Moslims & Onderzoek: Van Survey naar Surveillance?

Posted on January 17th, 2013 by martijn.
Categories: anthropology, ISIM/RU Research, Islam in the Netherlands, Method, Notes from the Field, Public Islam, State of Science.

In november kwam het SCP rapport Moslim in Nederland uit. Ik had het voorrecht om in dit rapport een reflectie-hoofdstuk te mogen schrijven en heb die kans aangegrepen om enerzijds kritisch te reflecteren op het onderzoek en de onderzoeksresultaten en anderzijds een kritisch licht te laten schijnen over de stand van zaken over onderzoek naar moslims in Nederland. Daarbij had ik volledig de vrije hand en dat siert de makers van dit rapport, Mieke Maliepaard en Merove Gijsberts. Het rapport geeft een grillig en soms tegenstrijdig beeld van moslims in Nederland en doet dat op een veel verfijndere manier dan gebruikelijk is in veel Europese surveys.

De laatste jaren is er heel wat onderzoek verschenen, onder meer van mijn hand, maar ook van anderen. Over het algemeen heel degelijk onderzoek. Maar dat onderzoek en de daarbij behorende media-aandacht brengt wel enkele zaken aan het licht die voor zowel media als voor onderzoekers de moeite waard zijn om eens nader te bekijken. Ik ga niet uit van het rapport zelf, maar van de reacties uit mijn onderzoeksgroep (en anderen) over dat rapport.

Vraagtekens bij de intenties

Er verschijnt nogal wat statistisch en kwalitatief onderzoek naar moslims en/of migranten in Nederland. Na het rapport Moslim in Nederland kwam eind 2012 ook nog het Jaarrapport Integratie (CBS) uit en een rapport over de sociaal-culturele integratie (SCP). Hiervoor was minder aandacht aangezien het ‘Marokkanenprobleem’ alles naar de achtergrond verdreef. Toen het SCP onderzoek Moslim in Nederland uit kwam verzuchtte één van mijn ‘volgsters’ op Twitter:

Steeds meer moslims van de tweede geneartie gaan naar de moskee. Dat is één van de conclusies uit een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau. […] En wat wil dat zeggen? Jammer genoeg krijg je vaak negatief gevoel bij dit soort berichten. Wat is de intentie van dit onderzoek?

Op mijn vraag aan haar waarom ze er een negatief gevoel bij krijgt, antwoordt ze:

Na de vele negatieve berichten over de Islam etc zal dit geen welgemeend initiatief zijn. Bijhouden van de islam groei in Nderland? Ik verwees haar naar het rapport zelf en naar mijn eigen hoofdstuk daarin en ze stelde Waarom nou weer de islam? Wat zijn de bedoelingen van dit onderzoek? Bang voor potentiële terroristen? En dat soort vragen draaien er door mijn hoofd bij het lezen of horen hiervan. Gezien de negativiteit van de afgelopen jaren zie ik niet meteen het positieve hiervan in. Vandaar mijn uitspraak….

Deze reacties staan niet op zichzelf. In mijn onderzoekskring van meer religieus-politiek activistische moslims (waar de desbetreffende dame op Twitter geen onderdeel van uitmaakt) worden voortdurend dit soort opmerkingen gemaakt en vraagt men zich soms ook af of onderzoekers niet van de AIVD zijn. Anderen reageren onverschillig maar zetten toch ook zo hun vraagtekens bij de politieke motieven achter al het onderzoek.
En dat is ook niet zo vreemd.

Zoals ik al schreef in mijn hoofdstuk in het SCP rapport lijkt de categorie ‘moslims’ te zijn verworden tot een politieke categorie waarmee ‘iets’ moet gebeuren. Vooral na 2001 en 2004 is er een enorme hausse gekomen aan onderzoek over mogelijke radicalisering en staat de discussie over islam steeds meer in het teken van geweld en mogelijke dreigingen. De relatie tussen onderzoek en probleemcategorieën in de samenleving is een aloude, die ook niet alleen betrekking heeft op moslims. In het bijzonder statistisch onderzoek heeft haar wortels in de behoefte van natie-staten om haar bevolking in kaart te brengen, te analyseren en vervolgens te reguleren. Maar natuurlijk is niet alleen de overheid belanghebbende bij onderzoek. Ook zelforganisaties, media, politici maken er gebruik van. Dat doen ze soms op manieren die voorbij gaan aan de intenties van de onderzoekers en hun onderzoeksresultaten.

Moslims tellen: integratie, religie en veiligheid

Door middel van onderzoek kan de complexiteit van het dagelijks leven worden vertaald in concrete, telbare variabelen die informatie opleveren over bepaalde verschijnselen, ontwikkelingen en (causale) verbanden. Maar dit gebeurt natuurlijk niet buiten een politieke context om. Het is niet voor niets dat veel onderzoek in Europa gaat over de wisselwerking tussen integratie, religie en veiligheid. Binnen dit onderzoek staan dan vaak ook nog eens  de problemen centraal die de Nederlandse staat heeft met moslims en migranten; vaak vertaald als ‘problemen van de Nederlandse samenleving met moslims’. En als dat niet centraal staat (er is immers nog wel meer te onderzoeken dan dat) dan is dat wel wat er in de pers uitgehaald wordt waarbij allerlei nuanceringen verdwijnen en journalisten vaak problemen hebben met het onderscheid tussen correlatie, kans en causaliteit. Zo werkt nieuws natuurlijk ook; een bericht moet nieuwswaardig zijn en wat dat wel of niet is, wordt mede bepaald door de politieke context.

Daarbij is de journalistiek vaak op zoek naar extremen. Ter verduidelijking een voorbeeld dat niet betrekking heeft op dit onderwerp. In mei vorig jaar vroeg een journalist van de Volkskrant naar leerlingen die met de voorbereiding op hun eindexamen bezig waren: ‘Liefst lui of juist zeer geordend’. Dit is zo ongeveer hetzelfde als aan een moslim prediker vragen: bent nu nog steeds radicaal of juist gematigd geworden? Men zoekt naar extremen waarbij het erop lijkt dat lui / geordend of gematigd / radicaal de opposities zijn die er daadwerkelijk toe doen. Iets dergelijks zien we ook terug in de discussie over integratie naar aanleiding van de recente rapporten van het SCP en het CBS. We willen graag weten hoe religieus die moslims nou eigenlijk zijn. Dat willen we overigens ook weten van christenen, maar de politieke context daarvan is toch een andere.

Het panopticon

Het samenspel tussen politiek, beleid, media en onderzoek lijkt te leiden tot een soort panopticon. Dit is een koepelgevangenis waarbij gevangenen de gevangenisbewaarder niet kunnen zien, maar wel voortdurend het vermoeden hebben dat een onzichtbare bewaker hen in de gaten houdt. Of die bewaker er nu is of niet, door het gevoel voortdurend gesurveilleerd te worden passen de gevangenen hun gedrag aan zodat het in overeenstemming is met de reglementen van de gevangenis.

De wisselwerking en de nauwe relatie tussen politiek, beleid, media en onderzoek zorgt ook voor een panopticon. Het gaat er niet om dat het slecht onderzoek zou zijn (dat is het niet) of dat de media alleen negatief berichten over moslims (dat is niet het geval) of dat beleid wel of niet stigmatiserend zou zijn. Het gaat erom, en dat blijkt ook de eerder genoemde reacties, dat moslims in ieder geval het gevoel hebben dat er continue op hen wordt gelet, dat ze gespreksonderwerp zijn en dat er definities en tegenstellingen worden opgelegd. En dat hen direct of indirect gevraagd wordt daden van anderen die ook als moslim worden aangemerkt te verklaren, er verantwoording voor te nemen en er afstand van te nemen.

Dat laatste is ook precies wat er gebeurt. Zo wordt ook in veel islamitische gezinnen verwezen naar salafisme als radicaal. Een ander voorbeeld is de recente discussie tussen Said el Hajji en Mohammed Cheppih naar aanleiding van een preek van de laatste. (Preek Cheppih, Open Brief El Hajji, Reactie Cheppih, Reactie El Hajji). Waar Said el Hajji in een open brief aan Mohammed Cheppih de gesloten van de ‘Marokkaanse’ opvoeding en het gebrek aan experimenteerruimte ter discussie stelde en pleitte voor vrijheid én verantwoordelijkheid, reageerde de laatste met een pleidooi voor meer tolerantie en insluiting. Beiden hanteren hier een seculier-liberaal perspectief met opmerkelijk weinig aandacht voor uitsluiting. Beiden lijken te denken en te reageren vanuit een homogeen cultuurbegrip waarbij de Islam staat tegenover de Marokkaanse cultuur en beide ook tegenover de Nederlandse samenleving worden gezet. Waarbij Cheppih wel de islam wil behouden en bevorderen, ook in de opvoeding, wil Said El Hajj juist een ‘democratische opvoeding’ en valt hij Cheppih aan op zijn klaarblijkelijk behoudend geachte opvattingen.

Het idee echter dat men zich moet aanpassen en dat er ergens binnen ‘eigen groep’ een probleem zit, lijkt niet ter discussie te staan. Evenmin dat ‘de’ Marokkaanse gemeenschap of ‘de’ moslimgemeenschap hier dus iets mee moet doen. Maar het begint er natuurlijk mee dat beide heren überhaupt reageren op een debat dat wordt gekenmerkt door de term ‘Marokkanenprobleem’. Men voelt zich aangesproken om te reageren en dat is precies zoals een panopticon werkt. Dat Cheppih zich voortdurend aangesproken voelt als ‘enge moslim’ of ‘radicaal’ (en inderdaad ook als zodanig aangesproken wordt) laat ook de surveillance van moslims zien de problemen die men heeft om er aan te ontsnappen. Ik besef dat ik dat schrijf vanuit een geprivilieerde positie: niemand die mij iets doet als ik niet reageer op het debat. Als Marokkaanse Nederlander of moslim zou dat veel moeilijker zijn en zou het consequenties hebben (nemen ze geen afstand?).

Onderzoek naar moslims

Dit alles is zeker niet bedoeld als inhoudelijke kritiek op de verschillende integratie en islamsurveys in Nederland. Temeer omdat de genoemde punten net zo goed gelden voor kwalitatief onderzoek zoals, ja inderdaad, dat van mij. Het roept wel wat vragen op over onderzoek naar moslims. Draagt het onderzoek bij aan bestendiging van bestaande ongelijkheden of juist niet? Is het beeld dat wetenschappers over een verschijnsel produceren eenzijdig? En zeker in een situatie waarin het onderzoeksveld per definitie gepolitiseerd is zoals bij moslims en islam:  wat is de relatie tussen de kennis die we als wetenschappers produceren en ontwikkelingen als politisering van moslims als onderwerp van publiek debat en object van beleid? De hoge identificatie met islam die het SCP vindt, hoeft niet te maken hebben met ervaren negatieve reacties; het is geen reactie daarop. Maar men ervaart dus wel dat men voortdurend onder de loep ligt en dat anderen weer wat van hen moeten. Wanneer we dus aan mensen de vraag stellen ‘Bent u moslim?’ is dat een andere type vraag dan ‘Bent u christelijk’ simpelweg omdat de politieke context ervan anders is en wellicht ook omdat de ervaringen van de respondent anders zijn. Als dat zo is, weten we dan eigenlijk nog wel wat we onderzoeken?

0 comments.

Moslims & Onderzoek: Van Survey naar Surveillance?

Posted on January 17th, 2013 by martijn.
Categories: anthropology, ISIM/RU Research, Islam in the Netherlands, Method, Notes from the Field, Public Islam, State of Science.

In november kwam het SCP rapport Moslim in Nederland uit. Ik had het voorrecht om in dit rapport een reflectie-hoofdstuk te mogen schrijven en heb die kans aangegrepen om enerzijds kritisch te reflecteren op het onderzoek en de onderzoeksresultaten en anderzijds een kritisch licht te laten schijnen over de stand van zaken over onderzoek naar moslims in Nederland. Daarbij had ik volledig de vrije hand en dat siert de makers van dit rapport, Mieke Maliepaard en Merove Gijsberts. Het rapport geeft een grillig en soms tegenstrijdig beeld van moslims in Nederland en doet dat op een veel verfijndere manier dan gebruikelijk is in veel Europese surveys.

De laatste jaren is er heel wat onderzoek verschenen, onder meer van mijn hand, maar ook van anderen. Over het algemeen heel degelijk onderzoek. Maar dat onderzoek en de daarbij behorende media-aandacht brengt wel enkele zaken aan het licht die voor zowel media als voor onderzoekers de moeite waard zijn om eens nader te bekijken. Ik ga niet uit van het rapport zelf, maar van de reacties uit mijn onderzoeksgroep (en anderen) over dat rapport.

Vraagtekens bij de intenties

Er verschijnt nogal wat statistisch en kwalitatief onderzoek naar moslims en/of migranten in Nederland. Na het rapport Moslim in Nederland kwam eind 2012 ook nog het Jaarrapport Integratie (CBS) uit en een rapport over de sociaal-culturele integratie (SCP). Hiervoor was minder aandacht aangezien het ‘Marokkanenprobleem’ alles naar de achtergrond verdreef. Toen het SCP onderzoek Moslim in Nederland uit kwam verzuchtte één van mijn ‘volgsters’ op Twitter:

Steeds meer moslims van de tweede geneartie gaan naar de moskee. Dat is één van de conclusies uit een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau. […] En wat wil dat zeggen? Jammer genoeg krijg je vaak negatief gevoel bij dit soort berichten. Wat is de intentie van dit onderzoek?

Op mijn vraag aan haar waarom ze er een negatief gevoel bij krijgt, antwoordt ze:

Na de vele negatieve berichten over de Islam etc zal dit geen welgemeend initiatief zijn. Bijhouden van de islam groei in Nderland? Ik verwees haar naar het rapport zelf en naar mijn eigen hoofdstuk daarin en ze stelde Waarom nou weer de islam? Wat zijn de bedoelingen van dit onderzoek? Bang voor potentiële terroristen? En dat soort vragen draaien er door mijn hoofd bij het lezen of horen hiervan. Gezien de negativiteit van de afgelopen jaren zie ik niet meteen het positieve hiervan in. Vandaar mijn uitspraak….

Deze reacties staan niet op zichzelf. In mijn onderzoekskring van meer religieus-politiek activistische moslims (waar de desbetreffende dame op Twitter geen onderdeel van uitmaakt) worden voortdurend dit soort opmerkingen gemaakt en vraagt men zich soms ook af of onderzoekers niet van de AIVD zijn. Anderen reageren onverschillig maar zetten toch ook zo hun vraagtekens bij de politieke motieven achter al het onderzoek.
En dat is ook niet zo vreemd.

Zoals ik al schreef in mijn hoofdstuk in het SCP rapport lijkt de categorie ‘moslims’ te zijn verworden tot een politieke categorie waarmee ‘iets’ moet gebeuren. Vooral na 2001 en 2004 is er een enorme hausse gekomen aan onderzoek over mogelijke radicalisering en staat de discussie over islam steeds meer in het teken van geweld en mogelijke dreigingen. De relatie tussen onderzoek en probleemcategorieën in de samenleving is een aloude, die ook niet alleen betrekking heeft op moslims. In het bijzonder statistisch onderzoek heeft haar wortels in de behoefte van natie-staten om haar bevolking in kaart te brengen, te analyseren en vervolgens te reguleren. Maar natuurlijk is niet alleen de overheid belanghebbende bij onderzoek. Ook zelforganisaties, media, politici maken er gebruik van. Dat doen ze soms op manieren die voorbij gaan aan de intenties van de onderzoekers en hun onderzoeksresultaten.

Moslims tellen: integratie, religie en veiligheid

Door middel van onderzoek kan de complexiteit van het dagelijks leven worden vertaald in concrete, telbare variabelen die informatie opleveren over bepaalde verschijnselen, ontwikkelingen en (causale) verbanden. Maar dit gebeurt natuurlijk niet buiten een politieke context om. Het is niet voor niets dat veel onderzoek in Europa gaat over de wisselwerking tussen integratie, religie en veiligheid. Binnen dit onderzoek staan dan vaak ook nog eens  de problemen centraal die de Nederlandse staat heeft met moslims en migranten; vaak vertaald als ‘problemen van de Nederlandse samenleving met moslims’. En als dat niet centraal staat (er is immers nog wel meer te onderzoeken dan dat) dan is dat wel wat er in de pers uitgehaald wordt waarbij allerlei nuanceringen verdwijnen en journalisten vaak problemen hebben met het onderscheid tussen correlatie, kans en causaliteit. Zo werkt nieuws natuurlijk ook; een bericht moet nieuwswaardig zijn en wat dat wel of niet is, wordt mede bepaald door de politieke context.

Daarbij is de journalistiek vaak op zoek naar extremen. Ter verduidelijking een voorbeeld dat niet betrekking heeft op dit onderwerp. In mei vorig jaar vroeg een journalist van de Volkskrant naar leerlingen die met de voorbereiding op hun eindexamen bezig waren: ‘Liefst lui of juist zeer geordend’. Dit is zo ongeveer hetzelfde als aan een moslim prediker vragen: bent nu nog steeds radicaal of juist gematigd geworden? Men zoekt naar extremen waarbij het erop lijkt dat lui / geordend of gematigd / radicaal de opposities zijn die er daadwerkelijk toe doen. Iets dergelijks zien we ook terug in de discussie over integratie naar aanleiding van de recente rapporten van het SCP en het CBS. We willen graag weten hoe religieus die moslims nou eigenlijk zijn. Dat willen we overigens ook weten van christenen, maar de politieke context daarvan is toch een andere.

Het panopticon

Het samenspel tussen politiek, beleid, media en onderzoek lijkt te leiden tot een soort panopticon. Dit is een koepelgevangenis waarbij gevangenen de gevangenisbewaarder niet kunnen zien, maar wel voortdurend het vermoeden hebben dat een onzichtbare bewaker hen in de gaten houdt. Of die bewaker er nu is of niet, door het gevoel voortdurend gesurveilleerd te worden passen de gevangenen hun gedrag aan zodat het in overeenstemming is met de reglementen van de gevangenis.

De wisselwerking en de nauwe relatie tussen politiek, beleid, media en onderzoek zorgt ook voor een panopticon. Het gaat er niet om dat het slecht onderzoek zou zijn (dat is het niet) of dat de media alleen negatief berichten over moslims (dat is niet het geval) of dat beleid wel of niet stigmatiserend zou zijn. Het gaat erom, en dat blijkt ook de eerder genoemde reacties, dat moslims in ieder geval het gevoel hebben dat er continue op hen wordt gelet, dat ze gespreksonderwerp zijn en dat er definities en tegenstellingen worden opgelegd. En dat hen direct of indirect gevraagd wordt daden van anderen die ook als moslim worden aangemerkt te verklaren, er verantwoording voor te nemen en er afstand van te nemen.

Dat laatste is ook precies wat er gebeurt. Zo wordt ook in veel islamitische gezinnen verwezen naar salafisme als radicaal. Een ander voorbeeld is de recente discussie tussen Said el Hajji en Mohammed Cheppih naar aanleiding van een preek van de laatste. (Preek Cheppih, Open Brief El Hajji, Reactie Cheppih, Reactie El Hajji). Waar Said el Hajji in een open brief aan Mohammed Cheppih de gesloten van de ‘Marokkaanse’ opvoeding en het gebrek aan experimenteerruimte ter discussie stelde en pleitte voor vrijheid én verantwoordelijkheid, reageerde de laatste met een pleidooi voor meer tolerantie en insluiting. Beiden hanteren hier een seculier-liberaal perspectief met opmerkelijk weinig aandacht voor uitsluiting. Beiden lijken te denken en te reageren vanuit een homogeen cultuurbegrip waarbij de Islam staat tegenover de Marokkaanse cultuur en beide ook tegenover de Nederlandse samenleving worden gezet. Waarbij Cheppih wel de islam wil behouden en bevorderen, ook in de opvoeding, wil Said El Hajj juist een ‘democratische opvoeding’ en valt hij Cheppih aan op zijn klaarblijkelijk behoudend geachte opvattingen.

Het idee echter dat men zich moet aanpassen en dat er ergens binnen ‘eigen groep’ een probleem zit, lijkt niet ter discussie te staan. Evenmin dat ‘de’ Marokkaanse gemeenschap of ‘de’ moslimgemeenschap hier dus iets mee moet doen. Maar het begint er natuurlijk mee dat beide heren überhaupt reageren op een debat dat wordt gekenmerkt door de term ‘Marokkanenprobleem’. Men voelt zich aangesproken om te reageren en dat is precies zoals een panopticon werkt. Dat Cheppih zich voortdurend aangesproken voelt als ‘enge moslim’ of ‘radicaal’ (en inderdaad ook als zodanig aangesproken wordt) laat ook de surveillance van moslims zien de problemen die men heeft om er aan te ontsnappen. Ik besef dat ik dat schrijf vanuit een geprivilieerde positie: niemand die mij iets doet als ik niet reageer op het debat. Als Marokkaanse Nederlander of moslim zou dat veel moeilijker zijn en zou het consequenties hebben (nemen ze geen afstand?).

Onderzoek naar moslims

Dit alles is zeker niet bedoeld als inhoudelijke kritiek op de verschillende integratie en islamsurveys in Nederland. Temeer omdat de genoemde punten net zo goed gelden voor kwalitatief onderzoek zoals, ja inderdaad, dat van mij. Het roept wel wat vragen op over onderzoek naar moslims. Draagt het onderzoek bij aan bestendiging van bestaande ongelijkheden of juist niet? Is het beeld dat wetenschappers over een verschijnsel produceren eenzijdig? En zeker in een situatie waarin het onderzoeksveld per definitie gepolitiseerd is zoals bij moslims en islam:  wat is de relatie tussen de kennis die we als wetenschappers produceren en ontwikkelingen als politisering van moslims als onderwerp van publiek debat en object van beleid? De hoge identificatie met islam die het SCP vindt, hoeft niet te maken hebben met ervaren negatieve reacties; het is geen reactie daarop. Maar men ervaart dus wel dat men voortdurend onder de loep ligt en dat anderen weer wat van hen moeten. Wanneer we dus aan mensen de vraag stellen ‘Bent u moslim?’ is dat een andere type vraag dan ‘Bent u christelijk’ simpelweg omdat de politieke context ervan anders is en wellicht ook omdat de ervaringen van de respondent anders zijn. Als dat zo is, weten we dan eigenlijk nog wel wat we onderzoeken?

0 comments.

PEW Report Highlights – Muslim Americans after 9/11

Posted on August 30th, 2011 by martijn.
Categories: Religious and Political Radicalization, Research International, Ritual and Religious Experience, State of Science.

Muslim Americans: No Signs of Growth in Alienation or Support for Extremism – Pew Research Center

As the 10th anniversary of the 9/11 attacks approaches, a comprehensive public opinion survey finds no indication of increased alienation or anger among Muslim Americans in response to concerns about home-grown Islamic terrorists, controversies about the building of mosques, and other pressures that have been brought to bear on this high-profile minority group in recent years. Muslims in the United States continue to reject extremism by much larger margins than most other Muslim publics, and a higher percentage views U.S. efforts to combat terrorism as sincere than did so in 2007. At the same time, majorities of Muslim Americans express concerns about Islamic extremism here and abroad – worries that coexist with the view that life in post-9/11 America is more difficult for U.S Muslims.

Based on interviews with 1,033 Muslim Americans conducted this year (April 14-July 22) in English, Arabic, Farsi and Urdu, the wide-ranging report looks at Muslim Americans’ political and social attitudes; religious views and practices; experiences and difficulties faced after 9/11; views of Islamic extremism; views of US efforts at combating terrorism; and views of national conditions. In addition to updating trends from earlier Pew Research surveys, the report includes comparisons of Muslim Americans with the general public and with Muslims in other countries, as well as detailed demographic information.

Highlights
Introduction

Read the full report
Infographic of report highlights
Map: Controversies over mosques and Islamic centers across the U.S.

0 comments.

Campus Watch, but better – Freedom Party and politics of obstruction

Posted on July 7th, 2011 by martijn.
Categories: Guest authors, Headline, State of Science.

Guest Author: Maurits Berger

The conference Applying Sharia in the West organized by me was reason for Geert Wilders’ Freedom Party (PVV) to make use of the parliamentarian right to ask questions to cabinet ministers, in this case the Ministers of Interior and Education. Some questions were based on faulty assumptions (that our conference was organized in conjunction with the European Council for Fatwa and Research, for instance), other questions required some exegesis (for instance, whether the Ministers agreed that the central questions of the conference would be ‘a sign of progressive Islamization in education’).

The way the whole issue was launched by the PVV was typical of this party’s pr-policies: they hurl as set of statements and assumptions into the public domain, which are then quickly reproduced by the media. Insofar as media is interested in facts and backgrounds, they usually do not inquire with the PVV (because they never respond), but to those who stand accused. The no-response policy by the PVV was very effective, because it brought about the wondrous situation of journalists asking what we thought that the PVV ‘may have meant’ by questions that were either lies or incomprehensible.

What took the PVV three seconds to say, took us three days to rectify by means of press releases and answering journalists and the Ministry’s civil servants who had to formulate the formal answer to the parliamentarian inquiries. Why would you respond at all, colleagues asked, why bother if it is all lies anyway? But that was exactly the reason why we had to react: the lies would stick if we did not deny them. And denying lies, it turned out, is not easy.

This method is as effective as it is perverse. It is as if I would call someone on the radio a whoremonger and would then refuse any comment. In normal life I would have been the person who would have to corroborate such a serious accusation. But not in this life, not here in Holland. Not reacting to insinuations is accepting guilt. And accusing, even insulting, has become part of the freedom of speech. So bring in the mud and the slings.

This method is also successful for other reasons. Imagine that your name is mentioned as part of a parliamentarian question. It happened to one of my colleagues at university. He is a specialist of Islam and I had urged him to write more newspaper articles because we, as academics, had a duty to take part in public debates, especially in issues as sensitive as Islam and Muslims. It was our obligation to make the public aware of what is fact and what is falsehood, so I told him. And then one morning he walked into my office, white as a sheet, stuttering that his name and article were subject of parliamentarian questions posed by the PVV. Their statements were – again – false, their arguments – as usual – nonsense, but that was not the issue. The game of blaming and shaming was played, and my colleague will never write again. One-zero for the PVV.

The ingenuity of the perversity gets better. Many colleagues will shrug their shoulders: as long as it does not affect your academic freedom, let them talk their rubbish. But it is not what they say, not even that they say it, but the prolific way of saying it. The incredible repetitiousness of these kinds of nonsense – the PVV is the party that asks by far the most parliamentarian questions – and the constitutional obligation of the Ministers to answer has made people cautious or even fearful. Better not to have such kind of conferences like ours, because it may cause questions being asked in parliament. Civil servants suffer from the same inhibition: we know there is nothing against such conferences, but perhaps it is better not to subsidize such an event because… you know. The self-censorship has kicked in, and the nonsense has become a measure stick in real life.

The most frustrating aspect is that the PVV is not interested in the content of what they criticize. They were of course immediately invited to attend the conference. But none of them appeared, and no one asked for the conference proceedings. It is Islam, Muslims, Sharia and therefore: bad. And who is interested in badness? I used the argument that our rejection of genocide, fascism or serial killers does not preclude our academic interest in these issues. So, even if a party like the PVV abhors Islam as a ‘totalitarian doctrine aiming at domination, violence and oppression’ (from the PVV’s latest election programme), one would expect that they would like to know their enemy. But no.

This puts scholars of Islam in a particular difficult position. At Leiden we have established the Leiden University Center for the Study of Islam and Society (LUCIS) that aims at catering to the societal and political need for background information on Islam and Muslims. We academics at LUCIS want to leave our ivory towers and step into society. But the only arms we have is knowledge, and the only skills we have is to disseminate that knowledge. We are not prepared at all for the kind of onslaught that we receive from organizations like the PVV.

How to respond? And – more important – how do we get the time to respond? How can we turn the tables so that we can give a quick answer in three seconds and oblige the PVV to spend three days substantiating their ludicrous remarks? At present we are not equipped to do so, and as a reaction we mostly retreat back into our ivory tower where we can continue working on our peer-reviewed articles that ultimately will get us more credits within the university.

This situation has been on my mind for years, and as of recent really started to worry me. Because it is not only academics that are being cornered. The self-censorship has become all-pervasive. That means that the PVV is gaining the upperhand with empty rhetoric that we all know to be nonsense. As academics we fail the means to fight it, but neither can we allow ourselves to rely on the smug assumption that truth will prevail. It won’t, because new truths are being created. We need to change logic and methods – the thing is that I do not yet quite know how and what.

Maurits Berger is Professor of Islam in the contemporary West at Leiden University. He was senior research fellow with the Clingendael Institute from 2003-2008. Before that he worked as a lawyer in Amsterdam, and was researcher and journalist in Egypt and Syria for seven years. His expertise is Islamic law (Sharia) and political Islam.

3 comments.

Open Brief – Geen innovatie zonder wetenschap

Posted on June 20th, 2011 by martijn.
Categories: anthropology, Guest authors, Headline, State of Science.

Guest Authors:
Peter-Paul Verbeek
Appy Sluijs
Beatrice de Graaf

Topteams

In de komende maanden worden cruciale politieke besluiten genomen over de toekomst van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland. Nederland lijdt aan een zogeheten innovatieparadox: er wordt veel wetenschappelijk onderzoek gedaan, maar dat creëert onvoldoende economische kansen. Er zijn daarom negen ‘topteams’ gevormd die binnen negen ‘topsectoren’ plannen ontwikkelen om wetenschappelijk onderzoek en innovatie beter op elkaar te laten aansluiten. Komende week presenteren deze teams hun plannen aan de bewindspersonen.

Innovatieparadox

Volgens het Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie (NOWT) is één van de oorzaken van de innovatieparadox de achterblijvende samenwerking van Nederlandse innovatieve bedrijven met universiteiten en onderzoeksinstellingen. Het valt dan ook te prijzen dat de regering deze situatie wil verbeteren. Maar daarbij mag niet vergeten worden dat fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in veel gevallen de motor achter innovatie is.

Antropologisch onderzoek naar kannibalisme in Papoea Nieuw Guinea leidde bijvoorbeeld tot de ontdekking van de prionziektes (Nobelprijs 1976 en 1997), waartoe ook de gekkekoeienziekte behoort. Onderzoek naar atoomkernspinresonantie wordt tegenwoordig gebruikt in MRI’s. Taalkundig onderzoek leidde tot automatische spraakherkenners. Onderzoek naar magnetische lagen leverde nu onmisbare hardware voor computers op. Zulk onderzoek verbetert de kwaliteit van leven en onze materiële mogelijkheden. Stuk voor stuk laten deze voorbeelden zien dat innovaties doorgaans op onvoorspelbare manieren ontstaan uit fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. In de huidige plannen zou een aanzienlijk deel van de budgetten van de twee belangrijkste spelers in het fundamentele onderzoek in Nederland – de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) – moeten worden besteed binnen de negen aangewezen gebieden. Gegeven het belang van het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek is het cruciaal dat deze operatie met grote zorg wordt uitgevoerd.

Excellente output door wetenschap

Volgens het NOWT presteren wetenschappers in Nederland excellent op output in publicaties (2e in de wereld) en op impact van die publicaties (4e in de wereld). Dat is overigens vooral het gevolg van investeringen in het verleden. Ruimte om het budget verder af te romen is er niet: nu al besteedt de Nederlandse staat slechts 0.8% van het BNP aan wetenschap, flink minder dan andere westerse landen, en aanzienlijk lager dan het in de EU afgesproken streefcijfer. De geplande verschuiving van budgetten van fundamenteel naar toepassingsgericht onderzoek betekent dat we een kwalitatief zeer goed systeem (wetenschap) aantasten in een poging een minder goed werkend systeem (innovatie) te verbeteren. Dat kan geen goede ontwikkeling zijn voor een land dat wil opklimmen in de ranglijst van kenniseconomieën.

Wat is dan wel nodig voor structureel succesvolle innovatie?

De basis is het creëren en in stand houden van een vruchtbare voedingsbodem. Dat begint bij creativiteit, durf en een onderzoekende geest: eigenschappen die bij uitstek worden getraind door de uitdaging van fundamenteel toponderzoek. Ten tweede dient het beleid zich op de juiste tijdschaal te richten. Er zitten doorgaans tientallen jaren tussen een doorbraak in onderzoek en de maatschappelijke en/of economische impact daarvan. En dus moeten er structureel langetermijninvesteringen gedaan worden in fundamenteel onderzoek. Ten derde is er breedte nodig. Het is onvoorspelbaar uit welke velden belangrijke innovaties zullen komen, zoals duidelijk werd uit bovengenoemde voorbeelden. Die breedte strekt zich nadrukkelijk uit tot sociaalwetenschappelijk en geesteswetenschappelijk onderzoek. Innovatie betaalt zich niet alleen uit in direct economisch nut, maar ook in indirect kapitaal, zoals sociaal-maatschappelijke, juridische of culturele vooruitgang.

Creëren van vruchtbare koppelingen tussen wetenschap en bedrijfsleven

De oplossing voor de innovatieparadox ligt daarom niet in het eenzijdig overhevelen van middelen van fundamenteel naar toepassingsgericht onderzoek, maar in het creëren van vruchtbare koppelingen tussen wetenschap en bedrijfsleven. Dat kan op twee manieren. Allereerst zou een deel van de gelden voor de topsectoren geoormerkt moeten worden voor fundamenteel onderzoek, gekoppeld aan de domeinen van de topsectoren en onder auspiciën van NWO en KNAW. Zo blijft er een dynamische en vruchtbare poule van wetenschappelijk onderzoek bestaan, die misschien niet onmiddellijk ‘nuttig’ is, maar wel een onuitputtelijke bron voor innovatie blijft. Bovendien kunnen we alleen op die manier (buitenlands) talent werven en vasthouden.

Ten tweede is het van belang dat het bedrijfsleven zélf investeert in innovatie. De cijfers van het NOWT laten zien dat het bedrijfsleven slechts 1.0% van het BNP investeert in Research and Development (R&D). Volgens de Europese norm zou deze investering twee keer zo hoog moeten zijn – sterke economieën blijken nog veel meer te investeren om concurrerend te zijn. Er zijn overigens uitzonderingen: het Nederlandse hightech bedrijf ASML investeert bijvoorbeeld jaarlijks zo’n 500 miljoen euro in R&D en verdient hier goed aan. ASML valt binnen een Topsector, zoals veel andere bedrijven waarvan de R&D investeringen prima op peil zijn. Dit roept de vraag op of extra overheidsgelden in deze gevallen nodig zijn en tot meer innovatie zullen leiden. Misschien belemmeren zulke gelden juist private investeringen in R&D.

Creatief en innovatief onderzoekstalent, bottom up faciliteren

Creatief en innovatief onderzoekstalent kan het beste bottom up gefaciliteerd worden, en niet top down georganiseerd. Dat is te realiseren door een substantieel deel van de innovatiegelden te oormerken voor fundamenteel onderzoek in de topsectoren. Via open competitie moet dit budget worden geïnvesteerd in de beste mensen met de beste ideeën. Daarnaast moet de overheid bedrijven stimuleren om te investeren in R&D, daarbij nauwe samenwerking zoekend met universiteiten en kennisinstituten. Innovatie drijft op goede ideeën van talentvolle individuen in vruchtbare samenwerkingsverbanden. Laat dat talent niet verloren gaan. De Jonge Akademie staat klaar om mee te denken over verdere beleidsontwikkeling.

Namens De Jonge Akademie

De auteurs zijn lid van De Jonge Akademie en hebben dit stuk geschreven namens De Jonge Akademie, een zelfstandig onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. De Jonge Akademie is een dynamisch en innovatief platform van jonge topwetenschappers, werkzaam bij Nederlandse universiteiten en onderzoeksinstituten, die samen een breed spectrum van wetenschappelijke disciplines vertegenwoordigen en een visie uitdragen op wetenschap en wetenschapsbeleid.

Over Papoea Nieuw Guinea, kannibalisme en prion-ziektes zie:

You need to a flashplayer enabled browser to view this YouTube video

Lees hier de review ‘Understanding Kuru’ The contribution of anthropology and medicine door Shirley Lindenbaum

0 comments.