beeld van de islam dat er niet heel veel fantasie voor nodig is om je af te vragen wanneer we de wapens moeten oppakken. Dat doet Wilders niet, zo stelt De Ruiter ook heel duidelijk. Wat Wilders doet is het schetsen van een fort waarin goede mensen harmonieus samenleven maar die misleid worden door hun leiders die slechts een dunne glazen muur hebben opgeworpen, leiders die tuig met een dodelijke ziekte hebben binnen gelaten en waarbij buiten wilde, intolerante en agressieve dragers van die ziekte op die dunne glazen muur aan het bonzen zijn. En in dit profetische Stalingrad is Wilders de held die bedreigd wordt maar moedig doorstrijd. Met zijn pen. Zoiets. Als je gelooft in deze waarheden (en in tegenstelling tot wat De Ruiter in het begin van boek zegt, het is niet noodzakelijk dat je het zeker weet; integendeel zelfs) is het niet moeilijk voor te stellen dat er wat meer, laten we zeggen, daadkrachtige middelen noodzakelijk zijn.
De olifant
De vraag is echter of De Ruiter’s gefundeerde waarschuwing veel zal uithalen. Om meerdere redenen denk ik van niet. Ik zal ze hier kort noemen. Allereerst zullen velen zeggen ‘Ja, maar dat doet niets af aan het feit dat moslims wandaden plegen’. Nee dat klopt. De afweging die mensen daarbij maken hangt niet alleen af van het antwoord op de vraag of Wilders een realistisch beeld schetst (nee), maar ook hoe zwaar de elementen wegen die hij aandraagt. En voor zijn aanhangers wegen die zwaar.
Ten tweede, en jammer genoeg besteedt De Ruiter er geen aandacht aan, de politiek van Wilders is niet zo bijzonder en ook niet zo extreem als we wellicht denken. Het denken in abstracties zoals Wilders doet met islam en vervolgens stellen dat mensen niet meer dan een concrete invulling daarvan zijn, is al veel ouder. Het gebeurde al bij racisme en anti-semitisme aan het begin van de 20e eeuw en is ook onderdeel van het beleid dat een onderscheid maakt tussen moderne verlichte autochtonen en de cultuur van de migranten. Dat cultuurdenken leidt tot een onderscheid tussen gewenste en ongewenste burgers en is in beleid en debat steeds meer toegespitst geraakt op moslims en islam. Er is geen enkele politieke partij die de islam (in abstractie) nog niet als probleem heeft aangemerkt. In die zin is Wilders niet meer dan een product van dat cultuurdenken uit de jaren negentig dat toch echt uit de hoek van het politieke midden kwam.
Het is ook niet Wilders’ PVV die een monopolie heeft op schelden en demonisering. De term ‘kutmarokkanen’ is inmiddels een gebruikelijke term geworden voor Marokkaans-Nederlandse jongeren en komt toch echt uit kringen van de PvdA. Ook het CDA verdedigde in 2005 al de motie van Wilders voor een verbod op de boerka ook al is dat discriminerend voor moslims en vrouwen. Ook het huidige kabinet, zonder de PVV, maakt hiervoor wetgeving (zij het in beperkte zin). Het is ook niet de PVV die kwam met een uitgewerkt voorstel om ritueel slachten aan banden te leggen; dat was de PvdD. En ondanks het islamofobisch-racistische gedachtegoed van de PVV was het voor VVD en CDA geen probleem om met hen een gedoogakkoord te sluiten. Goed, na het nodige gemor, maar dat geeft uitstekend weer hoe de machtsverhoudingen liggen.
Een belangrijke waarschuwing
De PVV en haar gedachtegoed zit dus niet in de marge van de Nederlandse politiek maar bevindt zich dus in het centrum ervan en is, net als het racisme van Fortuyn, een rechtstreeks uitvloeisel ervan. Dat maakt het bekritiseren van de balk en de splinter tot het negeren van de olifant in de kamer. Maar natuurlijk zijn er verschillen met andere partijen die over het algemeen de nadruk leggen op behoud van en stimuleren van sociale cohesie en rust. Dat is precies wat de PVV probeert te breken door een provocerende manier van optreden. Dat in combinatie met de vechttaal en de onheilsprofetieën van Wilders, maken van Wilders en de PVV een zeer riskante politiek. Daarom is het goed en noodzakelijk dat mensen als Jan-Jaap de Ruiter hier op heldere, goed onderbouwde en toegankelijke wijze voor waarschuwen.
Posted on April 25th, 2013 by martijn.
Categories: Activism, anthropology, Headline, Islam in the Netherlands, Religious and Political Radicalization.
Guest author: Ineke Roex
Introductie: spanningen en salafisme
Hebben salafisten een probleem met de democratie? Is het een soort sekte waar je nooit meer uitkomt? Hebben mensen nog wel enige vrijheid als ze ‘salafist’ zijn? Dit zijn vragen die je voortdurend hoort wanneer het gaat om salafisme; een soennitische islamitische hervormingsbeweging die streeft naar het herstel van een ‘zuivere’ islam, door morele heropvoeding van de moslimgemeenschap, een letterlijke lezing van de Koran en hadith, afwijzing van religieuze vernieuwingen en de imitatie van Mohammed en zijn metgezellen in de begintijd van de islam. De salafi-beweging is een utopische beweging die het dagelijkse leven van moslims probeert te reorganiseren conform een geïdealiseerd beeld uit het verleden. Ze creëren een eigen manier van leven die zij bevredigender en rechtvaardiger vinden en tegenover een wereld plaatsen van immoraliteit, onderdrukking en verleiding. Salafi’s leggen een claim op hun geloofsinterpretatie als de enige ware islam. Ze streven ernaar een morele gemeenschap te vormen van ware moslims en claimen daarbij de vertegenwoordigers van de enige islam te zijn. De beweging heeft zich op verschillende manieren ontwikkeld en wordt gekenmerkt door interne polemieken, theologische disputen en conflicten. Het bestaan van deze waarheid claimende geloofsstroming in Nederland, roept klaarblijkelijk vragen op over de verenigbaarheid van deze islamitische trend met democratische principes zoals vrijheid van godsdienst en gedachte en de vrijheid van vereniging en uittreding; vrijheidsrechten die de autonomie van het individu beschermen.
Veldwerk: autonomie en exit
Van december 2007 tot september 2008 heb ik antropologisch onderzoek verricht onder salafistische netwerken in Nederland en geanalyseerd hoe deze beweging zich verhoudt tot de voorwaarden en drempels die noodzakelijk zijn om de autonomie van mensen te waarborgen. Deze vraag heb ik beantwoord door de exitmogelijkheden te onderzoeken aan de hand van vier deelgebieden: organisatievormen, religieuze disciplinering, politieke opvattingen en participatievormen. Het betreft participerende observatie in organisaties en omgeving, informele gesprekken en interviews met predikers, aanhangers en omgeving. In mijn proefschrift beschrijf ik zowel de ideologie die de predikers verkondigen als de dagelijkse religieuze praktijk van degenen die zich verbinden met de salafibeweging. Onderzoek heeft zich tot nu toe enkel op één van deze twee aspecten gericht.
In dit onderzoek is uitgegaan van autonomie als een politiek begrip en als democratische kernwaarde geldt. Vanuit dit politieke begrip van autonomie moeten personen de politieke rechten (vrijheid van gedachte, vrijheid van religie, vrijheid van meningsuiting en het recht op autonomie van andersdenkenden) respecteren, maar autonomie niet per se als persoonlijk ideaal omarmen. Ik ga niet uit van autonomie als absolute waarde, maar ik neem ik procedurele onafhankelijkheid als uitgangspunt. Er is procedurele onafhankelijkheid wanneer iemand zonder dwang of geweld tot een besluit, handeling of levenswijze komt. De manier waarop een resultaat of een besluit bereikt wordt, is vanuit deze redenering belangrijker dan het resultaat of het besluit zelf. Iemand moet zich vrijwillig onderwerpen aan een disciplinerend regime.
Het zich onderwerpen aan de disciplinering tot vroom gelovige binnen de salafi beweging, is niet meteen een schending van iemands autonomie zolang mensen dat doen zonder geweld of andere vormen van dwang. Dit betekent dat mensen er dus uit zouden moeten kunnen stappen. Maar daarmee is niet alles gezegd. Het recht op uittreding moet niet alleen formeel beschikbaar zijn, maar ook realistisch en haalbaar zijn. Om te analyseren hoe de salafistische gemeenschappen zich tot autonomie verhoudt zijn de condities én de drempels van exitmogelijkheden onderzocht. Willen de exitmogelijkheden reëel zijn dan moet er drie voorwaarden aanwezig zijn.
Ten eerste moet er sprake zijn van procedurele onafhankelijkheid, dat wil zeggen afwezigheid van geweld en dwang. Ten tweede moet er toegang tot en kennis zijn van politieke rechten en alternatieven. Ten derde moet men zich niet isoleren. Isolement beperkt de toegang tot alternatieven en verhoogt de kosten van uittreding. Wanneer er sprake is van isolement dan kan uittreding ingrijpend zijn voor een individu, doordat iemand bijvoorbeeld sociaal of psychische afhankelijk is geworden van een groep.
De autonome Salafi
De salafi-beweging schendt de democratische kernwaarde van autonomie op dit moment in Nederland niet. Je kunt salafi én autonoom zijn. Er is in de context van Nederland sprake van procedurele onafhankelijkheid, kennis van en het respecteren van de politieke rechten in de religieuze, maatschappelijke en politieke opvattingen, ambities en praktijken van de salafi-beweging. Deze condities gelden met nadruk alleen op dit moment, in Nederland en niet voor salafi’s die sympathiseren met jihadistische opvattingen en geweld legitimeren. De autonomie van kinderen in salafi-gezinnen die (nog) niet naar school gaan en vrouwen in informele huwelijken, wanneer zij sterk geïsoleerd zijn van de omgeving, kan echter wel onder druk staan. De salafi-beweging roept niet op tot de schending van de autonomie van vrouwen en kinderen, maar stimuleert deze ook niet. Er kan sprake zijn van, soms zelfgekozen, isolement. Tegelijkertijd kunnen vrouwen de salafi-beweging opzoeken om hun autonomie ten opzichte van ouders, familieleden of partners te bewerkstelligen door met belemmerende tradities te breken. Er is dus geen één op één relatie tussen de salafi-beweging en het schenden van de autonomie van de vrouw.
Het is belangrijk dat de gunstige condities voor autonomie worden gewaarborgd zodat de salafi-beweging zich op termijn niet alsnog ontwikkelt tot een antidemocratische beweging. Allereerst is het van belang dat de media en de politiek waken voor het onzorgvuldig gebruiken van de term salafist als label, zodat het salafisme wordt voorgesteld als een eenheid. De ideologie evenals de praktijken in de salafi-beweging zijn veranderlijk, heterogeen en tegenstrijdig. Dit is gunstig voor de autonomie van betrokkenen alsmede de omgang met andersdenkenden. Wanneer de beweging echter als eenheid wordt gepresenteerd kunnen duidelijk afgebakende groepsgrenzen opgeworpen worden. Het is daarnaast niet verstandig om de salafi-beweging te beoordelen en beleid te voeren alleen op basis van bepaalde ideologische salafistische stellingnames. Niet alleen kan hierdoor de scheiding van kerk en staat in het gedrang komen doordat de overheid zich met de religieuze inhoud kan gaan bemoeien. Maar met name de praktijken, de interne sociale relaties en de relaties met de buitenwereld zijn doorslaggevend in de manifestatie van de beweging en de consequenties ervan voor autonomie als democratische waarde. Deze relaties zijn op dit moment veranderlijk, veelvormig en tegenstrijdig en dat is goed nieuws voor de democratie.
Om de gunstige condities te waarborgen is het tevens van belang dat de salafi-beweging en haar participanten niet in isolement raken. Beperkende maatregelen (denk bijvoorbeeld aan een boerka- of een hoofddoekverbod) en weigering voor studie of werk op grond van godsdienstige achtergrond of uiterlijk voorkomen, kunnen isolement in de hand werken, ook al hebben deze maatregelen participatie of bevordering van democratische waarden voor ogen. Samenwerkingen met salafistische organisaties moeten niet per definitie uitgesloten worden.
Ten slotte moet de salafi-beweging de ruimte krijgen om politiek te participeren. Politieke participatie is gunstig voor de bescherming van autonomie. Bovenal kunnen frustraties op politiek terrein het legitimeren van geweld als politiek middel dichterbij brengen. Het is belangrijk dat quiëtistische en politieke netwerken met hun anti-jihadistische stellingname gelovigen proberen te bereiken die sympathiseren met jihadistische opvattingen. Maar dit moet een zaak van de beweging zelf blijven, omdat bij overheidsbemoeienis de kans aanwezig is dat salafistische voorgangers hun legitimiteit en daarmee hun autoriteit verliezen. Het is een verantwoordelijkheid van de gemeenschap met haar imams, predikers, onderwijzers, vrienden en familie om geweldslegitimatie te ontmoedigen, wanneer zij hier mee in aanraking komen. Nederlandse democratie moet, voor de waarborging van autonomie, maatschappelijke en politieke participatie mogelijk houden voor iedereen, ongeacht iemands diepste overtuigingen hoe onwenselijk of extreem die ook mogen zijn.
Ineke Roex is antropoloog en werkzaam aan de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Afd. Politicologie, van de Universiteit van Amsterdam. Zij verdedigt vandaag, 25 april 2013, om 14 uur haar proefschrift. Het boek Leven als de profeet in Nederland: Over de salafi-beweging en democratie ligt vanaf september in de winkel.
Posted on January 17th, 2013 by martijn.
Categories: anthropology, ISIM/RU Research, Islam in the Netherlands, Method, Notes from the Field, Public Islam, State of Science.
In november kwam het SCP rapport Moslim in Nederland uit. Ik had het voorrecht om in dit rapport een reflectie-hoofdstuk te mogen schrijven en heb die kans aangegrepen om enerzijds kritisch te reflecteren op het onderzoek en de onderzoeksresultaten en anderzijds een kritisch licht te laten schijnen over de stand van zaken over onderzoek naar moslims in Nederland. Daarbij had ik volledig de vrije hand en dat siert de makers van dit rapport, Mieke Maliepaard en Merove Gijsberts. Het rapport geeft een grillig en soms tegenstrijdig beeld van moslims in Nederland en doet dat op een veel verfijndere manier dan gebruikelijk is in veel Europese surveys.
De laatste jaren is er heel wat onderzoek verschenen, onder meer van mijn hand, maar ook van anderen. Over het algemeen heel degelijk onderzoek. Maar dat onderzoek en de daarbij behorende media-aandacht brengt wel enkele zaken aan het licht die voor zowel media als voor onderzoekers de moeite waard zijn om eens nader te bekijken. Ik ga niet uit van het rapport zelf, maar van de reacties uit mijn onderzoeksgroep (en anderen) over dat rapport.
Vraagtekens bij de intenties
Er verschijnt nogal wat statistisch en kwalitatief onderzoek naar moslims en/of migranten in Nederland. Na het rapport Moslim in Nederland kwam eind 2012 ook nog het Jaarrapport Integratie (CBS) uit en een rapport over de sociaal-culturele integratie (SCP). Hiervoor was minder aandacht aangezien het ‘Marokkanenprobleem’ alles naar de achtergrond verdreef. Toen het SCP onderzoek Moslim in Nederland uit kwam verzuchtte één van mijn ‘volgsters’ op Twitter:
Steeds meer moslims van de tweede geneartie gaan naar de moskee. Dat is één van de conclusies uit een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau. […] En wat wil dat zeggen? Jammer genoeg krijg je vaak negatief gevoel bij dit soort berichten. Wat is de intentie van dit onderzoek?
Op mijn vraag aan haar waarom ze er een negatief gevoel bij krijgt, antwoordt ze:
Na de vele negatieve berichten over de Islam etc zal dit geen welgemeend initiatief zijn. Bijhouden van de islam groei in Nderland? Ik verwees haar naar het rapport zelf en naar mijn eigen hoofdstuk daarin en ze stelde Waarom nou weer de islam? Wat zijn de bedoelingen van dit onderzoek? Bang voor potentiële terroristen? En dat soort vragen draaien er door mijn hoofd bij het lezen of horen hiervan. Gezien de negativiteit van de afgelopen jaren zie ik niet meteen het positieve hiervan in. Vandaar mijn uitspraak….
Deze reacties staan niet op zichzelf. In mijn onderzoekskring van meer religieus-politiek activistische moslims (waar de desbetreffende dame op Twitter geen onderdeel van uitmaakt) worden voortdurend dit soort opmerkingen gemaakt en vraagt men zich soms ook af of onderzoekers niet van de AIVD zijn. Anderen reageren onverschillig maar zetten toch ook zo hun vraagtekens bij de politieke motieven achter al het onderzoek.
En dat is ook niet zo vreemd.
Zoals ik al schreef in mijn hoofdstuk in het SCP rapport lijkt de categorie ‘moslims’ te zijn verworden tot een politieke categorie waarmee ‘iets’ moet gebeuren. Vooral na 2001 en 2004 is er een enorme hausse gekomen aan onderzoek over mogelijke radicalisering en staat de discussie over islam steeds meer in het teken van geweld en mogelijke dreigingen. De relatie tussen onderzoek en probleemcategorieën in de samenleving is een aloude, die ook niet alleen betrekking heeft op moslims. In het bijzonder statistisch onderzoek heeft haar wortels in de behoefte van natie-staten om haar bevolking in kaart te brengen, te analyseren en vervolgens te reguleren. Maar natuurlijk is niet alleen de overheid belanghebbende bij onderzoek. Ook zelforganisaties, media, politici maken er gebruik van. Dat doen ze soms op manieren die voorbij gaan aan de intenties van de onderzoekers en hun onderzoeksresultaten.
Moslims tellen: integratie, religie en veiligheid
Door middel van onderzoek kan de complexiteit van het dagelijks leven worden vertaald in concrete, telbare variabelen die informatie opleveren over bepaalde verschijnselen, ontwikkelingen en (causale) verbanden. Maar dit gebeurt natuurlijk niet buiten een politieke context om. Het is niet voor niets dat veel onderzoek in Europa gaat over de wisselwerking tussen integratie, religie en veiligheid. Binnen dit onderzoek staan dan vaak ook nog eens de problemen centraal die de Nederlandse staat heeft met moslims en migranten; vaak vertaald als ‘problemen van de Nederlandse samenleving met moslims’. En als dat niet centraal staat (er is immers nog wel meer te onderzoeken dan dat) dan is dat wel wat er in de pers uitgehaald wordt waarbij allerlei nuanceringen verdwijnen en journalisten vaak problemen hebben met het onderscheid tussen correlatie, kans en causaliteit. Zo werkt nieuws natuurlijk ook; een bericht moet nieuwswaardig zijn en wat dat wel of niet is, wordt mede bepaald door de politieke context.
Daarbij is de journalistiek vaak op zoek naar extremen. Ter verduidelijking een voorbeeld dat niet betrekking heeft op dit onderwerp. In mei vorig jaar vroeg een journalist van de Volkskrant naar leerlingen die met de voorbereiding op hun eindexamen bezig waren: ‘Liefst lui of juist zeer geordend’. Dit is zo ongeveer hetzelfde als aan een moslim prediker vragen: bent nu nog steeds radicaal of juist gematigd geworden? Men zoekt naar extremen waarbij het erop lijkt dat lui / geordend of gematigd / radicaal de opposities zijn die er daadwerkelijk toe doen. Iets dergelijks zien we ook terug in de discussie over integratie naar aanleiding van de recente rapporten van het SCP en het CBS. We willen graag weten hoe religieus die moslims nou eigenlijk zijn. Dat willen we overigens ook weten van christenen, maar de politieke context daarvan is toch een andere.
Het panopticon
Het samenspel tussen politiek, beleid, media en onderzoek lijkt te leiden tot een soort panopticon. Dit is een koepelgevangenis waarbij gevangenen de gevangenisbewaarder niet kunnen zien, maar wel voortdurend het vermoeden hebben dat een onzichtbare bewaker hen in de gaten houdt. Of die bewaker er nu is of niet, door het gevoel voortdurend gesurveilleerd te worden passen de gevangenen hun gedrag aan zodat het in overeenstemming is met de reglementen van de gevangenis.
De wisselwerking en de nauwe relatie tussen politiek, beleid, media en onderzoek zorgt ook voor een panopticon. Het gaat er niet om dat het slecht onderzoek zou zijn (dat is het niet) of dat de media alleen negatief berichten over moslims (dat is niet het geval) of dat beleid wel of niet stigmatiserend zou zijn. Het gaat erom, en dat blijkt ook de eerder genoemde reacties, dat moslims in ieder geval het gevoel hebben dat er continue op hen wordt gelet, dat ze gespreksonderwerp zijn en dat er definities en tegenstellingen worden opgelegd. En dat hen direct of indirect gevraagd wordt daden van anderen die ook als moslim worden aangemerkt te verklaren, er verantwoording voor te nemen en er afstand van te nemen.
Dat laatste is ook precies wat er gebeurt. Zo wordt ook in veel islamitische gezinnen verwezen naar salafisme als radicaal. Een ander voorbeeld is de recente discussie tussen Said el Hajji en Mohammed Cheppih naar aanleiding van een preek van de laatste. (Preek Cheppih, Open Brief El Hajji, Reactie Cheppih, Reactie El Hajji). Waar Said el Hajji in een open brief aan Mohammed Cheppih de gesloten van de ‘Marokkaanse’ opvoeding en het gebrek aan experimenteerruimte ter discussie stelde en pleitte voor vrijheid én verantwoordelijkheid, reageerde de laatste met een pleidooi voor meer tolerantie en insluiting. Beiden hanteren hier een seculier-liberaal perspectief met opmerkelijk weinig aandacht voor uitsluiting. Beiden lijken te denken en te reageren vanuit een homogeen cultuurbegrip waarbij de Islam staat tegenover de Marokkaanse cultuur en beide ook tegenover de Nederlandse samenleving worden gezet. Waarbij Cheppih wel de islam wil behouden en bevorderen, ook in de opvoeding, wil Said El Hajj juist een ‘democratische opvoeding’ en valt hij Cheppih aan op zijn klaarblijkelijk behoudend geachte opvattingen.
Het idee echter dat men zich moet aanpassen en dat er ergens binnen ‘eigen groep’ een probleem zit, lijkt niet ter discussie te staan. Evenmin dat ‘de’ Marokkaanse gemeenschap of ‘de’ moslimgemeenschap hier dus iets mee moet doen. Maar het begint er natuurlijk mee dat beide heren überhaupt reageren op een debat dat wordt gekenmerkt door de term ‘Marokkanenprobleem’. Men voelt zich aangesproken om te reageren en dat is precies zoals een panopticon werkt. Dat Cheppih zich voortdurend aangesproken voelt als ‘enge moslim’ of ‘radicaal’ (en inderdaad ook als zodanig aangesproken wordt) laat ook de surveillance van moslims zien de problemen die men heeft om er aan te ontsnappen. Ik besef dat ik dat schrijf vanuit een geprivilieerde positie: niemand die mij iets doet als ik niet reageer op het debat. Als Marokkaanse Nederlander of moslim zou dat veel moeilijker zijn en zou het consequenties hebben (nemen ze geen afstand?).
Onderzoek naar moslims
Dit alles is zeker niet bedoeld als inhoudelijke kritiek op de verschillende integratie en islamsurveys in Nederland. Temeer omdat de genoemde punten net zo goed gelden voor kwalitatief onderzoek zoals, ja inderdaad, dat van mij. Het roept wel wat vragen op over onderzoek naar moslims. Draagt het onderzoek bij aan bestendiging van bestaande ongelijkheden of juist niet? Is het beeld dat wetenschappers over een verschijnsel produceren eenzijdig? En zeker in een situatie waarin het onderzoeksveld per definitie gepolitiseerd is zoals bij moslims en islam: wat is de relatie tussen de kennis die we als wetenschappers produceren en ontwikkelingen als politisering van moslims als onderwerp van publiek debat en object van beleid? De hoge identificatie met islam die het SCP vindt, hoeft niet te maken hebben met ervaren negatieve reacties; het is geen reactie daarop. Maar men ervaart dus wel dat men voortdurend onder de loep ligt en dat anderen weer wat van hen moeten. Wanneer we dus aan mensen de vraag stellen ‘Bent u moslim?’ is dat een andere type vraag dan ‘Bent u christelijk’ simpelweg omdat de politieke context ervan anders is en wellicht ook omdat de ervaringen van de respondent anders zijn. Als dat zo is, weten we dan eigenlijk nog wel wat we onderzoeken?
Posted on January 17th, 2013 by martijn.
Categories: anthropology, ISIM/RU Research, Islam in the Netherlands, Method, Notes from the Field, Public Islam, State of Science.
In november kwam het SCP rapport Moslim in Nederland uit. Ik had het voorrecht om in dit rapport een reflectie-hoofdstuk te mogen schrijven en heb die kans aangegrepen om enerzijds kritisch te reflecteren op het onderzoek en de onderzoeksresultaten en anderzijds een kritisch licht te laten schijnen over de stand van zaken over onderzoek naar moslims in Nederland. Daarbij had ik volledig de vrije hand en dat siert de makers van dit rapport, Mieke Maliepaard en Merove Gijsberts. Het rapport geeft een grillig en soms tegenstrijdig beeld van moslims in Nederland en doet dat op een veel verfijndere manier dan gebruikelijk is in veel Europese surveys.
De laatste jaren is er heel wat onderzoek verschenen, onder meer van mijn hand, maar ook van anderen. Over het algemeen heel degelijk onderzoek. Maar dat onderzoek en de daarbij behorende media-aandacht brengt wel enkele zaken aan het licht die voor zowel media als voor onderzoekers de moeite waard zijn om eens nader te bekijken. Ik ga niet uit van het rapport zelf, maar van de reacties uit mijn onderzoeksgroep (en anderen) over dat rapport.
Vraagtekens bij de intenties
Er verschijnt nogal wat statistisch en kwalitatief onderzoek naar moslims en/of migranten in Nederland. Na het rapport Moslim in Nederland kwam eind 2012 ook nog het Jaarrapport Integratie (CBS) uit en een rapport over de sociaal-culturele integratie (SCP). Hiervoor was minder aandacht aangezien het ‘Marokkanenprobleem’ alles naar de achtergrond verdreef. Toen het SCP onderzoek Moslim in Nederland uit kwam verzuchtte één van mijn ‘volgsters’ op Twitter:
Steeds meer moslims van de tweede geneartie gaan naar de moskee. Dat is één van de conclusies uit een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau. […] En wat wil dat zeggen? Jammer genoeg krijg je vaak negatief gevoel bij dit soort berichten. Wat is de intentie van dit onderzoek?
Op mijn vraag aan haar waarom ze er een negatief gevoel bij krijgt, antwoordt ze:
Na de vele negatieve berichten over de Islam etc zal dit geen welgemeend initiatief zijn. Bijhouden van de islam groei in Nderland? Ik verwees haar naar het rapport zelf en naar mijn eigen hoofdstuk daarin en ze stelde Waarom nou weer de islam? Wat zijn de bedoelingen van dit onderzoek? Bang voor potentiële terroristen? En dat soort vragen draaien er door mijn hoofd bij het lezen of horen hiervan. Gezien de negativiteit van de afgelopen jaren zie ik niet meteen het positieve hiervan in. Vandaar mijn uitspraak….
Deze reacties staan niet op zichzelf. In mijn onderzoekskring van meer religieus-politiek activistische moslims (waar de desbetreffende dame op Twitter geen onderdeel van uitmaakt) worden voortdurend dit soort opmerkingen gemaakt en vraagt men zich soms ook af of onderzoekers niet van de AIVD zijn. Anderen reageren onverschillig maar zetten toch ook zo hun vraagtekens bij de politieke motieven achter al het onderzoek.
En dat is ook niet zo vreemd.
Zoals ik al schreef in mijn hoofdstuk in het SCP rapport lijkt de categorie ‘moslims’ te zijn verworden tot een politieke categorie waarmee ‘iets’ moet gebeuren. Vooral na 2001 en 2004 is er een enorme hausse gekomen aan onderzoek over mogelijke radicalisering en staat de discussie over islam steeds meer in het teken van geweld en mogelijke dreigingen. De relatie tussen onderzoek en probleemcategorieën in de samenleving is een aloude, die ook niet alleen betrekking heeft op moslims. In het bijzonder statistisch onderzoek heeft haar wortels in de behoefte van natie-staten om haar bevolking in kaart te brengen, te analyseren en vervolgens te reguleren. Maar natuurlijk is niet alleen de overheid belanghebbende bij onderzoek. Ook zelforganisaties, media, politici maken er gebruik van. Dat doen ze soms op manieren die voorbij gaan aan de intenties van de onderzoekers en hun onderzoeksresultaten.
Moslims tellen: integratie, religie en veiligheid
Door middel van onderzoek kan de complexiteit van het dagelijks leven worden vertaald in concrete, telbare variabelen die informatie opleveren over bepaalde verschijnselen, ontwikkelingen en (causale) verbanden. Maar dit gebeurt natuurlijk niet buiten een politieke context om. Het is niet voor niets dat veel onderzoek in Europa gaat over de wisselwerking tussen integratie, religie en veiligheid. Binnen dit onderzoek staan dan vaak ook nog eens de problemen centraal die de Nederlandse staat heeft met moslims en migranten; vaak vertaald als ‘problemen van de Nederlandse samenleving met moslims’. En als dat niet centraal staat (er is immers nog wel meer te onderzoeken dan dat) dan is dat wel wat er in de pers uitgehaald wordt waarbij allerlei nuanceringen verdwijnen en journalisten vaak problemen hebben met het onderscheid tussen correlatie, kans en causaliteit. Zo werkt nieuws natuurlijk ook; een bericht moet nieuwswaardig zijn en wat dat wel of niet is, wordt mede bepaald door de politieke context.
Daarbij is de journalistiek vaak op zoek naar extremen. Ter verduidelijking een voorbeeld dat niet betrekking heeft op dit onderwerp. In mei vorig jaar vroeg een journalist van de Volkskrant naar leerlingen die met de voorbereiding op hun eindexamen bezig waren: ‘Liefst lui of juist zeer geordend’. Dit is zo ongeveer hetzelfde als aan een moslim prediker vragen: bent nu nog steeds radicaal of juist gematigd geworden? Men zoekt naar extremen waarbij het erop lijkt dat lui / geordend of gematigd / radicaal de opposities zijn die er daadwerkelijk toe doen. Iets dergelijks zien we ook terug in de discussie over integratie naar aanleiding van de recente rapporten van het SCP en het CBS. We willen graag weten hoe religieus die moslims nou eigenlijk zijn. Dat willen we overigens ook weten van christenen, maar de politieke context daarvan is toch een andere.
Het panopticon
Het samenspel tussen politiek, beleid, media en onderzoek lijkt te leiden tot een soort panopticon. Dit is een koepelgevangenis waarbij gevangenen de gevangenisbewaarder niet kunnen zien, maar wel voortdurend het vermoeden hebben dat een onzichtbare bewaker hen in de gaten houdt. Of die bewaker er nu is of niet, door het gevoel voortdurend gesurveilleerd te worden passen de gevangenen hun gedrag aan zodat het in overeenstemming is met de reglementen van de gevangenis.
De wisselwerking en de nauwe relatie tussen politiek, beleid, media en onderzoek zorgt ook voor een panopticon. Het gaat er niet om dat het slecht onderzoek zou zijn (dat is het niet) of dat de media alleen negatief berichten over moslims (dat is niet het geval) of dat beleid wel of niet stigmatiserend zou zijn. Het gaat erom, en dat blijkt ook de eerder genoemde reacties, dat moslims in ieder geval het gevoel hebben dat er continue op hen wordt gelet, dat ze gespreksonderwerp zijn en dat er definities en tegenstellingen worden opgelegd. En dat hen direct of indirect gevraagd wordt daden van anderen die ook als moslim worden aangemerkt te verklaren, er verantwoording voor te nemen en er afstand van te nemen.
Dat laatste is ook precies wat er gebeurt. Zo wordt ook in veel islamitische gezinnen verwezen naar salafisme als radicaal. Een ander voorbeeld is de recente discussie tussen Said el Hajji en Mohammed Cheppih naar aanleiding van een preek van de laatste. (Preek Cheppih, Open Brief El Hajji, Reactie Cheppih, Reactie El Hajji). Waar Said el Hajji in een open brief aan Mohammed Cheppih de gesloten van de ‘Marokkaanse’ opvoeding en het gebrek aan experimenteerruimte ter discussie stelde en pleitte voor vrijheid én verantwoordelijkheid, reageerde de laatste met een pleidooi voor meer tolerantie en insluiting. Beiden hanteren hier een seculier-liberaal perspectief met opmerkelijk weinig aandacht voor uitsluiting. Beiden lijken te denken en te reageren vanuit een homogeen cultuurbegrip waarbij de Islam staat tegenover de Marokkaanse cultuur en beide ook tegenover de Nederlandse samenleving worden gezet. Waarbij Cheppih wel de islam wil behouden en bevorderen, ook in de opvoeding, wil Said El Hajj juist een ‘democratische opvoeding’ en valt hij Cheppih aan op zijn klaarblijkelijk behoudend geachte opvattingen.
Het idee echter dat men zich moet aanpassen en dat er ergens binnen ‘eigen groep’ een probleem zit, lijkt niet ter discussie te staan. Evenmin dat ‘de’ Marokkaanse gemeenschap of ‘de’ moslimgemeenschap hier dus iets mee moet doen. Maar het begint er natuurlijk mee dat beide heren überhaupt reageren op een debat dat wordt gekenmerkt door de term ‘Marokkanenprobleem’. Men voelt zich aangesproken om te reageren en dat is precies zoals een panopticon werkt. Dat Cheppih zich voortdurend aangesproken voelt als ‘enge moslim’ of ‘radicaal’ (en inderdaad ook als zodanig aangesproken wordt) laat ook de surveillance van moslims zien de problemen die men heeft om er aan te ontsnappen. Ik besef dat ik dat schrijf vanuit een geprivilieerde positie: niemand die mij iets doet als ik niet reageer op het debat. Als Marokkaanse Nederlander of moslim zou dat veel moeilijker zijn en zou het consequenties hebben (nemen ze geen afstand?).
Onderzoek naar moslims
Dit alles is zeker niet bedoeld als inhoudelijke kritiek op de verschillende integratie en islamsurveys in Nederland. Temeer omdat de genoemde punten net zo goed gelden voor kwalitatief onderzoek zoals, ja inderdaad, dat van mij. Het roept wel wat vragen op over onderzoek naar moslims. Draagt het onderzoek bij aan bestendiging van bestaande ongelijkheden of juist niet? Is het beeld dat wetenschappers over een verschijnsel produceren eenzijdig? En zeker in een situatie waarin het onderzoeksveld per definitie gepolitiseerd is zoals bij moslims en islam: wat is de relatie tussen de kennis die we als wetenschappers produceren en ontwikkelingen als politisering van moslims als onderwerp van publiek debat en object van beleid? De hoge identificatie met islam die het SCP vindt, hoeft niet te maken hebben met ervaren negatieve reacties; het is geen reactie daarop. Maar men ervaart dus wel dat men voortdurend onder de loep ligt en dat anderen weer wat van hen moeten. Wanneer we dus aan mensen de vraag stellen ‘Bent u moslim?’ is dat een andere type vraag dan ‘Bent u christelijk’ simpelweg omdat de politieke context ervan anders is en wellicht ook omdat de ervaringen van de respondent anders zijn. Als dat zo is, weten we dan eigenlijk nog wel wat we onderzoeken?
Posted on December 30th, 2012 by martijn.
Categories: Citizenship Carnival, Headline, Islam in the Netherlands, islamophobia.
Guest Authors: Paul Mepschen and Jan Willem Duyvendak
This article examines the remarkable shift in the social location of gay politics and representations as they relate to the rise of anti-multiculturalism in Europe. Gay issues have moved from the margins to the centre of cultural imagination, necessitating a rethink of the sociology of sex beyond post-Stonewall liberationist perspectives and identity politics (cf. Butler, 2008; Duggan, 2002; Puar, 2007; Seidman, 2001). We do so here in line with Judith Butler’s call to reconsider sexual politics in the light of the temporal politics implicated in progressive narratives: apprehending sexual politics today requires ‘a critical consideration of the time of the now’ (Butler, 2008: 2). We agree. In order to unravel the entanglement of sexual politics with anti-Muslim discourse, we need to analyze how sexual liberation is used to frame Europe as the ‘avatar of both freedom and modernity’ (Butler, 2008: 2) while depicting Muslim citizens as backward and homophobic.
The Netherlands in European perspective
The Dutch case, in our view, provides quintessential examples of the sexualization of European anxieties about cultural and religious diversity. In no other country have discourses of gay rights and sexual freedom played such a prominent role. These narratives are part and parcel of a wave of aversion to (public) Islam in Europe. Recent examples include legal measures against the burqa in Belgium and France, the constitutional ban on minarets in Switzerland, the debates about the veil in various European countries, and the electoral rise of the explicitly anti-Muslim politician Geert Wilders and his Freedom Party in the Netherlands. Islam and multiculturalism have become subjects of heated debate in numerous European countries, including the UK, Denmark, Belgium, France, Germany, Italy and the Netherlands. The convergence of gay rights discourses with these debates unveils a shift in the social location of gay politics in Europe. Gay issues have moved from the margins to the center of cultural imagination and have been recast as an ‘optic, and an operative technology’ in the production and disciplining of Muslim others (Puar 2007, xiii).
Cases of homophobia among Muslim citizens are highlighted, epitomized as archetypal, and cast within Orientalist narratives that underwrite the superiority of European secular modernity. To understand this new politics of sexual nationalism we highlight two developments (Mepschen et al. 2010): the rise of Islamophobia already discussed and the culturalization of citizenship. We briefly focus on these Europe-wide trends before turning to more specific, albeit not unique, characteristics of Dutch social history that may explain why the Netherlands is such an extreme case of sexual nationalism: the remarkable leeway given by the Dutch state to new social movements and hence the enduring influence of ‘the long 1960s’, the strong focus on individual and sexual freedom; and a far stretching, albeit limited, ‘normalization’ of gay sexuality in recent decades.
The culturalization of citizenship and the rise of Islamophobia
The ‘culturalization of citizenship’ in Western European societies denotes the increasing importance attached to culture and morality in shaping citizenship and integration policy (Duyvendak 2011; Geschiere 2009, 130–68; Schinkel 2008). It constitutes a deeply ingrained cultural essentialism that simplifies the social space by symbolically dividing society into distinct, internally homogeneous cultural entities, reducing opponents to a knowable and perceivable essence: his or her culture. This understanding of culture grounds a cultural protectionist outlook: a delineation of cultural diversity as problematic and perilous and a concomitant emphasis on the need to construct and defend European cultural heritage as an alternative to non-Western influence. The ‘sexualization of citizenship’ denotes a temporal politics shaping an imaginary of modern individualism versus subjectivities embedded in tradition, community and family. In order to criticize Muslims as backward and as enemies of European culture, gay rights are now heralded as if they have been the foundation of European culture for centuries.
Sexual freedom and secular nostalgia
In recent decades, secular ideologies and moralities have gained great momentum in the Netherlands, and have become increasingly influential. As the religion scholar Peter van Rooden argues: “Dutch Christianity died when the collective, ritual and ir-reflexive religious practices in which it had articulated itself […] gradually became less important in the lives of believers, in the wake of the popularization of the discourses and practices of the expressive and reflexive self” (2004, 22). This dynamic was part of a broader historical process of ‘de-pillarization’ – the crumbling of the hierarchically organized religious and socialist subcultures (‘pillars’) composed of their own media, schools, institutions and political parties. These pillars, which formed a basic mode of social organization in the country, faded away after the 1960s (Kennedy 1995). Virtually all institutions associated with the old order were attacked as traditional and authoritarian; de-pillarization and secularization were thus interpreted and delineated as a break from oppressive, paternalistic structures. In the process, the religious had become framed and seen as out of sync with progressive secular moralities: as ‘other’. Muslims have been the most conspicuous objects in recent years of what Sarah Bracke refers to as ‘secular nostalgia’ (2011). They are framed as trespassing on a secular moral landscape, distorting the dream of a unified, secular and morally progressive nation (Duyvendak 2011).
Sexuality has been key in shaping this secular nostalgia. Compared with other Western European countries, the Dutch authorities’ corporatist and consensual style afforded greater political influence to the new social movements. The ‘long 1960s’ (Righart 1995) had far-reaching effects – especially in the realms of morality and sexuality – and led to the country’s ‘liberal’ policies on drugs, euthanasia, abortion and lesbian/gay rights. After an initial period of cultural polarization, large segments of the Dutch population have distanced themselves from moral traditionalism. The percentage of Dutch citizens who agree with the proposition that ‘homosexuality is normal’ and who support gay marriage exceeds that in other countries (Gerhards 2010).
In this context, expressions of homophobia have increasingly been represented as ‘alien’ to secular, Dutch ‘traditions of tolerance’. This was aptly illustrated when Khalil El-Moumni, an imam working in Rotterdam, insisted on national television in May 2001 that homosexuality was a dangerous and contagious disease (Hekma 2002). The imam had tread on one of the cornerstones of Dutch cultural self-representation. The Dutch Minister of Integration grilled El-Moumni and other imams in a meeting in which ‘Dutch values were explained’. He and others stated that legal action against El-Moumni should not be ruled out. Sociologist Gert Hekma recalls that the Prime Minister used “the full 10 minutes of his weekly interview […] to tell Muslims to respect the Dutch tolerance of homosexuality,” although the Prime Minister himself was clearly uncomfortable speaking about the issue in public (2002, 242). In a poll on the website of a mainstream gay and lesbian monthly, 91 percent of respondents agreed that “newcomers should tolerate our tolerance or should leave” (Prins 2002, 15). A commentator in the populist daily De Telegraaf argued that El-Moumni’s views could only be found in “the medieval deserts of North Africa.”
The discourse of Pim Fortuyn, whose ascent on the political stage took place shortly after the El-Moumni affaire and – perhaps more significant – after 9/11, capitalized on the trope of sexual freedom as inherently Dutch and was pivotal in ingraining it deeper into the Dutch self-image. He described Islam as a backward culture and a threat to his personal way of life: “I refuse to start all over again with the emancipation of women and gays.” Fortuyn presented himself as a liberated gay man whose way of life and cultural gains were threatened by ‘backward’ Muslims and leftist immigration policies. Fortuyn successfully connected sexual liberation and secularization as markers of the modern, individualistic character of Dutch (national) culture and painted Muslims as trespassers on sacrosanct secular terrain.
The politics of normalization
A third facet of Dutch social history is pertinent here: Dutch gay identity and politics have undergone a far-reaching process of ‘normalization’ that has stripped sexual politics of its deviant and radical character in a more profound way than in many other ‘Western’ countries (Duyvendak 1996). The Dutch gay community has been deeply affected by the emergence of what Lisa Duggan refers to as a ‘new homonormativity’ (2002): articulations of lesbian and gay identity that no longer threaten but replicate and underscore heteronormative assumptions and structures. This is an important development within European and North American gay culture more generally (Duggan 2002; Seidman 2001). As various authors have shown, the rise of neo-liberalism and the commodification of gay culture and identity have played a central role in this (Bell and Binnie 2004; Duggan 2002; Richardson 2005). With the rise of neo-liberal capitalism in the 1980s, culture and identity became increasingly entwined with consumption, while gay men especially were discovered as affluent consumers. The commodification of gay identity and community that followed created a new kind of idealized gay persona. The campy, nonconformist gay man of the 1960s and 1970s counterculture transformed into a champion of bodily perfection, consumption and affluent individualism.
Gay culture and identity, with its focus on unattached, self-fashioning and self-regulating individuality, became folded into a discourse of neo-liberal citizenship. Migrants, on the other hand, have come to be framed as embodying the values and properties that in neo-liberal societies are delineated as problematic: their alleged piety and preference for community and tradition, and their relative social marginalization. To become ‘individual citizens’ in a post-industrial, neo-liberal society, old values had to be unlearned. Gay rights became the litmus test for this integration.
The role of neo-liberalism notwithstanding, in the Netherlands, an ‘assimilationist’ strategy focusing on equal rights rather than ‘queerness’ or radical social change characterized the movement almost from its inception. “The Dutch gay and lesbian movement has accommodated itself to the parameters of the political, cultural and power balance” (Schuyf and Krouwel 1999, 161). Duyvendak (1996) has shown how, unlike in countries such as France and the United States, the Dutch state in the 1980s gave gay men a significant role in managing the HIV/AIDS crisis affecting their community. The radicalization of AIDS activism that shaped the French, US and other ‘queer’ movements played a very small role in the Netherlands, where radical articulations of queer activism remain marginal.
‘Normalization’ does not imply that heterosexual normativity has been surpassed (Seidman 2001). Rather, the popular representation of gay identity has changed from a deviant other to the mirror image of the ideal heterosexual: ‘Normalization is made possible because it simultaneously reproduces a dominant order [….] [L]egitimation through normalisation leaves in place the polluted status of marginal sexualities and all the norms that regulate our sexual intimate conduct’ (Seidman 2001, 326). Homonormativity produces “a politics that does not contest dominant heteronormative forms but upholds and sustains them” (Duggan 2002, 179). Paradoxically, it is the de-politicized character of Dutch gay identity, ‘anchored in domesticity and consumption’ (Ibid.), which explains its entanglement with neo-nationalist and normative citizenship discourses. Dutch gay identity does not threaten heteronormativity, but in fact helps shape and reinforce the contours of ‘tolerant’ and ‘liberal’ Dutch national culture.
Conclusions
As argued, the rise of sexual nationalisms in Europe must be understood as part and parcel of the culturalization of citizenship and the concomitant politicization of home in Europe (cf. Duyvendak 2011; Holmes 2000). Processes of culturalization not only unfold in the form of the spectacular success of nationalist and anti-Muslim political parties like the Dutch PVV, the Danish Folkeparti, or the French Front National (Art 2011), but need to be understood more broadly as a zeitgeist, affecting and transforming political relations and policy within European nation-states at the level of immigration control, ‘integration’ policies, securitization and urban regulation. This discourse can be placed within a broader relational context, ‘neo-liberalism’, and be understood as part and parcel of the project to reinforce or restore the authority of state institutions over the production of (national) citizenship and political subjectivity and the regulation of labor markets and urban marginality, just as this authority is “being undermined by the accelerating flows of money, capital, signs and people across national borders, and by the constricting of state action by supranational bodies and financial Capital” (Wacquant 2008, 76).
Movements for cultural protectionism have thus proliferated throughout Europe, including Western Europe, and have developed and popularized discourses that pit native, ‘autochthonous’ communities against outsiders with, allegedly, aberrant morals and devious intentions (Geschiere 2009; Schinkel 2008). In these discourses the world is represented as divided into different, inimical cultures, and the ‘national cultures’ of Europe are framed as in need of protection against the effects of globalization and immigration (Baumann 2007). Proponents of this new ‘culturism’ (Schinkel 2008) frame migrants as outsiders and emphasize a perceived need for their cultural education and their ‘integration’ in a Dutch, European or ‘modern’ moral universe. Muslim citizens have become the most conspicuous objects of these ‘discourses of alterity’ (Schinkel 2008). Indeed, the rise of neo-culturalism has gone hand in glove with the framing of Muslims as backward, intolerant and incongruous with ‘European’ secular modernity.
As Willem Schinkel argues, the very notion of ‘integration’ that is so central to this logic is what brings ‘society’ into being as a stable, delimited object. Integration discourse is, he argues, “one way to discursively demarcate the space occupied by ‘society’. The idea of a ‘Dutch society’ is fixed precisely through the production of a marker of ‘society’ vis-à-vis the ‘non-integrated’ ‘outside society’ that is part of the process of globalization unsettling the notion of ‘Dutch society’” (2011, 99). Following this approach, nationalism must be understood as a discourse of alterity, symbolically casting (post)migrants out as moral and sexual others, ‘non-integrated’ because of their alleged (universal) homophobia. The figure of the homophobic (post)migrant outsider thus symbolically demarcates the space occupied by the universally homo-tolerant insider.
From the point of view of both immigration and integration studies and the study of sexuality, it seems necessary to get beyond the ‘integration’ imperative. In a critique of Dutch homo-emancipation policy, which is often looked at as a model for sexuality politics, Suhraiya Jivraj and Anisa de Jong have recently warned against a reification of the Dutch model. They argue that the focus on speakability and visibility “fails to grapple with the complex subjectivities of diasporic queer Muslims” (Jivraj and De Jong 2011; cf. Wekker 2009).
This is a solid critique. We argue that social researchers as well as policymakers and activists need to take seriously the diversity and complexity of lesbian, gay, bisexual, transgender and questioning (LGBTQ) cultures and the possibility that queer post-migrants might choose forms of sexual emancipation, of sexual freedom, that deviate from ‘modern’, ‘normative’ articulations (Wekker 2006). At the heart of this approach is a critique of exclusionary assumptions about Muslim and migrant sexualities, and of the temporal politics that has become entwined with progressive discourses.
Paul Mepschen is an anthropologist at the University of Amsterdam. Jan Willem Duyvendak is professor of sociology at the same university. A slightly different version of this article was published in Perspectives on Europe, Spring 2012. A more elaborate version of the argument has been made in Sociology, October 2010.
This is the second post in the series of the Citizenship Carnival. The first one was Nadia Fadil’s What is Integration?
References
Bell, Daniel, and Jon Binnie. 2004. “Authenticating Queer Space: Citizenship, Urbanism and Governance”. Urban Studies 41(9).
Butler, Judith. 2008. “Sexual Politics, Torture, and Secular Time”. British Journal of Sociology 59(1): 1–23.
Bracke, Sarah. 2011. “Sexual Politics in Times of Secular Nostalgia: An Exploration of the Dutch Case.” Presented at the Sexual Nationalisms Conference, Amsterdam.
Duggan, Lisa. 2002. “The New Homonormativity: The Sexual Politics of Neoliberalism.” In Materializing Democracy: Towards a Revitalized Cultural Politics, ed. Russ Castronova and Dana D. Nelson. Durham, NC: Duke University Press.
Duyvendak, Jan Willem. 1996. “The Depoliticization of the Dutch Gay Identity, or Why Dutch Gays Aren’t Queer.” In Queer Theory/Sociology, ed. Steven Seidman. Cambridge, UK: Blackwell Publishers.
Duyvendak, Jan Willem. 2011. The Politics of Home: Belonging and Nostalgia in Europe and the United States. New York: Palgrave Macmillan.
Gerhards, Jürgen. 2010. “Non-Discrimination towards Homosexuality: The European Union’s Policy and Citizens’ Attitudes towards Homosexuality in 27 European Countries.” International Sociology 25(1): 5–28.
Geschiere, Peter. 2009. The Perils of Belonging: Autochthony, Citizenship, and Exclusion in Africa and Europe. Chicago: University of Chicago Press.
Hekma, Gert. 2002. “Imams and Homosexuality: A Post-Gay Debate in the Netherlands.” Sexualities 5(2): 237–48.
Holmes, Douglas R. 2000. Integral Europe: Fast-Capitalism, Multiculturalism, Neofascism. Princeton, NJ: Princeton University Press.
Jivraj, Suhraiya, and Anisa de Jong. 2011. “The Dutch Homo-Emancipation Policy and its Silencing Effects on Queer Muslims.” Feminist Legal Studies 19:143–58.
Kennedy, James C. 1995. Nieuw Babylon in Aanbouw: Nederland in de jaren zestig. Amsterdam: Boom.
Mepschen, Paul, Jan Willem Duyvendak, and Evelien Tonkens. 2010. “Sexual Politics, Orientalism and Multicultural Citizenship in the Netherlands.” Sociology 44(5): 962–79.
Prins, Baukje. 2002. “The Nerve to Break Taboos: New Realism in the Dutch Discourse on Multiculturalism.” Journal of International Migration and Integration 3(3-4): 363–79.
Puar, Jasbir K. 2007. Terrorist Assemblages: Homonationalism in Queer Times. Durham, NC and London: Duke University Press.
Richardson, Diane. 2005. “Desiring Sameness? The Rise of a Neoliberal Politics of Normalisation.” In Working the Spaces of Neoliberalism, ed. Nina Laurie and Liz Bondi. Malden, MA, and Oxford: Blackwell Publishing.
Righart, Hans. 1995. De Eindeloze Jaren Zestig: Geschiedenis van een Generatieconflict. Amsterdam: Arbeiderspers.
Schinkel, Willem. 2008. “The Moralisation of Citizenship in Dutch Integration Discourse.” Amsterdam Law Forum. Amsterdam: VU University Amsterdam.
Schuyf, Judith, and André Krouwel. 1999. “The Dutch Lesbian and Gay Movement: The Politics of Accommodation.” In The Global Emergence of Gay and Lesbian Politics: National Imprints of a Worldwide Movement , B.D. ed. Barry D. Adam, Jan Willem Duyvendak, and André Krouwel. Philadelphia: Temple University Press.
Seidman, Steven. 2001. “From Identity to Queer Politics: Shifts in Normative Heterosexuality and the Meaning of Citizenship.” Citizenship Studies 5(3): 321–28.
Van Rooden, Peter. 2004. “Oral history en het Vreemde Sterven van het Nederlands Christendom.” Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 119: 524–51.
Wacquant, Loïc. 2008. Urban Outcasts: A Comparative Sociology of Advanced Marginality. Cambridge, UK: Polity Press.
Wekker, Gloria. 2006. The Politics of Passion: Women’s Sexual Culture in the Afro-Surinamese Diaspora. New York: Columbia University Press.
Wekker, Gloria. 2009. “Van Homo Nostalgie en betere Tijden. Multiculturaliteit en postkolonialiteit.” George Mosse lezing, 16 September 2009.
Posted on December 6th, 2012 by martijn.
Categories: Activism, anthropology, Guest authors, Islam in the Netherlands, Public Islam.
Guest Author: Mehmet Sahin
Binnen de Turkse samenleving is het internaat een algemeen geaccepteerde instelling waar schoolgaande kinderen en studenten wonen. De eerste internaten werden door de Turkse overheid in de jaren vijftig opgericht om voor studerende jongeren van het platteland een geschikte slaapplaats in de stad te creëren. Bovendien wilde de Turkse overheid op deze manier indirect de modernisering van het platteland bevorderen. In diezelfde periode waren er ook al islamitische internaten waarbij de kinderen alleen maar Koranlessen kregen van de geestelijken, om later imam te worden. Deze islamitische internaten waren niet zo geïnteresseerd in het onderwijs dat door de Turkse overheid werd aangeboden, omdat dat immers gekarakteriseerd werd door een behoorlijke seculiere benadering.
Süleymanci- en de Nurcu bewegingen
Vanaf de jaren zestig hebben twee Islamitische stromingen in Turkije, namelijk de Süleymanci- en de Nurcu bewegingen (waarbij die laatste de toenmalige benaming was van de huidige Gülenbeweging), het curriculum in hun internaten veranderd, met een specifiek doel voor ogen. Aan de ene kant wilden deze twee bewegingen het islamitische onderwijs niet loslaten, maar aan de andere kant wilden ze het seculiere onderwijs promoten onder hun aanhang. In de jaren zeventig opende de Süleymanc?-beweging de eerste internaten met een gecombineerd programma van seculier en islamitisch onderwijs in Turkije. De leerlingen gingen overdag naar de seculiere school van de overheid. Na schooltijd echter kwamen deze leerlingen naar het internaat, om hun huiswerk te maken en zich te verdiepen in de islamitische leer. De leerlingen in deze internaten werden begeleid door de jonge sympathisanten van deze beweging die studeerden aan de universiteiten. Vanaf begin jaren tachtig begon de Gülenbeweging massaal zulke internaten te openen in Turkije waar kinderen, naast hun school, intensieve huiswerkbegeleiding en islamitische lessen kregen. Deze islamitische internaten bloeiden vooral omdat de islamitisch georiënteerde ouders wilden dat hun kinderen volwaardig zouden deelnemen aan de maatschappij, met behoud van hun geloof.
Vanaf de jaren negentig hebben de Turkse Süleymanci- en Gülen-bewegingen in Nederland verschillende internaten geopend voor de kinderen van de Turkse migranten. In de jaren tachtig stuurden veel Turkse ouders hun kinderen naar de internaten van deze bewegingen in Turkije, om hen te beschermen tegen de schadelijke effecten van de Westerse cultuur in Nederland. De opening van zulke internaten in Nederland vanaf de jaren negentig was een grote opluchting voor veel Turkse ouders. Ze hoefden hun kinderen nu niet meer naar Turkije te sturen. Daar, in Turkije, hadden veel van deze jonge kinderen het erg moeilijk omdat ze hun ouders erg misten. Daarnaast hadden deze kinderen grote aanpassingsproblemen wanneer ze terugkeerden naar Nederland. Hun diploma werd bovendien niet als gelijkwaardig aan het Nederlandse diploma erkend. Door hun lange verblijf in Turkije hadden daarnaast vele van deze jongeren de Nederlandse taal vergeten.
Soorten internaten
De Turkse studenten die nu verbonden zijn met deze bewegingen, wonen ook in de Nederlandse internaten. Daar helpen zij de jongeren met hun huiswerk. Er zijn ook studenten met een theologiestudie uit Turkije die intensief les geven over de islam aan deze jongeren en meisjes in deze internaten. Er zijn twee soorten internaten. De meisjes- en jongensinternaten hanteren een strikte scheiding van de seksen. Een belangrijk effect van het verblijf in deze internaten is dat de leerlingen meestal succesvol hun school afmaken door het strakke huiswerkbegeleidingprogramma. De student-begeleiders in deze internaten houden ook contact met de school van deze leerlingen en voeren dagelijkse gesprekken met de leerlingen over de school resultaten. Daarnaast vormt de geestelijke vorming een belangrijk aandachtspunt voor deze begeleiders. Met name in de weekenden hebben de leerlingen meer tijd om zich te verdiepen in de islamitische kennis en verder hebben ze meer tijd voor de sociale en sportactiviteiten. De ouders die hun kinderen missen mogen op bezoek komen wanneer ze willen. De kinderen mogen tijdens hun zomer- en andere schoolvakanties naar hun ouders gaan.
Ophef
Recent is er enige ophef over deze internaten ontstaan. Daarover is in het kort het volgende te zeggen: De verschillende journalisten in Nederland van de landelijke kranten zoals de Volkskrant, NRC en de Trouw hebben zeer kritische vraagtekens gezet bij het sociaalpedagogische klimaat in deze internaten. Aan de ene kant is het goede dat deze internaten aandacht krijgen van de pers, maar helaas deze internaten worden structureel in een negatieve context behandeld door de Nederlandse journalisten. Het zou erg functioneel en waardevol zijn dat de positieve effecten van deze internaten ook aandacht zouden krijgen. Het positieve effect van deze internaten aan de educatie van de kinderen krijgt geen enkele aandacht in de pers waardoor een foutief beeld ontstaat over deze internaten.
Mehmet Sahin is verbonden aan de afdeling Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit Amsterdam als NISIS PhD kanidaat. Zijn onderzoeksproject richt zich op de Gülen-beweging: The Golden Generation: Islam, Inspiration, Ethical techniques of binding within the Gülen Movement.
Posted on November 27th, 2012 by martijn.
Categories: Gender, Kinship & Marriage Issues, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Public Islam.
Woningcorporatie Eigen Haard ging in op woonwensen van moslims. Het Parool noemde dit halalwoningen en haalde zo secularistische gevoeligheden omhoog. Hier een overzicht van multicultureel bouwen in Nederland en van de discussie naar aanleiding van de publicatie in Het Parool.
Als antropoloog kom ik graag bij de mensen thuis. Dan zie je nog eens wat. Want hoe eenvormig de huizen tegenwoordig ook mogen lijken, de meeste mensen geven er toch een persoonlijk tintje aan gebaseerd op wat men ‘mooi’, ‘praktisch’ en ‘gepast’ vindt. Daar zit dan vervolgens ook weer een bepaald patroon in aangezien dat soort zaken altijd met de sociaal-culturele context van mensen te maken heeft. Dat is voor autochtonen zo en ook voor allochtonen. De tijd is voorbij dat we 35 mannelijke gastarbeiders in pensions stopten die eigenlijk amper geschikt waren voor één groot gezin.
‘Multicultureel’ bouwen in Nederland
Inmiddels zijn er dan ook tal van woningbouwprojecten die rekening houden met de behoeften van allochtone inwoners, in het bijzonder voor wat betreft de functionaliteit van een huis; zeg maar de praktische inrichting en plattegrond. Den Haag heeft Schilderswijk (Punt Komma in 1988), Verzorgingshuis Schildershoek (ruimte voor christelijke, joodse en islamitische gelovigen), de Bazar (ondernemers), Rotterdam Biz Botuluyuz en Oude Noorden, Dordrecht Noorderkwartier, Amsterdam Hudsonhof, Indische buurt, en het Centraal Park Noord. Niet alles is gerealiseerd overigens en sommige projecten waren niet meer dan studieprojecten. Ook plaatsen als Wageningen, Nijmegen, Boxtel en Utrecht kennen projecten; voornamelijk gericht op ouderen.
Eén van de oudste projecten in Nederland waar gebruik is gemaakt ‘uitheemse’ invloeden is denk ik Kasbah in Hengelo uit 1973, maar in feite staat architectuur door de eeuwen heen bloot aan invloeden van buitenaf die ook de woonwensen van mensen hier beïnvloeden. Woningen kunnen daarbij op verschillende manieren aangepast aan de wensen van bewoners: geschikt voor ouderen, samenwonen van meerdere generaties, gescheiden leefcircuits, licht en donker verdeling, enzovoorts. Weliswaar hielden de projecten rekening met de wensen van allochtonen, maar ze werden vaak ook zeer gewaardeerd door autochtone bewoners. In sommige steden (Arnhem en Rotterdam) is geprobeerd de specifieke eisen op te nemen in de standaardeisen. Opvallend is het Rotterdamse Oleanderproject (1993), bedoeld als de mooiste ‘Turkse wijk in Europa’. Eén van de reden dat dit losgelaten is, was omdat Turkse Nederlanders geen wijk wilden die teveel door Turkse Nederlanders gedomineerd zou worden. Ook in andere projecten, zoals het Rotterdamse Le Medi (discussie 2002/2003), kwam de vrees naar voren dat er ‘getto-vorming’ (zoals dat werd genoemd) zou ontstaan en ‘dat de islam door islamitische bouwstijlen sterker zou worden’. Met name die projecten die zich richten op een ‘duidelijke’ identiteit en multiculturele expressie werden vaak gaandeweg bijgesteld. En wel op zo’n manier dat die specifieke identiteit minder opviel.
Halalwoningen
Afgelopen zaterdag wist Het Parool te melden dat woningcorporatie Eigen Haard in Bos en Lommer (Amsterdam) een complex van 188 appartementen speciaal heeft aangepast aan de wensen van moslims: ‘halal-woningen’. In het uitgebreidere stuk in het PS katern van Parool kunnen we lezen in het stuk ‘Zo woont Mustapha het liefst‘ dat het onder meer gaat om een extra grote keuken, een ruim voorportaal met een schoenenkast (maar die staat dan weer niet bij de voordeur, slimmeriken), satellietschotels, extra waterleidingaansluitingen voor ritueel reinigen (de familie in het stuk gebruikt die echter niet) en schuifdeuren zodat woonkamer en keuken gescheiden kunnen worden (wat de vrouw in het artikel bijvoorbeeld doet als er visite is die ‘niet zo intiem’ is).
Het complex is onder renovatie vanaf 2010; daarvoor was het een aardig verloederd en uitgewoond pand. Voor de renovatie is gekozen voor uitgebreide inspraak met onder meer een vrouwenraad en een kinderraad. Het bleek met name de vrouwenraad te zijn die hamerde op een vrouwendomein en een scheiding met het mannendomein. In het Parool stuk wordt daarbij verwezen naar Koerdische gebruiken uit Oost-Turkije: “Daar eten mannen en vrouwen apart”. Een hemelsblauwe keuken werd afgewezen omdat ‘Hollanders dat niet willen’ en ‘je moet flexibel blijven’. De woningen zijn ook groter geworden tegen een redelijk vriendelijke prijs. Er blijken ook meer ‘Nederlanders’ te wonen dan voorheen.
Eén van de vragen die opgeworpen worden in het stuk is of het wel de taak is van de woningcorporatie om rekening te houden met de religieus-culturele wensen van de huurders. UvA-socioloog Veldboer betwijfelt dit gezien de grote en snelle veranderingen in de wereld onder meer door secularisering (ontkerkelijking). Hij ziet wel een overeenkomst met een andere aanpak van corporaties: plaatsingsbeleid op grond van leefstijl. Hij erkent dat dat in het geval van ‘moslimleefstijl’ gevoelig is, maar als dat met andere leefstijlgroepen wél kan dan waarom hier niet.
Aanpassen aan moslims
In het grotere stuk staat nergens dat Eigen Haard stelt dat het gebouw is aangepast voor ‘moslims’; wel word er verwezen naar religieus-culturele wensen. Op de voorpagina echter stelt men wel dat EH het heeft aangepast aan de woonwensen van moslims. De politiek reageert daarop:
Volgens de gemeenteraadsleden Daniel van der Ree (VVD) en Marijke Shahsavari (CDA) zouden woningcorporaties zich niet moeten bezighouden met het aanbieden van woningen die specifiek inspelen op de woonwensen van moslims. “Dat komt de integratie niet ten goede.”
[…]
Integratiedeskundige Han Entzinger noemt het een sympathiek initiatief, maar waarschuwt voor concentraties van moslims. “De corporatie zegt wel dat ze braaf zal toewijzen via de regels, maar je loopt wel een risico dat er vooral moslims komen wonen.”Van der Ree zegt dat het zo aanpassen van woningen geen corporatietaak is. “Je geeft zo het signaal af dat je specifiek bouwt voor moslims. Mensen mogen wonen waar ze willen, maar het is niet de bedoeling dat wij moslims naar een plek leiden om er met z’n allen onder elkaar te wonen.”
Volgens Shahsavari bestaat het gevaar dat het gebouw een moslimenclave wordt, doordat het in de praktijk vooral voor hen geschikt is. “En dan is dat allesbehalve bevorderend voor de integratie. Ik vind dit een heel vreemde ontwikkeling.”
Volgens Wim de Waard van Eigen Haard is er geen gevaar dat de woningen exclusief door moslims zullen worden bewoond. “We hebben geluisterd naar de wensen van onze bewoners, maar de woningen zijn net zo goed geschikt voor niet-moslims. Er is geen sprake van dat we zullen selecteren op religieuze achtergrond.”
En op pagina vier wordt gesproken over ‘moslimenclaves’
“En wat dan als er katholieken komen die bij hun huis graag een kapelletje willen?” zegt Shahsavari. “Dat wordt natuurlijk nooit toegestaan.”
Van der Ree en Shahsavari vinden dat de extra aanpassingen niet voor rekening van de belastingbetalers mogen komen. Wim de Waard van Eigen Haard stelt dat de kosten niet hoog zijn en verwerpt dat het complex een enclave wordt. “Inmiddels is het percentage niet-moslims toegenomen. De aanpassingen maken het onze moslimbewoners gewoon gemakkelijk, maar het kraantje dat de moslim gebruikt voor het ritueel reinigen, kan de niet-moslim gebruiken om zijn gieter te vullen.”
Entzinger noemt het een ‘beetje een ouderwets initiatief.’ “Aan de Molukkers vroegen we destijds ook: wat voor huizen willen jullie? Dat heeft niet veel zoden aan de dijk gezet.”
Hoewel de aanpassingen inderdaad gelegitimeerd kunnen worden op basis van de verwijzingen van mensen naar de islam, wordt dat in de bijlage niet gedaan. Hoogstens is er een verwijzing naar etnische patronen die de scheiding tussen mannen en vrouwen legitimeren. Het is echter nog maar de vraag wat dit nu allemaal met islam te maken, behalve wellicht dan dat veel bewoners moslim zijn. Er zijn genoeg redenen om het zo doen die te maken hebben met alledaagse praktische overwegingen die deels te maken hebben specifieke culturele gevoeligheden en patronen zoals Ferdows Kazemi laat zien.
Overigens in de voorbereiding op de renovatie is de woningcorporatie wel degelijk uitgegaan van een idee over wat moslims belangrijk zouden kunnen vinden:
“Daarnaast hebben we ook speciale bijeenkomsten voor vrouwen, omdat vrouwen uit een moslim-cultuur vaak niet met mannen in één ruimte samen willen zijn. Dat is het maandelijkse koffie-overleg. De deelneemsters hebben duidelijke eigen wensen, bijvoorbeeld de al bekende dichte keuken, waar vrouwen apart kunnen zitten, maar ook een betere wasgelegenheid in het toilet in plaats van het kleine handenwasbakje. Het lijkt niet spectaculair, maar het is belangrijk dat ze weten dat ze worden gehoord.”
Ook hieruit blijkt dat het de vrouwen waren die de nadruk legden op specifieke voorzieningen voor vrouwen. Je kunt je natuurlijk afvragen of men hier dan niet een heel specifieke selectie van vrouwen te pakken heeft. Zoals vaak het geval is bij inspraak is er een specifieke groep die de inspraak namens anderen verzorgd. Moslims die gruwen van een mogelijke scheiding tussen mannen en vrouwen zijn misschien niet aanwezig geweest. Overigens geldt daarbij nog wel de opmerking dat velen die een scheiding verwerpen, dat verwerpen voor publieke domeinen en niet voor privé-domeinen. Overigens, het rekening houden met specifieke etnisch-religieuze woonwensen (als dat het geval zou zijn) is natuurlijk nog niet hetzelfde als exclusief voor moslims bouwen.
De islamisering van minderheden
In de discussies die volgen op het Parool artikel gaat het met name om het vermeende islamitische aspect hiervan. Er wordt dan ook verwezen naar ‘halal-woningen’ (halal als in toegestaan in islamitische tradities). Het artikel zelf, de geschreven tekst, was nog niet eens zo heel slecht zoals ook Carel Brendel betoogt. Wat Brendel echter ook, terecht, betoogt is dat aan de veelbesproken plattegrond van de woningen niet te zien is of het islamitisch is en wat er islamitisch aan is. Hij geeft het voorbeeld van huizen in de Oekraïne, je zou ook aan grote woonboerderijen kunnen denken. De term halalwoning is daarom belangrijker dan menigeen suggereert. Die term op zich betekent weinig; het gaat niet om halal geslacht vlees, er is geen gezaghebbende instantie die het huis halal of haram kan verklaren. De term halalwoning krijgt betekenis en gezag doordat die voortdurend herhaald wordt: in andere krantenberichten, op blogs, twitter (RT’s) en Facebook (like & share). Het is de herhaling die van een onbestemde realiteit De Waarheid maakt.
Geenstijl duikt erop en vergroot het moslimaspect nog eens. Het aanpassen van woningen op basis van sekse (want onderdrukt!) en geloof kan niet. En columnist Jan Bennink schreef een stuk in de Volkskrant waarin hij zich beklaagt dat moslims voorgetrokken worden. Hij is er niet zozeer op tegen dat er rekening wordt gehouden met de woonwensen van mensen, maar wel wanneer dit zou gebeuren op basis van geloof in plaats van bijvoorbeeld inkomen. Het project zou een uiting zijn van een sluipende islamisering via commerciële kanalen. In haar programma gaat Eva Jinek in gesprek met minister Plasterk ook in tegen het idee van het aanpassen van woningen op basis van religieuze voorkeuren en zeker wanneer dat onder andere gaat om het scheiden van mannen en vrouwen en zeker zeker wanneer dat de overheid dat financiert. Plasterk relativeert dat, maar stelt ook dat we niet zo moeten gaan bouwen dat niet-moslims er niet meer willen wonen. De VVD in Amsterdam vindt het prima dat moslims onder elkaar willen wonen, maar met deze halalwoningen worden moslims toch een ‘verkeerde kant’ op gestuurd wat integratie niet ten goede zou komen. Daarbij gaat het hier om belastinggeld want sociale huurwoningen worden dubbel gesubsidieerd en dus moeten we er voorzichtig en efficiënt mee om gaan volgens hen. Dat betekent dat als mensen een eigen huis kopen of voor eigen rekening huren, ze zelf verantwoordelijk zijn voor indeling en inrichting. ‘Bij sociale huurwoningen ligt dit tot echt anders.’, aldus de VVD.
Seculiere neo-liberale gevoeligheden
In deze discussie zitten diverse interessante patronen;
Dikke seculier neo-liberale haram?
De obsessie met moslims zorgt ervoor dat we dit soort aanpassingen en huizen meteen zien als des moslims en islamisering ook al gaat het grotere artikel in het Parool daar nauwelijks over (in tegenstelling tot de kleinere teasers in het Parool). Dat is genoeg om vanuit secularistische overwegingen ‘Haram!‘ / ‘Mag Niet!’ te roepen. Op zo’n manier wordt het duidelijk dat het onderscheid tussen religieus – seculier, publiek – privé, integratie – segregatie, man-vrouw niet zozeer vastomlijnde heldere scheidingen zijn, maar het resultaat van politieke overwegingen en neo-liberale belangen. Het gaat daarbij niet eens zozeer om moslims vs. seculiere samenleving, maar eerder om verschillende invullingen van de liberale, seculiere multiculturele samenleving door verschillende instanties en politieke partijen. Er zijn ook tegengeluiden dus er is zeker geen eensgezindheid over waar de grenzen liggen. In plaats van scheidingen tussen bijvoorbeeld seculier / religieus als absolute scheidingen te nemen, kunnen we ze beter opvatten als verschillende posities in publieke debatten over de grenzen tussen verschillende domeinen en over het type samenleving dat we willen zijn.
Overzicht andere sites/blogs
Posted on November 27th, 2012 by martijn.
Categories: Gender, Kinship & Marriage Issues, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Public Islam.
Woningcorporatie Eigen Haard ging in op woonwensen van moslims. Het Parool noemde dit halalwoningen en haalde zo secularistische gevoeligheden omhoog. Hier een overzicht van multicultureel bouwen in Nederland en van de discussie naar aanleiding van de publicatie in Het Parool.
Als antropoloog kom ik graag bij de mensen thuis. Dan zie je nog eens wat. Want hoe eenvormig de huizen tegenwoordig ook mogen lijken, de meeste mensen geven er toch een persoonlijk tintje aan gebaseerd op wat men ‘mooi’, ‘praktisch’ en ‘gepast’ vindt. Daar zit dan vervolgens ook weer een bepaald patroon in aangezien dat soort zaken altijd met de sociaal-culturele context van mensen te maken heeft. Dat is voor autochtonen zo en ook voor allochtonen. De tijd is voorbij dat we 35 mannelijke gastarbeiders in pensions stopten die eigenlijk amper geschikt waren voor één groot gezin.
‘Multicultureel’ bouwen in Nederland
Inmiddels zijn er dan ook tal van woningbouwprojecten die rekening houden met de behoeften van allochtone inwoners, in het bijzonder voor wat betreft de functionaliteit van een huis; zeg maar de praktische inrichting en plattegrond. Den Haag heeft Schilderswijk (Punt Komma in 1988), Verzorgingshuis Schildershoek (ruimte voor christelijke, joodse en islamitische gelovigen), de Bazar (ondernemers), Rotterdam Biz Botuluyuz en Oude Noorden, Dordrecht Noorderkwartier, Amsterdam Hudsonhof, Indische buurt, en het Centraal Park Noord. Niet alles is gerealiseerd overigens en sommige projecten waren niet meer dan studieprojecten. Ook plaatsen als Wageningen, Nijmegen, Boxtel en Utrecht kennen projecten; voornamelijk gericht op ouderen.
Eén van de oudste projecten in Nederland waar gebruik is gemaakt ‘uitheemse’ invloeden is denk ik Kasbah in Hengelo uit 1973, maar in feite staat architectuur door de eeuwen heen bloot aan invloeden van buitenaf die ook de woonwensen van mensen hier beïnvloeden. Woningen kunnen daarbij op verschillende manieren aangepast aan de wensen van bewoners: geschikt voor ouderen, samenwonen van meerdere generaties, gescheiden leefcircuits, licht en donker verdeling, enzovoorts. Weliswaar hielden de projecten rekening met de wensen van allochtonen, maar ze werden vaak ook zeer gewaardeerd door autochtone bewoners. In sommige steden (Arnhem en Rotterdam) is geprobeerd de specifieke eisen op te nemen in de standaardeisen. Opvallend is het Rotterdamse Oleanderproject (1993), bedoeld als de mooiste ‘Turkse wijk in Europa’. Eén van de reden dat dit losgelaten is, was omdat Turkse Nederlanders geen wijk wilden die teveel door Turkse Nederlanders gedomineerd zou worden. Ook in andere projecten, zoals het Rotterdamse Le Medi (discussie 2002/2003), kwam de vrees naar voren dat er ‘getto-vorming’ (zoals dat werd genoemd) zou ontstaan en ‘dat de islam door islamitische bouwstijlen sterker zou worden’. Met name die projecten die zich richten op een ‘duidelijke’ identiteit en multiculturele expressie werden vaak gaandeweg bijgesteld. En wel op zo’n manier dat die specifieke identiteit minder opviel.
Halalwoningen
Afgelopen zaterdag wist Het Parool te melden dat woningcorporatie Eigen Haard in Bos en Lommer (Amsterdam) een complex van 188 appartementen speciaal heeft aangepast aan de wensen van moslims: ‘halal-woningen’. In het uitgebreidere stuk in het PS katern van Parool kunnen we lezen in het stuk ‘Zo woont Mustapha het liefst‘ dat het onder meer gaat om een extra grote keuken, een ruim voorportaal met een schoenenkast (maar die staat dan weer niet bij de voordeur, slimmeriken), satellietschotels, extra waterleidingaansluitingen voor ritueel reinigen (de familie in het stuk gebruikt die echter niet) en schuifdeuren zodat woonkamer en keuken gescheiden kunnen worden (wat de vrouw in het artikel bijvoorbeeld doet als er visite is die ‘niet zo intiem’ is).
Het complex is onder renovatie vanaf 2010; daarvoor was het een aardig verloederd en uitgewoond pand. Voor de renovatie is gekozen voor uitgebreide inspraak met onder meer een vrouwenraad en een kinderraad. Het bleek met name de vrouwenraad te zijn die hamerde op een vrouwendomein en een scheiding met het mannendomein. In het Parool stuk wordt daarbij verwezen naar Koerdische gebruiken uit Oost-Turkije: “Daar eten mannen en vrouwen apart”. Een hemelsblauwe keuken werd afgewezen omdat ‘Hollanders dat niet willen’ en ‘je moet flexibel blijven’. De woningen zijn ook groter geworden tegen een redelijk vriendelijke prijs. Er blijken ook meer ‘Nederlanders’ te wonen dan voorheen.
Eén van de vragen die opgeworpen worden in het stuk is of het wel de taak is van de woningcorporatie om rekening te houden met de religieus-culturele wensen van de huurders. UvA-socioloog Veldboer betwijfelt dit gezien de grote en snelle veranderingen in de wereld onder meer door secularisering (ontkerkelijking). Hij ziet wel een overeenkomst met een andere aanpak van corporaties: plaatsingsbeleid op grond van leefstijl. Hij erkent dat dat in het geval van ‘moslimleefstijl’ gevoelig is, maar als dat met andere leefstijlgroepen wél kan dan waarom hier niet.
Aanpassen aan moslims
In het grotere stuk staat nergens dat Eigen Haard stelt dat het gebouw is aangepast voor ‘moslims’; wel word er verwezen naar religieus-culturele wensen. Op de voorpagina echter stelt men wel dat EH het heeft aangepast aan de woonwensen van moslims. De politiek reageert daarop:
Volgens de gemeenteraadsleden Daniel van der Ree (VVD) en Marijke Shahsavari (CDA) zouden woningcorporaties zich niet moeten bezighouden met het aanbieden van woningen die specifiek inspelen op de woonwensen van moslims. “Dat komt de integratie niet ten goede.”
[…]
Integratiedeskundige Han Entzinger noemt het een sympathiek initiatief, maar waarschuwt voor concentraties van moslims. “De corporatie zegt wel dat ze braaf zal toewijzen via de regels, maar je loopt wel een risico dat er vooral moslims komen wonen.”Van der Ree zegt dat het zo aanpassen van woningen geen corporatietaak is. “Je geeft zo het signaal af dat je specifiek bouwt voor moslims. Mensen mogen wonen waar ze willen, maar het is niet de bedoeling dat wij moslims naar een plek leiden om er met z’n allen onder elkaar te wonen.”
Volgens Shahsavari bestaat het gevaar dat het gebouw een moslimenclave wordt, doordat het in de praktijk vooral voor hen geschikt is. “En dan is dat allesbehalve bevorderend voor de integratie. Ik vind dit een heel vreemde ontwikkeling.”
Volgens Wim de Waard van Eigen Haard is er geen gevaar dat de woningen exclusief door moslims zullen worden bewoond. “We hebben geluisterd naar de wensen van onze bewoners, maar de woningen zijn net zo goed geschikt voor niet-moslims. Er is geen sprake van dat we zullen selecteren op religieuze achtergrond.”
En op pagina vier wordt gesproken over ‘moslimenclaves’
“En wat dan als er katholieken komen die bij hun huis graag een kapelletje willen?” zegt Shahsavari. “Dat wordt natuurlijk nooit toegestaan.”
Van der Ree en Shahsavari vinden dat de extra aanpassingen niet voor rekening van de belastingbetalers mogen komen. Wim de Waard van Eigen Haard stelt dat de kosten niet hoog zijn en verwerpt dat het complex een enclave wordt. “Inmiddels is het percentage niet-moslims toegenomen. De aanpassingen maken het onze moslimbewoners gewoon gemakkelijk, maar het kraantje dat de moslim gebruikt voor het ritueel reinigen, kan de niet-moslim gebruiken om zijn gieter te vullen.”
Entzinger noemt het een ‘beetje een ouderwets initiatief.’ “Aan de Molukkers vroegen we destijds ook: wat voor huizen willen jullie? Dat heeft niet veel zoden aan de dijk gezet.”
Hoewel de aanpassingen inderdaad gelegitimeerd kunnen worden op basis van de verwijzingen van mensen naar de islam, wordt dat in de bijlage niet gedaan. Hoogstens is er een verwijzing naar etnische patronen die de scheiding tussen mannen en vrouwen legitimeren. Het is echter nog maar de vraag wat dit nu allemaal met islam te maken, behalve wellicht dan dat veel bewoners moslim zijn. Er zijn genoeg redenen om het zo doen die te maken hebben met alledaagse praktische overwegingen die deels te maken hebben specifieke culturele gevoeligheden en patronen zoals Ferdows Kazemi laat zien.
Overigens in de voorbereiding op de renovatie is de woningcorporatie wel degelijk uitgegaan van een idee over wat moslims belangrijk zouden kunnen vinden:
“Daarnaast hebben we ook speciale bijeenkomsten voor vrouwen, omdat vrouwen uit een moslim-cultuur vaak niet met mannen in één ruimte samen willen zijn. Dat is het maandelijkse koffie-overleg. De deelneemsters hebben duidelijke eigen wensen, bijvoorbeeld de al bekende dichte keuken, waar vrouwen apart kunnen zitten, maar ook een betere wasgelegenheid in het toilet in plaats van het kleine handenwasbakje. Het lijkt niet spectaculair, maar het is belangrijk dat ze weten dat ze worden gehoord.”
Ook hieruit blijkt dat het de vrouwen waren die de nadruk legden op specifieke voorzieningen voor vrouwen. Je kunt je natuurlijk afvragen of men hier dan niet een heel specifieke selectie van vrouwen te pakken heeft. Zoals vaak het geval is bij inspraak is er een specifieke groep die de inspraak namens anderen verzorgd. Moslims die gruwen van een mogelijke scheiding tussen mannen en vrouwen zijn misschien niet aanwezig geweest. Overigens geldt daarbij nog wel de opmerking dat velen die een scheiding verwerpen, dat verwerpen voor publieke domeinen en niet voor privé-domeinen. Overigens, het rekening houden met specifieke etnisch-religieuze woonwensen (als dat het geval zou zijn) is natuurlijk nog niet hetzelfde als exclusief voor moslims bouwen.
De islamisering van minderheden
In de discussies die volgen op het Parool artikel gaat het met name om het vermeende islamitische aspect hiervan. Er wordt dan ook verwezen naar ‘halal-woningen’ (halal als in toegestaan in islamitische tradities). Het artikel zelf, de geschreven tekst, was nog niet eens zo heel slecht zoals ook Carel Brendel betoogt. Wat Brendel echter ook, terecht, betoogt is dat aan de veelbesproken plattegrond van de woningen niet te zien is of het islamitisch is en wat er islamitisch aan is. Hij geeft het voorbeeld van huizen in de Oekraïne, je zou ook aan grote woonboerderijen kunnen denken. De term halalwoning is daarom belangrijker dan menigeen suggereert. Die term op zich betekent weinig; het gaat niet om halal geslacht vlees, er is geen gezaghebbende instantie die het huis halal of haram kan verklaren. De term halalwoning krijgt betekenis en gezag doordat die voortdurend herhaald wordt: in andere krantenberichten, op blogs, twitter (RT’s) en Facebook (like & share). Het is de herhaling die van een onbestemde realiteit De Waarheid maakt.
Geenstijl duikt erop en vergroot het moslimaspect nog eens. Het aanpassen van woningen op basis van sekse (want onderdrukt!) en geloof kan niet. En columnist Jan Bennink schreef een stuk in de Volkskrant waarin hij zich beklaagt dat moslims voorgetrokken worden. Hij is er niet zozeer op tegen dat er rekening wordt gehouden met de woonwensen van mensen, maar wel wanneer dit zou gebeuren op basis van geloof in plaats van bijvoorbeeld inkomen. Het project zou een uiting zijn van een sluipende islamisering via commerciële kanalen. In haar programma gaat Eva Jinek in gesprek met minister Plasterk ook in tegen het idee van het aanpassen van woningen op basis van religieuze voorkeuren en zeker wanneer dat onder andere gaat om het scheiden van mannen en vrouwen en zeker zeker wanneer dat de overheid dat financiert. Plasterk relativeert dat, maar stelt ook dat we niet zo moeten gaan bouwen dat niet-moslims er niet meer willen wonen. De VVD in Amsterdam vindt het prima dat moslims onder elkaar willen wonen, maar met deze halalwoningen worden moslims toch een ‘verkeerde kant’ op gestuurd wat integratie niet ten goede zou komen. Daarbij gaat het hier om belastinggeld want sociale huurwoningen worden dubbel gesubsidieerd en dus moeten we er voorzichtig en efficiënt mee om gaan volgens hen. Dat betekent dat als mensen een eigen huis kopen of voor eigen rekening huren, ze zelf verantwoordelijk zijn voor indeling en inrichting. ‘Bij sociale huurwoningen ligt dit tot echt anders.’, aldus de VVD.
Seculiere neo-liberale gevoeligheden
In deze discussie zitten diverse interessante patronen;
Dikke seculier neo-liberale haram?
De obsessie met moslims zorgt ervoor dat we dit soort aanpassingen en huizen meteen zien als des moslims en islamisering ook al gaat het grotere artikel in het Parool daar nauwelijks over (in tegenstelling tot de kleinere teasers in het Parool). Dat is genoeg om vanuit secularistische overwegingen ‘Haram!‘ / ‘Mag Niet!’ te roepen. Op zo’n manier wordt het duidelijk dat het onderscheid tussen religieus – seculier, publiek – privé, integratie – segregatie, man-vrouw niet zozeer vastomlijnde heldere scheidingen zijn, maar het resultaat van politieke overwegingen en neo-liberale belangen. Het gaat daarbij niet eens zozeer om moslims vs. seculiere samenleving, maar eerder om verschillende invullingen van de liberale, seculiere multiculturele samenleving door verschillende instanties en politieke partijen. Er zijn ook tegengeluiden dus er is zeker geen eensgezindheid over waar de grenzen liggen. In plaats van scheidingen tussen bijvoorbeeld seculier / religieus als absolute scheidingen te nemen, kunnen we ze beter opvatten als verschillende posities in publieke debatten over de grenzen tussen verschillende domeinen en over het type samenleving dat we willen zijn.
Overzicht andere sites/blogs
Posted on November 21st, 2012 by martijn.
Categories: anthropology, Guest authors, Headline, Islam in the Netherlands.
Guest Author: Daan Beekers
Met veel verbazing wordt er gekeken naar de geloofsijver onder Nederlandse moslims, met name als het gaat om de jongere generatie. Vijf keer per dag bidden, wekelijks de moskee bezoeken of een hoofddoekje dragen: volgens velen zijn het bevreemdende verschijnselen in onze seculiere samenleving. Maar deze verbazing is wel erg selectief. Kijk eens naar de duizenden christelijke jongeren die elke zondag in de kerk zitten (niet alleen in de ‘bible belt’ maar ook in de grote steden) of samenkomen op massale bijeenkomsten als de EO-Jongerendag. Laten we eens ophouden moslims steeds weer als de grote uitzondering te beschouwen.
Moslim in Nederland 2012
Vorige week bracht het Sociaal en Cultureel Planbureau het rapport Moslim in Nederland 2012 uit, dat laat zien dat het geloof voor moslims, vergeleken met een kleine 15 jaar geleden, onverminderd belangrijk is gebleven. Er zijn volgens het rapport geen aanwijzingen voor een secularisatieproces onder deze groep. Voor de zogenaamde tweede generatie moslims is het aandeel dat wekelijks de moskee bezoekt zelfs toegenomen (dat geldt nu voor een derde van de gelovigen). In de berichtgeving naar aanleiding van dit rapport werd al snel de conclusie getrokken dat Nederlandse moslims ‘religieuzer worden’, hoewel dat over het geheel genomen niet uit het onderzoek kan worden afgeleid.
De reactie op het rapport was echter vooral dat moslims toch maar weer een opmerkelijke uitzondering blijken te zijn in ons ontkerkelijkte land. Dit beeld wordt ook door de auteurs van het rapport zelf opgeroepen in hun conclusies: ‘Centraal in onze bevindingen is de hoge mate van religieuze verbondenheid die gerapporteerd wordt onder moslimgroepen in Nederland, helemaal wanneer we deze verbondenheid vergelijken met die onder andere religieuze groepen (met name christelijke)’. Vergeten wordt dat er, ondanks het drastische proces van ontkerkelijking in de afgelopen vijftig jaar, nog altijd aanzienlijke groepen fervent belijdende christenen bestaan. Onder de Nederlandse jeugd is die groep nog altijd een stuk groter dan die van praktiserende moslims.
Uitzonderlijk gelovig?
Uit recent onderzoek (zie Handboek jongeren en religie) blijkt dat 37% van de Nederlandse jongeren (15-25) zich tot een religieuze denominatie rekent. 10% is katholiek, 10% protestants, 7% moslim en 10% verdeeld over andere groeperingen. Voor al die groepen geldt dat ongeveer de helft ook actief betrokken is bij de geloofsgemeenschap, door bijvoorbeeld regelmatig kerkdiensten of andere bijeenkomsten te bezoeken. Daarnaast is geconstateerd dat de ontkerkelijking rond de eeuwwisseling tot stilstand is gekomen en de kerkelijkheid onder jongeren sindsdien zelfs wat is toegenomen. Bovendien worden bij islamitische en christelijke jongeren vergelijkbare veranderingen waargenomen in de geloofsbeleving, zoals de toegenomen nadruk op persoonlijke beleving en authenticiteit.
Dus wat blijkt: vergeleken met christelijke jongeren is de religieuze betrokkenheid van moslimjongeren helemaal niet zo uitzonderlijk. Zelfs het stabiel blijven van de religiositeit van moslims in de laatste 15 jaar en de toename van moskeebezoek onder de tweede generatie in dezelfde periode lijken in een breder patroon te passen. Waarom wordt er dan toch met zoveel verbazing naar de vroomheid onder moslims gekeken?
Wat zich hier wreekt is dat Nederlandse moslims nog steeds als ‘migranten’ of ‘allochtonen’ worden gezien en als zodanig tegenover de grotendeels ontkerkelijkte Nederlandse bevolking worden geplaatst. Vanuit dat perspectief is het moskeebezoek onder jonge moslims opmerkelijk, namelijk twee keer zo hoog als het kerkbezoek onder jonge Nederlanders. Maar deze stelling snijdt natuurlijk geen hout, want ‘moslim’ en ‘Nederlander’ sluiten elkaar helemaal niet uit. Wat je wél kunt zeggen is dat het moskeebezoek onder jonge moslims ongeveer even hoog ligt als het kerkbezoek onder jonge christenen.
Laten we daarom ophouden moslims te behandelen als het buitenbeentje in ontkerkelijkt Nederland. Moslims zijn één van de religieuze groepen die zich in ons land – in meer of mindere mate – onderscheiden van een dominante seculiere cultuur. Als we dat onderkennen behoeven moslims ook niet meer een eigen SCP onderzoek, zoals Moslim in Nederland, maar kunnen ze gewoon in de algemene religie-onderzoeken worden opgenomen. Dit zal ons misschien besparen van de selectieve verbazing die we nu zien.
Daan Beekers is als antropoloog verbonden aan de Vrije Universiteit. Hij doet promotieonderzoek naar de geloofsbeleving van jonge moslims en christenen in Nederland. Dit stuk verscheen eerder op Trouw, zaterdag 17 november 2012.
Posted on November 14th, 2012 by martijn.
Categories: Activism, Guest authors, Headline, Islam in the Netherlands, islamophobia, Multiculti Issues, Public Islam, Society & Politics in the Middle East.
Guest Author: Roel Meijer
The following is excerpted from the Introduction of the Muslim Brotherhood in Europe. Editors Roel Meijer and Erwin Bakker. New York / London: Columbia University Press / Hurst Publishers. 2012
Introduction
The Muslim Brotherhood is perhaps one of the most contested Islamic organisations in the world. Founded in 1928 by Hasan al-Banna in Egypt, it established a counterweight to the growing Westernisation of the country under British rule. It is, furthermore, regarded as the oldest Islamic organisation that turned Islam into a political activist ideology. In Egypt itself, the Brotherhood rapidly became more popular as it supported Islamic issues, such as the Palestinian revolt in 1936, and more so as the Egyptian monarchy collapsed and politics became radicalised. With its paramilitary youth organisations, it followed a militant trend that the political parties had already pioneered. It distinguished itself, however, by establishing a secret organisation, which developed into a terrorist cell that plotted the assassination of public figures and carried out bomb attacks on Jewish warehouses and institutions. Banned in 1948, its leader Hasan al-Banna was assassinated in 1949.
Since then, the Brotherhood has experienced a bumpy history. Legalised in 1950, it supported the military takeover of the Free Officers two years later, only to become involved in an unequal power struggle ending, in 1954, in its renewed banishment. The subsequent period of trial (mihna) would last until the early 1970s when President Sadat released the Brothers from prison. The agreement was made that they were allowed to operate and exercise da‘wa, as long as they did not become involved in politics. Aside from a brief clamp-down on their movements just before the assassination of Sadat, the honeymoon with the regime would last until the end of the 1980s, when, once again, the regime started to distrust the movement and its intentions. Despite the Brotherhood’s participation in elections in coalition with political parties or as independents, even winning 88 seats (of 454 seats) in 2005, over the last twenty years, its leaders have been constantly harassed, arrested and released in a cat and mouse game with the Mubarak regime.
The muslim brotherhood in Europe
The presence of the Brotherhood in Europe dates from the 1960s, when leaders such as Said Ramadan and other refugees from Egypt and Syria settled there to escape persecution of the military regimes. As the different chapters of this volume make clear, these migrants never intended to stay and mainly saw Europe as a base to recuperate and eventually reclaim the homeland from the regimes that had banished them. To what extent the rapidly expanding student organisations were part of the Brotherhood remains unclear. In Spain and Germany, the local organisations set up by Egyptians, Syrians and others were extensions of the Middle Eastern organisations of which they were members. In France and the UK, relations were looser and more informal. What is clear is that these organisations gradually became more involved in European society, by helping to build mosques and Muslim societies with and for migrant workers from Turkey, Morocco, Algeria, Pakistan and India. It was only in the 1980s and 1990s, when many of the students and migrants decided to stay in Europe, that these communities started to build the network of Muslim organisations that today cover the continent.
Research and Politics
It would be naive to think that research into the Muslim Brotherhood could be carried out in a political vacuum. The movement’s political ambitions, totalizing ideology and violent history have dogged the movement itself. Moreover, it has put a heavy burden on its current leaders and affiliated organisations, which are always pursued by its past and held in suspicion. At a time when Islam is regarded as a threat to the West and the Brotherhood is considered to be one of its most important political movements, the Brotherhood has come to embody this threat. Thus, researchers are immediately confronted with its negative image. Any volume on the Brotherhood should, therefore, address this negative image and try to separate the valid arguments from the spurious ones.
A cursory glance on the Internet and in newspapers shows that the differences of opinion run deep and emotions evoked by the Brotherhood regularly reach new heights. A dividing line in Europe runs between those politicians, journalists and researchers who believe, on the one hand, that organisations associated with the Brotherhood promote the integration of Muslims into European society and those, on the other side, who regard them as an obstacle to integration.
Accusing the Muslim Brotherhood
The most commonly heard accusation is that Brotherhood-affiliated organisations speak with a forked tongue. While they present themselves as democrats towards the European authorities, with the purpose to acquire good standing and influence, its leaders are suspected to actually be intolerant militants when speaking to their own following.
Another means of discrediting the Brotherhood is to point out the persistent popularity and influence of its historic leaders, specifically those who condoned or promoted violence, such as the Egyptians Hasan al-Banna (1906-49) and Sayyid Qutb (1906-66), and the Pakistani Abu A’la alMawdudi (d. 1973). The Brotherhood’s slogan, ‘Allah is our goal, the messenger is our model, the Quran is our constitution, jihad is our means, and martyrdom in the way of Allah is our aspiration’ is cited ad nauseam. In France, some talk of the ‘secret ambitions’ of the UOIF and its ‘discours de façade’,or ‘le double langage’.
The Muslim Brotherhood is frequently associated with terrorism. Some
critics regard it as the source of all Islamic terrorism, of which Al-Qaeda is
the latest manifestation. However, the most common way to discredit the Brotherhood and its affiliated organisations is to link them to Hamas, regarded by the United States as a terrorist organisation. By far the most fundamental accusation is that the Muslim Brotherhood is taking advantage of the freedom of organisation and expression in Europe in order to take over the continent and Islamise it. Once inside the halls of power, critics discern that the Brotherhood tries to put its plan of infiltration into practice, even becoming the ally of the state in its struggle against terrorism. In the UK, for instance, members of the Muslim Association of Britain (MAB) and the Muslim Council of Britain (MCB) were appointed by the government to the Mosques’ and Imams’ National Advisory Board (MINAB) to fight extremism. But many believe that, ‘far from being an ally in the fight against extremism, the MCB is part of the problem.’
The complexities of the Brotherhoods
This volume is meant to contribute to the discussion on Brotherhood-affiliated organisations. It aims to show that the role of these organisations is a far more complex story than that which is typically portrayed in the press or the political arena. Moreover, it investigates the extent to which the various arguments against the Muslim Brotherhood can be considered valid, one-sided or unfounded.
As with all conspiracy theories that try to portray the enemy as a solid front, the critics often forget that the Brotherhood has been wracked with internal disputes. For instance, the Brotherhood in Egypt supported the Khomeini revolution in 1979, while those branches in Saudi Arabia (organised in the Sahwa) did not. Likewise, the Brotherhood in Egypt supported the invasion of Kuwait in 1990-1, in opposition to the Kuwaiti branch, which was opposed. During the first years of the American invasion of Iraq, the Islamic Party of Iraq was one of the closest allies of the Americans, while other Brotherhood organisations called for resistance against American occupation.
However, not only between branches, but also within national branches, the front has been far from united. Many internal disputes started in the lands of origin and were transported to Europe. For instance, disputes within the Syrian community contributed to the decline of the Brotherhood’s presence in Spain (Chapter 9). In France, the followers of the Syrian Isam al-Attar, organised in l’Association des étudiants islamiques de France (AEIF), clashed with the UOIF, which followed the Egyptian Brotherhood.
As far as we know, the Syrian disputes also spilled over into Germany; and in the UK, the divisions between Egyptian, Iraqi and Syrian branches often complicate internal cooperation. In the past, the fabled organiser Said Ramadan seems to have clashed with Mustafa Mashhur, who is supposedly the founder of Brotherhood International. However, growing preoccupation with the local situation may decrease the impact of disputes in the country of origin on their affiliated organisations in Europe.
As all the authors in this volume point out, the Brotherhood in Europe was founded by students who had fled the Middle East. And it remains, basically, an elitist organisation. Nowhere have the Brotherhood-affiliated organisations succeeded in becoming mass organisations. Neither has its position as an interlocutor with the state always been that advantageous. In France, many Muslims complain about the meekness of the UOIF. In fact, this seems to be the universal flaw of the Brotherhood: becoming interlocked with the state in a pas de deux that revolves around the issue of power, rather than mobilising its followers. The Collectif des musulmans de France criticised the UOIF of spawning the ‘new Muslim notables of the Republic’. Another flaw in the criticism is that critics do not make a distinction between the branches in the Middle East and those in Europe. They neglect these groups’ tremendous differences, which are growing, as several chapters in this volume make clear. Local circumstances induce Brotherhood-affiliated organisations to revise their concepts and create a European version of the Brotherhood’s heritage.
Challenges of Brotherhood heritage.
It seems that, in the European context, it is more useful to look at ideological and practical changes that are made on a daily basis in relation to mixité, headscarves, and citizenship, rather than to keep on pointing at the continued reference to Hasan al-Banna and Sayyid Qutb. Despite this call for a more conscientious analysis of Brotherhood-affiliated organisations in Europe, there are reasons for being critical thereof.
One of the pressing issues is their secrecy, both on the level of the organisations as well as the flow of their money. Some movements seem to be aware of the need to create greater transparency. The suspicions are fed by the categorical denial of all the organisations’ leaders that they are affiliated with the Muslim Brotherhood. Stefan Meining (Chapter 10) shows how the suspicions between the Verfassungsschutz and the IGD feed on each other. Thus, both sides have become locked into an endless game of accusations and denials, which derives from the misconception that the Muslim Brotherhood is an antidemocratic, totalitarian movement opposed to the German Constitution.
Finally, the ideology of the Muslim Brotherhood itself still poses problems. Although one should look at the daily influence of, for instance, the European Council for Fatwa and Research (ECFR), the major ideological lines are still not exclusively positive. Even if many of the authors in this volume are able to explain it, the most perplexing aspect of the Brotherhood is the peaceful coexistence of the most contradictory currents of thought. This is evident in Egypt (see Chapters 11 and 12), but is also apparent in Europe.
This book deals primarily with the establishment and expansion of the Muslim Brotherhood in Europe since the 1960s, when its European affiliated branches began to acquire their own dynamics. But clearly developments concerning the Muslim Brotherhood across the Mediterranean cannot be ignored. Due to constant personal, intellectual and financial transnational contacts, the Middle East and Europe have influenced each other. For this reason, we have divided the book into three sections. The first section focuses on more general European and transnational trends within the Brotherhood and Brotherhood-affiliated organisations. It also poses general questions, such as: what are the transnational relations?; are they centrally organised, or should we regard them as networks? In addition, the nature of these organisations will be discussed along with the long-term trends, such as the secularisation of the movement. In the second section, more attention is given to developments in specific countries. Despite a number of prominent works, the history of many of these national organisations is still to be written.
Roel Meijer teaches modern Middle Eastern history at Radboud University in Nijmegen and is senior researcher at the Netherlands Institute of International Relations. He has published widely on Islamist movements, most recently the book Global Salafism: Islam’s New Religious Movement.
You can find the book on Columbia University Press, Hurst Publishers, Amazon.com
You can download the full introduction chapter here:
Posted on November 9th, 2012 by martijn.
Categories: Islam in the Netherlands, islamophobia, Public Islam, Religious and Political Radicalization, Society & Politics in the Middle East.
Guest Authors: Paul Aarts; Maurits Berger, Leon Buskens; Nathal Dessing; Dick Douwes; Karin van Nieuwkerk; Ruud Peters; Jan Jaap de Ruiter; Amr Ryad; Petra Sijpestijn; Thijl Sunier; Gerard Wiegers.
Generaliseren van islam is wel heel gemakkelijk, menen islam-wetenschappers, want dan hoeft er niet gekeken te worden naar de vele manieren waarop moslims met hun islam omgaan.
Het is bizar om van een wetenschapper te vernemen dat ‘generaliseren’ over een complex onderwerp als islam nodig is, en dat er ‘geen helder zicht’ zou zijn op de problematiek. Dit is wat gepromoveerd jurist Thierry Baudet stelt in zijn column ‘Durf te generaliseren over de islam’ (NRC 2 november 2012).
Nuance in onderzoek naar islam
Als hij even de academische databanken had gegoogled, had hij kunnen zien dat alleen al door de Nederlandse wetenschappers in de afgelopen tien jaar een enorme hoeveelheid onderzoek is verricht naar alle facetten van de islam, en dat daar wel degelijk een helder beeld uit naar voren komt, namelijk dat de islam en moslims even gevarieerd zijn als bijvoorbeeld het christendom en christenen. Maar blijkbaar is het nogal storend dat dit beeld genuanceerd is.
Die nuance moet ook wel, want het gaat om mensen. En dat is precies het punt waar personen als Thierry Baudet de mist in gaan: zij beoordelen moslims niet als mensen met een geloof, maar beschouwen islam als een geloof dat mensen aanstuurt. Moslims, in hun visie, beschikken niet over het vermogen zelf te beslissen, te oordelen of te handelen.
De realiteit: Moslims niet gevangen in doctrines
Daarom krijg je wederom het verhaaltje opgelepeld van de theologische doctrine van de islam die zou verklaren waarom moslims hun religie niet kunnen ‘herinterpreteren’, zij ‘oorlogszuchtig’ zouden zijn, niet doen aan de ‘scheiding van godsdienst en politiek’ en dat de sharia onverenigbaar is met democratie. Dit voldoet misschien aan het ‘heldere beeld’ dat Baudet heeft van de islam, maar niet aan het heldere beeld van de werkelijkheid.
Deze werkelijkheid is dat de islam meer dan ooit wordt geherinterpreteerd. Dat betekent dat er dus allerlei opvattingen naar voren worden gebracht die afwijken van de gangbare orthodoxie. Salafisten zitten aan de ene kant van het spectrum, moslimfeministen en –liberalen aan de andere kant. Verwarrend, want wat is dan nog ‘de islam’ waar Baudet en anderen over willen generaliseren? Het enige antwoord is dat de islam een bron is voor een veelheid aan interpretaties waar de moslims op dit moment van hun geschiedenis mee worstelen.
De werkelijkheid is ook dat er inderdaad veel gewelddadige conflicten plaatsvinden waarbij ‘moslims’ een rol spelen. In veel gevallen speelt religie inderdaad een rol: soms als rechtvaardiging, soms als identiteit van ‘wij’ tegen ‘zij’. Vaker blijken de onderliggende redenen voor de conflicten veel aardser te zijn: migratie, geld, land, macht. Maar als wij ervoor kiezen om de strijdende partijen een religieuze titel te geven, bestaat het gevaar dat wij het conflict zelf religieus maken, zoals over de landconflicten in de grensgebieden van Birma waar gesproken wordt over ‘Boeddhisten’ die ‘moslims’ aanvallen.
De werkelijkheid is voorts dat de scheiding van godsdienst en politiek nergens zo afwezig is geweest als in Nederland. Daarentegen waren religieuze politieke partijen waren tot voor kort verboden geweest in de Arabische landen als Egypte en Tunesië. Nu zij vanwege de omwentelingen voor het eerst stem kunnen geven aan het volk, blijkt dat die net zo verdeeld is langs religieuze en seculiere lijnen als Nederland. Dit mag onwenselijke gevolgen hebben, maar dat doet niet af aan de werkelijkheid van wat er gebeurt. En generalisaties passen daarin net zo min als dat in de ingewikkelde relatie tussen religie en politiek die we waarnemen in het Amerikaanse of Nederlandse politieke bestel.
Tenslotte de werkelijkheid over de relatie tussen sharia en democratie, die onverenigbaar zou zijn. Baudet haalt hiervoor de uitspraak aan van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, dat in 2003 heeft geoordeeld dat ‘sharia’ onverenigbaar is met de beginselen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hier passen twee opmerkingen. Ten eerste ging het om het specifieke geval dat de Turkse islamitische Refah Partij allerlei dreigende taal had uitgeslagen in de trant van ‘wacht maar als wij aan de macht zijn, dan slaan we jullie om de oren met sharia.’ In dat opzicht was de uitspraak terecht.
Maar het Hof gaat de fout in door ‘de sharia’ in zijn algemeenheid onverenigbaar te verklaren met mensenrechten. De sharia is namelijk meer dan alleen strafmaatregelen – zij omvat ook bepalingen omtrent bidden, vasten, begraven, contractrecht, enzovoort. Geen gedragingen die tegen mensenrechten zijn.
Maar dan gaat Baudet in één adem door met de bewering dat sharia in de weg staat aan democratie. Hij doet dat met theologische argumenten, maar opnieuw wijst de werkelijkheid anders uit. Uit grootschalige onderzoeken in de Arabische en moslimwereld is gebleken dat zowel sharia als democratie hoog op de lijst staan van wat moslims wensen. De Arabische revoltes hebben laten zien hoezeer dat waar is. Nogmaals, de uitkomst van de relatie tussen islam en democratie mag ons in het Westen niet aanstaan, maar het is onzin om te beweren dat die relatie tegenstrijdig is.
Geen aandacht voor diversiteit in praktijken
De theologische benadering van Baudet is kenmerkend voor de wijze waarop het islam-debat in Nederland zo lang al wordt gevoerd. Die benadering is ook gemakkelijk: zo hoef je geen aandacht te schenken aan de vele manieren waarop moslims met die islam omgaan.
Paul Aarts is universitair docent internationale betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam;
Maurits Berger is hoogleraar islam in het hedendaagse Westen aan de Universiteit Leiden;
Leon Buskens is hoogleraar recht en cultuur in islamitische samenlevingen aan de Universiteit Leiden;
Nathal Dessing is docent antropologie van de islam aan de Universiteit Leiden;
Dick Douwes is hoogleraar Geschiedenis van het Midden-Oosten aan de Erasmus Universiteit Rotterdam;
Karin van Nieuwkerk is hoogleraar Islamstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen;
Ruud Peters is emeritus hoogleraar islamitisch recht van de Universiteit van Amsterdam;
Jan Jaap de Ruiter is arabist en universitair docent aan de Universiteit van Tilburg;
Amr Ryad is docent islamitische geschiedenis aan de Universiteit Leiden;
Petra Sijpestijn, hoogleraar Arabisch aan Universiteit Leiden;
Thijl Sunier is hoogleraar Islam in Europese samenlevingen aan de Vrije Universiteit;
Gerard Wiegers, hoogleraar religiestudies aan de Universiteit van Amsterdam.